Hulp na seksueel misbruik door de jaren heen
MGv medium voor ggz en verslavingszorg, Den Haag. 20-06-2012
Ina van Beek en anderen beschrijven in het meinummer van MGv onder meer hoe methodieken uit de autonome ‘alternatieve’ vrouwenhulpverlening in de jaren tachtig zijn overgeheveld naar het reguliere ggz-circuit. Ik wil dit graag preciseren.
Leren erkennen
Begin jaren tachtig verweet de vrouwenbeweging de ggz dat bij seksueel misbruik te veel naar het eigen aandeel van slachtoffers werd gekeken. Erkenning dat misbruik ontstond in een machtsrelatie waarin het slachtoffer minder machtig was, was het eerste wat wij, de bevlogen vrouwelijke hulpverleners in de reguliere ggz, dan ook van onze alternatieve zusters leerden.1 Ten tweede leerden wij dat we de gevolgen van seksueel misbruik konden aanpakken in therapiegroepen en dat we meer lichaamsgerichte technieken moesten gebruiken.2
Te veel vakjargon
Maar de integratie was niet vanzelfsprekend. Zo hield ik in 1983 voor de Nederlandse Vereniging voor Groepspsychotherapie een lezing over een therapiegroep voor vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik.3 Na afloop werd ik door hulpverleners uit het alternatieve circuit ernstig bekritiseerd omdat ik vakjargon (uit de groepsdynamica en de persoonlijkheidsleer) gebruikte, waardoor voor hen volstrekt duidelijk was dat ik mij geïdentificeerd had met de mannelijke onderdrukker.
Maar wij wenden aan elkaar, leerden van elkaar en zaten samen in intervisiegroepen.
Vrouwenhulpverleners binnen de ggz schreven op verzoek van beleidsmakers ‘Nota’s Vrouwenhulpverlening’.4 Onze aanbevelingen dat een vrouwelijke cliënt altijd naar een vrouwelijke therapeut mocht vragen en dat er in de intake standaard naar seksueel misbruik moest worden gevraagd, werden integraal overgenomen. Wij verzorgden cursussen vrouwenhulpverlening aan het RINO5 en draaiden volop incestverwerkingsgroepen, waaronder groepen met vrouwen met complexe PTSS en andere ernstige dissociatieve stoornissen. We leerden van onze ervaringen en verfijnden onze technieken.6,7
Bolderkaraffaire
Het eerste schisma ontstond niet alleen door gebeurtenissen zoals de Bolderkaraffaire, maar vooral door de ontdekking van 'valse herinneringen'.8Hulpverleners werden ervan verdacht te suggestief te werken en (ook door de inspectie) verantwoordelijk gesteld voor de zogenaamde ‘hervonden herinneringen’.6,9 We werden daarna, zoals Van Beek en anderen stellen, zeker schroomvalliger inzake diagnostiek en interventies, maar door onderscheid te maken tussen 'juridische waarheid' en 'belevingswaarheid' konden we toch volop achter onze cliënten blijven staan.
Afkalving door marktwerking
De echte afkalving van de reguliere incesthulpverlening begon pas na de eeuwwisseling, toen de organisatorische, bureaucratische en inhoudelijke structuur van de ggz aanzienlijk wijzigde. De marktwerking deed zijn intrede en de ziektekostenverzekeringen kregen meer macht. Door het samengaan van Riaggs met psychiatrische ziekenhuizen werd het medisch model leidend en raakte de sociaal-psychiatrische invalshoek, en daarmee de maatschappelijke context van de cliënt, op de achtergrond.
DBC en comorbiditeit gaan niet samen
De statistische DSM IV-code werd steeds meer gebruikt als 'diagnose' en het verhaal (descriptieve diagnose) steeds meer weggelaten. Ook werd er steeds meer evidence based gewerkt. Dat was op zich vooruitgang, maar bij patiënten wier vertrouwen in de jeugd ernstig is beschadigd, moet de behandelaar ruim tijd uittrekken om een vertrouwensrelatie op te bouwen, waardoor resultaten lang kunnen uitblijven. Weliswaar is het fasegericht behandelen (stabilisatie en symptoomreductie; traumaverwerking; reïntegratie) ingevoerd,6 maar bij complexe patiënten moet men, indien ernstige symptomen optreden tijdens de traumaverwerking (fase 2) regelmatig terugschakelen naar fase 1 (stabilisatie). Dit kost extra tijd en de effectiviteit hiervan is niet altijd op voorhand vast te stellen.
Nadat in 2005 de DBC's (Diagnose-Behandel-Combinaties) werden ingevoerd10 zijn allerlei zorgprogramma's en zorgpaden ingesteld, waarbinnen de patiënt geacht wordt zich voort te bewegen. Maar bij mensen met complexe trauma's is er bijna altijd sprake van uitbundige comorbiditeit. Dus zijn er niet alleen klachten die direct gerelateerd zijn aan het trauma (zoals intrusies, herbelevingen, nachtmerries), maar is ook meestal sprake van depressies, angststoornissen, eetstoornissen, automutilatie, suïcidaal gedrag, sociale problemen, et cetera. Krijg dat DBC-technisch maar eens rond. Bovendien loopt een patiënt met veel comorbiditeit het risico doorverwezen te worden. Dit is slecht voor de vertrouwensrelatie met de hulpverlener, welke zo fundamenteel is voor een effectieve behandeling van vroegkinderlijke trauma’s.
Slechte score reguliere hulpverlening
Hulpverleners hebben hun uiterste best gedaan om voor complexe PTSS meer tijd te krijgen. Dat lukte gedeeltelijk, maar onvoldoende. In 2007 deed de VSK (Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling) een onderzoek naar de relatie van incestslachtoffers met hun hulpverleners.11 Gezien de formalistische en fragmenterende structuren, reorganisaties en bezuinigingen, is het niet bevreemdend dat de psychiatrische instituties er slecht afkomen. Terwijl alternatieve hulpverlening juist heel goed scoort.
Klachtgerichte/protocollaire behandelingen hebben veel goeds gebracht. Maar de vraag is of sommige cliëntengroepen, zoals incestslachtoffers, niet gebaat zijn bij een meer holistische benadering.
Literatuur
1 Goudswaard H, de Ridder K, Groen M. Vrouwenhulpverlening en psychiatrie. Amsterdam: Stichting de Maan; 1991.
2 Riagg Arnhem. Landelijk symposium alternatieve lichaamsgerichte therapieën in de GGZ. Arnhem: 1988.
3 Rus CP. Vrouw en psychiatrie. Lezing op landelijk congres 'Vrouw en Groepspsychotherapie' van de NVGP. Utrecht: NVGP; 1983.
4 Rus, CP. Vrouwenhulpverlening als innovatie in de GGZ. Studieconferentie voor Riagg-management. Utrecht: NVAGG; 1989.
5 Huygevoort van JHM, Rus CP. RINO-cursussen voor Riagg-medewerkers uit Oost Nederland over sekse-rolpatronen, vrouwenhulpverlening en seksueel geweld. Nijmegen: RINO Oost Nederland; 1988-1991.
6 Nicolai N (red). Handboek psychotherapie na seksueel misbruik. Utrecht: De Tijdstroom; 2000.
7 Rus CP. Dissociatieve stoornissen in het kader van GGZ-behandelprogramma’s bij trauma’s ten gevolge van (seksueel) geweld in de jeugd. Utrecht: RIGG-werkconferentie (regio Zuid-Holland Noord); 1994.
8 NcGv. Geloof en geloofwaardigheid. Over het waarheidsgehalte van traumatische verhalen. Amsterdam: Congresdocumentatie NcGv; 1994.
9. Rus CP. Meer dan één 'ik'. Opzij; november 2005.
10 Berg R van den. DBC's nader ontleed. Maandblad Geestelijke volksgezondheid 2010; 65(5): 336-348.
11 Akkeren M van, Visser A. Niet onverwacht het licht uitdoen. Over de invloed van seksueel misbruik in het verleden op de relatie van de volwassen cliënt en hulpverlener in de gezondheidszorg. Utrecht: VSK; 2007.
Dit is een commentaar op het artikel ‘Van bagatelliseren naar bekwamen: over hulp na seksueel misbruik (1945-2010)' van Ina van Beek e.a., in MGv 2012-4
Carla Rus
Carla Rus wijst op de nadelen van de marktwerking en de invoering van het DBC-systeem voor slachtoffers van seksueel misbruik. Ik werk als medisch maatschappelijk werker in een ziekenhuis en ervaar de gevolgen van dit systeem. Hulpverleners worden steeds meer gedwongen om naar de patiënt te kijken als een standaardmens. Wij verliezen daardoor het zicht op de uniekheid van die persoon. Ook al streven we ernaar om dat wel te doen, dit keurslijf vervreemdt ons van onze eigen betrokkenheid. Het ontneemt ons − en de patiënt − de vrije ruimte die noodzakelijk is om te leren omgaan met de pijn van het misbruik. De misbruikte vrouw werd gebruikt als ding. In de hulpverlening wordt zij vervolgens opnieuw geconfronteerd met een verdinglijkte manier van denken, ook al is dat niet de intentie van de hulpverlener.
De logica van de markt botst hier met de professionele logica. Ik ervaar ook steeds minder ruimte voor existentiële vragen, voor trage vragen die er echt toe doen. Ik zie het DBC-systeem als een gedrocht, en velen met mij. Afschaffing is de enige zinvolle optie.