TERUG NAAR JE OORSPRONG
haar blad verschijnt aan ‘t oppervlak,
zij wacht gewikkeld in het water.
het werd avond en het werd morgen
en God zweefde over het water.
groei ontrolt zich sluipend: intuïtief, gewis.
het werd avond en het werd morgen
en dat wat verwacht wordt drijft boven:
een gouden kegel, trots in de zon.
de vierde dag opent de kegel het licht
van stralend gerangschikte witte blaadjes.
het werd avond. gevouwen als een gebed
gaat de bloem een beetje dood.
en het werd morgen. de vijfde dag.
zonnestralen wekken de gevouwen blaadjes:
de bloem opent zich, kwetsbaar, groots,
met in goud geschapen stampers.
het werd avond. de lelie valt fier rechtop in slaap.
wat speelt zich af tussen haar gevouwen
blaadjes? bidt zij naar haar wortelstok,
zoekt zij haar oorsprong, haar maagschap?
het wordt morgen. op de zesde dag glorieert zij:
schoonheid die ogen zoekt, kracht die leven wil,
licht dat stralen kan. als de aarde de zon de rug toekeert,
sluit zij zich en keert meer en meer naar de dood.
de zevende dag rimpelt haar blad als de huid
van een mooie oude vrouw. de dag daarna blijft zij
gesloten, ze legt haar kopje in het water, geeft
zich over. het werd avond en het werd morgen,
en God zweefde over het water.