Tag archieven: Carla Rus gedichten

FOTOSYNTHESE

FOTOSYNTHESE

je wílt wel recht in de aarde groeien, het is de storm
die je scheef trok dat je van slachtoffer pleger raakt,
je slachtoffer dit herhaalt tot in het derde geslacht.
ook ligt het niet aan je takken, die willen naar het licht,
je zult dus na snoeien altijd terugslaan met knoesten,
je bent een volk van tand om tand. jij kunt niet diep
wortelen, dat ligt aan de grond die toegeeft aan exoten.
het is niet jouw schuld dat honger drie generaties klein
houdt, jij weet niets van je druk op droogte in hun land.
je laat de pijn vertakken in je genen, huizen, steden
in het patroon van stormen, waait geheel buiten je om.
je rouwt om aangevreten bladeren door motten uit het
zuiden dat je geen vruchten geven kan, maar geniet
blind van zingende vogels op kale takken in warme

winters. na jou de vloed van ijs dat scheurt en smelt.

je mond puilt uit van vrij. maar vrij zijn is fotosynthese:
jezelf zien, je blik op andere bomen, de ander
is je spiegel, jij bent de ander. dan kunnen jaarringen
en wortels aan scheve zijde wassen dat je recht komt
staan, je rechtvaardigheid rijst. tijd, ruimte, ogen, oren
wij zijn niet gescheiden in een golf van bladeren
die dichten op de wind. zo doven pijnen in drie
generaties, word je een mens, een familie, een volk
uit goed hout.

Eerste groet

Eerste groet

Klokkende warmte in de klankschaal,
wie telt de slagen wie kent het uur?
Voeten als vliezen schoppen haar horizon
zoeken voltooiing.

Een bewogen hand beweegt haar sfeer,
ze drijft er heen, wacht de groet,
geeft de groet,
hoort verre tonen taal een vers.

Eeuwenoud maar telkens pril roert de aarde
raakt de hemel, siddert het uur de schaal
tot kanon, perst in zijn schootsgang

schollen breekbare schedel samen,
verfrommelt God als proef het gezicht.
Ze worstelt dit begin van leven, alle leven,
geen weg terug,

dit is haar weg.

Dra deeltjes licht de lucht laat dansen
knikt hard de slijmige schedel op haar Atlas,
draaien ogen zoeken rond
zonder mal of maat niet wetend wat,

schreeuwt haar adem het huis en zijn mensen
open, zweeft zij gevouwen als pakket
vettig en koud als vis door wijde ijlte
op gedempte klanken
geland.

De groet van de bekende hand
over haar broze schedelnaad komt
uit een ver zonnestelsel
nakend nabij.

lijken

lijken

mijn facebook kent je niet, maar als ik aan kom lopen
rood op de konen haast stiekem als eerbare dief
door een kier in je onweer mag kijken, kan ik mezelf lijken:
me spiegelen in druppels uit starende ogen
die gelaten je barstende bast afglijden.

je bent een helse magneet. om mezelf te dekken
zet ik je achter tralies: smeedwerk van symptomen
en syndromen met scheuten statistiek die je wortels
geleerd begraven dat ik je diepgang minder zie.
als je met knoesten slaat mag ik je zelfs isoleren, dus

kijk uit al is je dag een berg smeek ik je: geef niet op.
niet voor jezelf, je dochters, zonen, lief, moeder, vader,
ook niet voor mij. breek in de herfst de loepen uit je ogen
niet in duizend druppels tussen krakende bladeren
die mijn kant opwaaien dat ik mezelf duizend keer zie.

lijken is niet zijn, is niet scherp zien. wie zei je dat ik
mij scherp wil zien? klamp je vast aan iedere stengel,
elke knop van bloem of blad want je wilt niet dood,
je kunt alleen niet leven. dus luister: elke zielzoeker
wil zijn vindingen wanen en zijn kerkhof klein:

in elke dode verliest hij zijn mooiste blad.

Hoe oud

HOE OUD

De vrouw mijmerde bij maanlicht over haar geleefde
leven en of dit toereikend was om te gaan.
Dat deed ze ook overdag, maar dan vervaagde
het licht de scherpe lijnen in haar vraag.

Door heftige stormen was zij mensen verloren
waar zij zich aan vast had gehouden. Niet om op hen
te leunen, maar om haar evenwicht te houden.
Ook knarsten haar knokkels door langdurige droogte.
Maar was dat genoeg?

Ze besloot te wachten tot de zintuigen aan haar buitenkant
zouden verstoffen en de poort tot haar geestesoog
open zou gaan,

te wachten tot de lichtgevoelige cellen van haar binnenkant
zouden zien hoe talrijke vogels op het eeuwige ritme van eb
en vloed in golven aan komen zwermen

om zich over een oude merrie te ontfermen
in haar laatste rui; haar versleten paardenharen als best
te gebruiken voor hun nieuwe nest.

Dan kon ze geruisloos haar hemd zonder zakken
pakken en wegvliegen.

Pijnboom

PIJNBOOM

Pijn onderscheiden van wat geen pijn is maar
zingende herinneringen die
in zwermen lentes
vervlogen zijn

Pijn onderscheiden van wat geen pijn is maar
haar spiegel die in
duizend beelden breekt tussen
blozende bladeren

Heeft iemand haar ooit beloofd dat haar vuur
niets zou verbranden:
haar schone lijf tot sintels zou sissen,
haar rijke rokken verscheuren,
haar arme ziel kraken?

Haar knisperende pad kronkelt
haar bestemming ongewis.
de meidoorn schetst haar welwillend voor
hoe hij wordt gesnoeid
opdat hij groeit

Merels jubelen tussen haar roze bloesems
net zo bedwelmend als duizend lentes verstreken
hun liefdeslied

Durft zij te horen dat haar eigen geurende golf
haar eigen ooit sappige vlees vervangen
wordt door een naderende vloed
in de eeuwige rimpeling
van één enkele zee:
één paringsdans?

Zij is bijzonder houdt ze zich voor, ze kàn het:
onderscheid maken.
de nachtegaal
lokt