Praat met het kind over mishandeling

Praat met het kind over mishandeling

De jeugdzorg richt zich teveel op de ouders. Daardoor blijft minder zichtbare kindermishandeling onontdekt.

In: Trouw, 25 januari 2011

Één van de belangrijkste knelpunten die de Onderzoeksraad voor de Veiligheid formuleert in haar rapport over kindermishandeling, is dat het aan professionaliteit in de jeugdhulpverlening schort (Trouw, 13 januari). Volgens Corine de Ruiter, hoogleraar forensische psychologie, ontbreekt het vooral aan specialistische forensische deskundigheid. Praat met het kind
Maar de deskundigheidsbevordering die het meest nodig is, is veel simpeler: jeugdhulpverleners moeten leren van begin af aan direct in contact te gaan met het kind zelf.
Het lijkt zo logisch: de jeugdhulpverlening is voor de jeugd. Helaas is de praktijk vaak anders. Jeugdhulpverleners spreken, met name bij jonge kinderen, vooral met de ouders en met andere volwassenen uit de leefwereld van het kind. Het kind zelf wordt vreemd genoeg vaak overgeslagen. Regelmatig heb ik meegemaakt dat in het 'Plan van aanpak' van Bureau Jeugdzorg betreffende een kind dat mishandeld wordt, staat: "Het kind is nog te jong om hierover een mening te vormen", en dan gaat het bijvoorbeeld om een zevenjarig kind.
Zijn die jeugdhulpverleners dan zo kindonvriendelijk? Nee, integendeel. Zij doen het werk met hart en ziel, maar worden gevangen gehouden in juridische en bureaucratische procedures, gemaakt door gewichtige functionarissen die niet met hun poten in de modder staan. Hierdoor laten jeugdhulpverleners zich hun autonomie ontnemen en worden hart en ziel naar de achtergrond gedrongen. Uit onzekerheid, en omdat de wet voorschrijft dat de pedagogische relatie tussen ouder en kind hersteld moet worden, is hun eerste reflex zich op de ouders met de ouderlijke 'macht' te richten. Immers, om de pedagogische relatie tussen ouder en kind te herstellen is nodig, dat er veel aandacht wordt besteed aan het opbouwen van een goede vertrouwensband met de soms argwanende ouder.
Jeugdhulpverleners zouden zich echter meer en eerder op kínderen moeten richten. Daarvoor is nodig dat Bureau jeugdzorg minder een verlengstuk wordt van de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter, maar meer autonoom gaat handelen. De eerste opdracht voor jeugdhulpverleners zou behoren te zijn om aandachtig naar kinderen te kijken, en zodra kinderen kunnen praten, een gesprekje met hen te voeren. Hierdoor kunnen zij beter inschatten of een kind misschien ook risico loopt binnen een gezin.
Zij zouden veel kunnen leren van goede pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijven. Die kennen het kind goed, observeren het kind aan de hand van een aantal simpele items, en práten met het kind. Daardoor zijn ze in staat - in eerste instantie intuïtief - een goede risico-inschatting te maken. Daarna volgt de formele, meer expliciete route van risicotaxatie. Ik heb veel van hen geleerd. Door aandachtig op bepaalde signalen te letten, haal je niet alleen kinderen eruit met blauwe plekken en gebroken benen, maar ook kinderen die geestelijk worden mishandeld en daardoor in hun emotionele ontwikkeling worden bedreigd.
Helaas voor kinderen, leven wij in een sterk hiërarchische maatschappij. De gedragsdeskundigen (academici) van de deftige Raad voor de Kinderbescherming gaan soms met enige minachting om met de jeugdhulpverleners van Bureau jeugdzorg.
Onderzoek verricht door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling wordt nogal eens helemaal overgedaan. Verpleegkundigen van de jeugdgezondheidsdienst, die vaak als eersten de mishandeling hebben geconstateerd, worden alleen door de Raad gehoord wanneer zíj dat nodig acht. Pedagogisch medewerkers (niveau 3), die veel van het kind zien, worden praktisch nooit gehoord, en indien ze wel gehoord worden, mogen ze alleen over zaken rapporteren die de Raad wil weten. En het kind? Ach, het kind is nog 'maar' een kind en hangt als informatiebron helemaal onderaan de ladder.