Band

band

mijn schaduw strijkt met kortgeknipte nagel
over het paradijs, prikt gretig in Adams navel:
– kijk, het oude weggetje voor bloed en brood.

– dat is er bijgetekend.
voor kinderen.

– dan is Adam niet de eerste mens.
– …
(je hebt een kunstgebit.
vroeger trokken ze al je goeie
tanden, dat waren nieuwe
inzichten).

je streng gesteven schort die mij met Persilwit
verblindt draait om, zijn strakke kruis band in mijn blik.
rugwaarts grijpt jouw waarheid mij:
– Adam is de eerste mens,
geschapen naar Gods beeld!

ik roep tegen je weglopende band met strik:
– dan heeft God ook een navel en een heuse moeder.
niet Maria. die is alleen van het kindeke.

jouw – maar, – ketst
tegen de kolenkachel en stoot
via je kwetsbare moederheupen
mijn gehoorgangen binnen.

je – kind toch – bereikt me
via de klok op de schouw en golft
via je onbevlekte band
naar me toe.

ik voel een steek, dus doe ik je pijn?

maar ik weet met heel mijn kleine leven
dat jij de springplank wilt zijn tot mijn grote leven, dus:
– dat van die rib geloof ik lekker ook niet!

je laat me niet los. nooit niet.

vanuit de hemel zit ik vast aan ons weggetje.
bij jouw juiste afslag heb je met een engel
die ik vaag ken een wegwijzer geplant
zo groot als de melkweg.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *