pauwenvrouw
je sleept en sneeuwt trots je veren aan mij, verblind
leg ik mij neer in je storm tot onze adem raakt.
tot zover rijmen de natuurwetten.
iets naast me begint hevig te regenen,
je hand dwaalt in een regenboog over mij heen:
chatten is blind wegvliegen en een zombie achterlaten.
ik pieker of mijn mascara of jij uitloopt naar een ander lief
misschien wel vier.
binnen ben ik een windvlaag die naar rozen ruikt, buiten
mag ik niet versieren, draag ik lange kleren, geen veren,
alleen ogen: je vertrouwt je maten niet, kent jezelf.
ook mag ik als vrouwenpauw mijn lief niet kiezen,
dat doet de familie:
die warme gevangenis betegeld met regels.
dit rijmt niet met de natuurwetten, voor geen zier.
hoort mijn lief, het omweert in de verte:
de veren krijgen ogen.