De val
Mijn leven een draad, gesponnen
van licht en lust, van gisteren
naar morgen, geen rechte maar toch:
voorwaarts riep mijn engel.
Tot onverwacht
één enkel scherp
moment
mij koos,
onomkeerbaar ving in zijn droom
van tijdloos bungelen.
Mijn leven aan een draad, een droom
ving mijn hoofd, het
duizelde en suisde, raakte
verblind en verdoofd,
verdwaasd en verdoemd.
Een droom houdt mijn hoofd
gevangen, een kerker mijn ziel.
Elke engel is vrij, de mijne verkoos
te vallen en ligt
in graniet gehouwen
naast mij
bij mij
héél dichtbij;
een zuchtje wind streelt mijn huid
een zachte geur troost stukken
vleugel.
Carla Rus, 1997