In: ‘De wetende getuige’ door Anneke van Duin en Carla Rus. Elikser Uitgeverij, 2014
Hoofdstuk 9 Waarom het nooit meer overgaat
Korte- en langetermijngevolgen van seksuele kindermishandeling
Door Carla Rus, psychiater-psychotherapeut
A. Inleiding
B. Afhankelijkheid: een existentiële menselijke ervaring
Responsiviteit
Hechten
Bewustzijn
Spiegelneuronen
Onvoorwaardelijke liefde
Jezelf troosten
C. Biologische overlevingsmechanismen/afweerpatronen
Neurofysiologie alarmreactie
I. Fight (vechten) en II. Flight (vluchten)
III. Freeze/fright (verlammen)
IV. Total surrender (totale overgave)
Dissociatie
Dissociatieve levensstijl
D. Psychologische afweermechanismen
Primitieve afweermechanismen
Projectieve identificatie
Splitting
Rijpe afweermechanismen
E. Borderline-persoonlijkheidsstoornis (BPS)
F. Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
Complexe PTSS
G. Dissociatieve identiteitsstoornis (DIS)
H. Lichamelijke klachten
Eetstoornissen
I. Conclusie
Bijlage:
Kwantumfysica en wij
Literatuurlijst
De literatuurverwijzingen worden in de tekst aangeduid met: 1,2,3 en de voetnoten met: A,B,C
Met dank voor de feedback op dit en het volgende hoofdstuk aan: Ton Wilken, psycholoog/psychotherapeut/hoofdopleider hypnotherapie; Bert de Vries, echtgenoot; Dénes Tavy, neuroloog/neurofysioloog; Rob Rotteveel, psychiater/psychotherapeut; Joske van Huygevoort, klinisch psycholoog/psychotherapeut/hoofdopleider cliëntgerichte psychotherapie; Ida Bontius, vriendin; Jolijn van Heezen, sociaal psychiatrisch verpleegkundige/docent zelftherapie NVIZP (CZT); Arjan van Beelen, fysicus/ meteoroloog/onderzoeker.
A. Inleiding
A mind is like a parachute, it doesn’t work if it is not open. Frank Zappa
Seksueel misbruik is voor ieder mens een ernstige schending van zijn lichamelijke en geestelijke integriteit en een schokkende gebeurtenis. Misbruik op kinderleeftijd verstoort bovendien het tere ontwikkelingsproces van het kind.
Wanneer het misbruik door een ouder wordt gepleegd, kan dit gepaard gaan met affectieve verwaarlozing door de andere ouder en/of geweld door een of beide ouders. Deze mix vormt een ernstige ontwikkelingsinterferentie die iemands emotionele zelfregulatie bedreigt.1 Wij spreken dan van een traumaontwikkelingsstoornis (zie fig. 1, par. B).
In onderhavig hoofdstuk beschrijf ik op welke diepgaande manier vroegkinderlijk misbruik de mind-body-ontwikkeling verstoort.
Er is een grote groep mensen die het misbruik redelijk ‘overleeft’: ongeveer 75 %.2 Dat wil zeggen: op eigen kracht, of soms met hulp, ontwikkelen ze hierna geen ernstige klachten en kunnen zij zich maatschappelijk goed redden. Maar laat je als lezer door dit percentage niet geruststellen, want bij nader doorvragen blijkt ook deze groep er vaak enige klachten aan overgehouden te hebben. Zoals een gevoel van eenzaamheid of zich niet comfortabel voelen in bepaalde situaties, met soms enige sociale aanpassingsproblemen.
Er bestaat een directe relatie tussen de mate van negatieve ervaringen in de jeugd en de ernst van de problemen in de volwassenheid (dosis-effectrelatie), blijkt uit onderzoek (ACE-studie).3 Hoe vaker de (seksuele) mishandeling zich voordoet en hoe onvoorspelbaarder het gedrag van de dader, hoe ernstiger de gevolgen voor het slachtoffer. De langetermijngevolgen betreffen zowel het psychosociaal functioneren als het lichamelijk welzijn. En het gaat zowel om abuse-specific klachten – zoals frigiditeit – als om aspecifieke klachten – zoals een grotere kans op astma.3
Traumatische gebeurtenissen in de vroege kindertijd hebben onomkeerbare gevolgen voor de ontwikkeling van het brein. De impact hiervan is gerelateerd aan de hersenontwikkeling op het tijdstip van de trauma’s.4,5
Misbruik kan zeer ernstige stoornissen opleveren, zoals de (complexe) posttraumatische stressstoornis, de borderline-persoonlijkheidsstoornis en de dissociatieve identiteitsstoornis (meervoudige persoonlijkheidsstoornis). Om deze te kunnen verklaren, moeten we teruggaan naar de instinctieve neurobiologische overlevingsmechanismen die in worden gezet bij (dreigend) gevaar. Ook een onveilige gehechtheidsstijl 6 en het gebruik van onrijpe afweermechanismen vormen bouwstenen voor deze stoornissen en zullen dus besproken worden.
Bij mensen die vroegkinderlijk zijn misbruikt, treedt vaak het fenomeen dissociatie op. Hierbij kan het bewustzijn – dat gevoed wordt door waarnemingen – zich verbergen, verdwijnen, gaan zwerven of desintegreren. Voor de traumatologie is dissociatie een kernbegrip. Dit begrip laat zich fenomenologisch goed beschrijven met de voor ons bekendste paradigmata, maar het diepere inzicht in het precieze werkingsmechanisme hiervan mankeert. In dit hoofdstuk probeer ik hier een verklaringsmodel voor te formuleren.
Het bewustzijn heeft zowel een immateriële, free floating-dimensie (psychologisch, filosofisch, spiritueel, kunstzinnig), als een materiële, deterministische dimensie (anatomisch, biologisch-dynamisch, biochemisch, klassiek fysisch). Ook de kwantumfysica – de natuurkunde die onze diepste structuur beschrijft – kent twee dimensies. Deze subtiele structuur doet zich namelijk zowel voor als oneindig veel potentiële mogelijkheden in de vorm van immateriële kwantumgolffuncties, maar ook als één toestand: een elementair deeltje binnen een atoomkern.7-11 (Zie bijlage: Kwantumfysica en wij). De kwantumfysica biedt door haar duale karakter een goed verklaringsmodel voor het werkingsmechanisme van het begrip dissociatie.
De mens is een bio-psycho-sociale eenheid. Daarom zal ik regelmatig van bril wisselen. Zo onderzoek je met de gedragsbril op sociale structuren en hoe die psychologisch in mensen verinnerlijkt kunnen raken; onderzoek je met je laboratoriumbril op de onderliggende biochemische structuren hiervan; en kun je met je kwantumbril op onze diepste structuren technisch meten of subjectief waarnemen (aanvoelen).
Wanneer het lezen van de tekst over neurobiologie en kwantumfysica meer voorkennis vereist, heb ik die tekst zoveel mogelijk in de bijlage of in voetnoten gezet, zodat deze desgewenst overgeslagen kan worden.
In dit hoofdstuk stip ik en passant enige problemen aan waar cliënten en therapeuten tijdens de behandeling tegenaan lopen. In hoofdstuk 10 komt de behandeling van volwassenen die vroegkinderlijk misbruikt zijn meer systematisch aan bod.
Ik spreek over cliënten in plaats van patiënten. Het woord patiënt zou meer recht doen aan de ernstige lijdensdruk waar sommigen onder gebukt gaan. Het woord cliënt geeft een meer gelijkwaardige relatie tussen cliënt en therapeut aan, hetgeen extra belangrijk is bij mensen die ooit misbruikt zijn in een ongelijkwaardige afhankelijkheidsrelatie. En hoewel de therapeut nog zo deskundig mag zijn, hij/zij kan altijd veel leren van zijn cliënt, die tenslotte ervaringsdeskundige is. Ik kies als therapeut dan ook zoveel mogelijk de positie van bondgenoot waardoor de cliënt haar autonomie bewaart en verantwoordelijk blijft voor het werk dat ze moet verrichten.
Wanneer ik over een volwassen cliënt spreek, gebruik ik het persoonlijk voornaamwoord: zij (haar). Als ik over een kind spreek, gebruik ik: het (hem). Wanneer ik over een therapeut spreek, gebruik ik het persoonlijk voornaamwoord: hij (hem); hoewel ikzelf van het vrouwelijk geslacht ben.
Zowel dit hoofdstuk als hoofdstuk 10 is de weerslag van literatuuronderzoek, evidence-based richtlijnen voor behandelmethoden, consensus onder deskundigen en mijn eigen ruim dertigjarige ervaring als psychiater met mensen die misbruikt zijn.
B. Afhankelijkheid: een existentiële menselijke ervaring
Mensen worden in vergelijking met andere zoogdieren zeer vroeg in hun ontwikkeling geboren. Tot 4 à 5 jaar oud worden kinderen tijdens hun verzorging ongevraagd intensief aangeraakt door ouders en verzorgers, van wie zij volkomen afhankelijk zijn, zowel voor de affectieve als de fysieke verzorging. Het eerste jaar heeft het kind bovendien slechts een beperkt repertoire om duidelijk te maken wat zijn behoeften zijn en te protesteren tegen de voor hem onbegrijpelijke, maar noodzakelijke verkleedpartijen. Een gevoel van machteloosheid en hulpeloosheid ligt binnen die afhankelijkheidsrelatie dus voortdurend op de loer. Wanneer het kind door gebrek aan responsiviteit van de verzorger geen enkele invloed op het gedrag van de verzorger blijkt te hebben, kan het kind het op den duur opgeven. We spreken dan van aangeleerde hulpeloosheid.
Responsiviteit
Een liefdevolle ouder of verzorger zal in de preverbale fase de subtiele non-verbale signalen van het kind leren kennen en herkennen. De ouder scherpt – als het goed is – in deze eerste fase zijn attentie en sensitiviteit aan – specifiek gericht op het welbevinden van juist dit ene kind – om zo adequaat mogelijk te kunnen reageren. Dit wordt responsiviteit genoemd. Responsiviteit is nodig om het kind plezier en welbevinden te verschaffen, maar ook om gevoelens van angst, verdriet en frustratie bij het kind te kunnen opmerken om hier zo goed mogelijk mee om te kunnen gaan. Wanneer de verzorger responsief reageert, verlaagt dit het angst- en stressniveau van het kind. Ook smeedt dit een band tussen ouder en kind, waardoor het kind veilig gehecht raakt.
Hechting aan ouders en verzorgers wordt opgevat als een op neuronaal niveau vastgelegde informatiestrategie over gevaar en veiligheid, of deze nu van de omgeving komen of van binnenuit.6 Wanneer de ouder bij voortduring niet responsief reageert, doet het kind op gevoelige momenten in de ontwikkeling een fear without solution-ervaring op. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor het ik-bewustzijn, het reflectief vermogen en de emotionele beleving van latere relaties.1
Hechten
Het hechtingsproces vereist subtiele afstemming tussen kind en verzorger. Naast responsiviteit is ook lichamelijke aanraking hierbij broodnodig. Liefdevolle aanraking verhoogt de hoeveelheid hechtingshormonen oxytocine en vasopressine, zowel bij het kind alsook bij de ouder. De moeder heeft na de geboorte door de uitdrijving van het kind en het geven van moedermelk sowieso een hoog oxytocine-gehalte, maar wanneer vader of een andere verzorger actief meedoet met de verzorging, stijgen ook bij hem de hechtingshormonen.
Ook activeren deze tactiele zintuiglijke sensaties de receptieve velden in de sensorische cortex (hersenschors). Dit geldt overigens ook voor andere zintuiglijke informatie. Bij dit hechtingsproces spelen ook geuren, de elkaar steeds zoekende blikken, klank, melodie en ritme van de stemmen en het min of meer gelijke maat houden met goed getimede stiltes een rol bij deze spiegeldans van ouder en kind.
Zorgvuldig gekozen contactonderbrekingen zorgen ervoor dat er resilience (veerkracht) bij het kind ontstaat.
Het hechtingsproces is niet alleen een psychologisch, maar ook een biochemisch en biofysisch proces.
– Psychologisch ontwikkelt zich bij het kind een veilige of onveilige gehechtheidsstijl.6
– Biochemisch worden door de aard van het contact met de verzorger genen ‘uit’ of ‘aan’ gezet middels de aanmaak van eiwitten door genexpressie. Deze genexpressie zorgt er mede voor dat er meer of minder samenwerking tussen netwerken van neuronen (hersencellen) op verschillende locaties in de hersenen ontstaat.12,13 Hersenen zijn zeer plastisch. Door een enkele stimulus (bijvoorbeeld een aanraking; of dit nu een streling is of een pak slaag) kan de receptor van een hersencel (een receptor geeft het signaal door) binnen één seconde worden aangepast. 12,13
– Biofysisch ontstaat door contact tussen kind en verzorger bij het kind een meer of minder stabiel kwantumfysisch gehechtheidsveld (attachment-field), zo is mijn veronderstelling (zie bijlage: Kwantumfysica en wij).
Er is aangetoond dat voor de ontwikkeling van een goede reflectieve functie een veilige gehechtheidsstijl nodig is 6; ook zijn er aanwijzingen dat het begrijpende bewustzijn, waar die reflectieve functie uit voortvloeit, (mede) een kwantumfysisch fenomeen is.7,10 Ergo: omdat de ontwikkeling van de gehechtheidsstijl en bewustwording hand in hand gaan, is het hechtingsproces mogelijk ook (deels) een kwantumfysisch proces.A
Dat de ontwikkeling van het begrijpende bewustzijn zonder goede hechting niet effectief verloopt, zien wij behalve bij het begrip dissociatie, ook bij het fenomeen wolfskinderen. Veel wolfskinderen kunnen emoties communicatief niet goed duiden; zij kunnen wel klanken uitstoten of woorden nabootsen, maar taal niet goed begrijpen.
De gehechtheidsstijl ontwikkelt zich eerst impliciet/non-verbaal en vanaf ongeveer het vijfde jaar meer bewust en expliciet. Vanaf dat moment ontstaat bij het kind het groeiende besef dat anderen wezens met eigen intenties, behoeften en motieven zijn, en dat die motieven mogelijk weleens anders zijn dan ze lijken (reflectieve functie). Hierdoor kan het kind en de latere volwassene mentaliseren: nadenken over eigen gevoelens en gedachten.6
Bewustzijn
Het hechtingsproces verloopt dus eerst alleen onbewust. Echter, naarmate de reflectieve functie – vanaf ongeveer het vijfde jaar – in toenemende mate ook metacognitief wordt aangestuurd, ook bewust.
Het bewustzijn kun je onderscheiden in:
a. Waakbewustzijn (primitief bewustzijn dat in de hersenstam zetelt, dat we gemeen hebben met alle dieren). Ernstige bedreigingen/trauma’s kunnen via het onwillekeurige zenuwstelsel leiden tot een schemertoestand, tot flauwvallen aan toe (zie onder kopje: Total surrender, paragraaf C).
A Mijn hypothese is dat (al in de baarmoeder) het kwantumfysische veld van moeder het kind omsluit (het kind haakt met zijn onrijpe, open kwantumveld – met zijn oneindig veel mogelijkheden – als het ware aan bij het ‘uitgekristalliseerde’ gehechtheidsveld van moeder). Vervolgens kun je je voorstellen dat er tijdens het hechtingsproces meer of minder synchronisatie van kwantumfysische golffuncties die ouder(s) en kind uitzenden plaatsvindt (je zou ook kunnen spreken over: uitwisseling van subtiele informatie via elementaire deeltjes). De ouder spiegelt binnen deze veilige holding voortdurend de signalen die het kind uitzendt. Hierdoor vindt er niet alleen informatieoverdracht plaats van (delen van) het gehechtheidsveld van ouder op kind, maar wordt het kind zichzelf steeds meer gewaar (ontstaan van de ‘interne waarnemer’, hetgeen tevens de rijping van het ik-bewustzijn bevordert). Omdat waarneming kwantumgolffuncties laat uitkristalliseren tot een beperkt aantal elementaire deeltjes, zorgt deze interne waarnemer ervoor dat het kwantumveld van het kind wordt begrensd en gefocust. Steeds meer zal ook het kind de óúder spiegelen, wat weer invloed heeft op het spiegelgedrag van de ouder. Voor beter begrip van wat er kwantumfysisch gebeurt tijdens deze spiegeldans binnen de dyade ouder-kind: zie bijlage.
b. Impliciet (intuïtief) non-verbaal bewustzijn (zetelt zowel in het limbische systeem (zoogdierenbrein) als in de rechtercortex).3 In de geheugeninhouden van dit type bewustzijn rusten veel traumatische impressies, die onder andere van zich kunnen laten horen middels onbegrepen lichamelijke klachten (zie C: Biologische overlevingsmechanismen (afweerpatronen)).
c. Expliciet begrijpend bewustzijn (hoger corticaal bewustzijn, waarbij zowel de rechter- en met name de linkerhersenhelft betrokken zijn). Ook dit bewustzijn kan meer of minder lijden onder vroegkinderlijke trauma’s, die immers de ego-capaciteiten kunnen aantasten. Wel is opvallend dat kinderen die in hun jeugd ernstig zijn getraumatiseerd, zich later op gedragsniveau soms goed kunnen reorganiseren, inclusief hun intellectuele vermogens.
d. Ik-bewustzijn dat rond het derde jaar ontstaat.B Het ik-bewustzijn (self processing) is deels in- en deels expliciet. Het rationele aspect van het ik-bewustzijn in engere zin (‘jij bent een andere persoon dan ik’) wordt meestal niet door vroegkinderlijke trauma’s aangetast, tenzij de ik-grenzen zodanig gebruuskeerd worden (en iemand daar genetisch gevoelig voor is), dat dit tot vervloeiing van grenzen en/of tot psychoses leidt. Echter, de verminderde reflectieve functie en het primitieve afweermechanisme projectieve identificatie (zie D: Psychologische afweermechanismen) kan wel het emotionele aspect van het ik-bewustzijn aantasten. Bij mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis is zelfs sprake van fragmentatie van het ik-bewustzijn.
e. Trancebewustzijn. Stephen Gilligan onderscheidt ook nog het trance field: een bewustzijn in diepe trance met virtueel oneindig veel mogelijkheden, waarin patronen nog niet vast liggen.14 Dit trancebewustzijn of de symbolische ruimte kun je vergelijken met de transitional space van Winnicott: het magisch denken tot ongeveer het vijfde jaar. Ook Gilligan spreekt in dit verband over een kwantumveld.
In trance of vlak voor het in slaap vallen, kunnen we de inhoud uit verschillende – tijdens het gewone waakbewustzijn strikt van elkaar gescheiden – domeinen met elkaar associëren en verbinden. Hierdoor zijn we creatiever, denken we meer in symbolen en kunnen wij rigide patronen loslaten of transformeren. Wanneer dit creatieve, open bewustzijn echter ernstig is gecorrumpeerd door (vroeg)kinderlijke trauma’s, heb je tijdens diepe trance weliswaar de kans om negatieve patronen te doorbreken, maar bestaat ook het risico dat de alledaagse werkelijkheid nog verder verdwijnt en er een dissociatieve en/of psychotische toestand ontstaat (zie onder kopje: Dissociatie, paragraaf C).
Ook het begrijpende bewustzijn kan van dit trancebewustzijn profiteren, want diepgaand begrip ontstaat vaak pas als er een open verbinding is tussen dit (grotendeels onbewuste) kwantumveld (barstensvol potenties) en het uitgekristalliseerde kwantumveld dat met een beperkt aantal vaste vormen de gewone werkelijkheid representeert (zie bijlage).
Het ik-bewustzijn en het begrijpende bewustzijn bepalen je cognitieve stijl, je intentionele handelen, je coherentie van denken en de werking van je autobiografisch geheugen. Ook de architectuur van je gehechtheidsstijl, die bepalend is voor hoe zuiver je op jezelf en de ander durft te reflecteren, wordt mede gevormd door het begrijpende bewustzijn en met name het ik-bewustzijn.
B Uit een recente meta-analyse van achtentwintig neuro-imaging-studies van Antonio Damasio blijkt dat bij self processing vooral de mediale (in het midden gelegen) hersenschors-delen betrokken zijn, zoals de mediale prefrontale cortex.15 Dit ligt direct achter het voorhoofd tussen de ogen, ongeveer op de plek van het ‘derde oog’. Het ligt voor de hand dat ook het proces van kwantumfysische zelforganisatie (de oude homunculus; zie bijlage) zich in deze zelfde mediale structuren van de hersenen afspeelt.
Met andere woorden: om de gewone realiteit te begrijpen, heb je niet alleen je ratio, maar ook je fantasie nodig.
Spiegelneuronen
Er zijn ouders die rapporteren over ervaringen waarbij er – naast de bekende zintuiglijke informatie-uitwisseling tussen hen en hun kind – tevens een ander proces van overdracht van subtiele informatie lijkt te bestaan. Bij een hoge mate van inleving van de ouder in het kind leidt dit er zelfs toe dat die ouder dezelfde emotionele ervaring krijgt als zijn kind.16 Als er op dat moment beeldvormende technieken toegepast zouden worden op de hersenen van die ouder, zou je kunnen zien dat bij die ouder – behalve de receptieve velden in de sensorische cortex – dezelfde emotionele centra in de hersenen worden geactiveerd als bij het kind. Het spiegelneuronen-systeem heeft dus nog lang niet al zijn geheimen prijsgegeven.C
De voor overleving noodzakelijke nabijheid zal in de loop van de ontwikkeling van het kind verschuiven naar meer afstand (loslaten). Dit vraagt om een andere energetische homeostase tussen beiden, waarbij andere golflengten tot resonantie (synchronisatie) leiden. Wanneer de ouder zelf een íncoherent gehechtheidsveld heeft, kun je je voorstellen dat interferentie van kwantumgolffuncties tussen ouder en kind tot een minder stabiel gehechtheidsveld bij het kind kan leiden. Dit klopt met de bevindingen dat onveilige gehechtheidsstijlen intergenerationeel worden doorgegeven.1
In sociale/sociologische termen spreken we over: intergenerationele overdracht van de onveilige gehechtheidsstijl van ouder op kind; in psychologische termen over: internalisering van de onveilige gehechtheidsstijl van de ouder bij het kind; en biologisch spreken wij over: trauma-gerelateerde genexpressie. Dit laatste kan een paar generaties beklijven: dus de genetische gevoeligheid voor trauma’s kan van ouder op kind overgaan, zonder dat er zelfs sprake is van nieuwe trauma’s bij het kind. Die genexpressie dooft in een paar generaties uit, tenzij elke nieuwe generatie met vergelijkbare trauma’s wordt geconfronteerd.
Onvoorwaardelijke liefde
Hechting geschiedt het beste in een liefdevolle omgeving. Wanneer het kwetsbare kind kan groeien binnen een liefdevolle holding, blijft iemands indestructable tender soft spot, zoals Gilligan het verwoordt17, in de rest van zijn leven gemakkelijker te bereiken. Zowel voor hemzelf, alsook voor de ander die hij ontmoet. Positieve waardering en onvoorwaardelijke acceptatie en liefde door ouders zorgen voor optimale ontplooiingsactiviteiten van het zelf, zodat het kind tot zelfverwerkelijking kan komen.18
Wanneer het kind echter gebruikt wordt voor eigen behoeften van de verzorger, zoals bij misbruik, staat dit uiteraard haaks op het adjectief onvoorwaardelijke dat toegevoegd is aan het woord liefde. Wanneer het kind slechts liefde en troost krijgt in ruil voor gebruik van zijn onvolgroeide lichaam, kan het gaan lijden aan een aangeleerde verwarring tussen intimiteit en seksualiteit.
Het effect van dit angstwekkend vroegtijdig seksualiseren van broodnodig fysiek contact kan twee kanten op gaan:
– a. Het kind krijgt later moeite met intimiteit in relaties en stelt zich wat gereserveerd op, met name als er sprake is van sensualiteit of seksualiteit. Je zou ook kunnen zeggen dat haar fysische gehechtheidsveld minder coherent/stabiel is (siddert), waardoor het eerder gedestabiliseerd kan worden in contact met anderen. Hierdoor heeft zij een grotere fysische comfortzone dan gemiddeld nodig waarbinnen andere mensen worden toegelaten. Omdat zij in haar jeugd te weinig empathisch is bejegend, kan zij zich zelfs branden aan de empathie van mensen die haar later willen helpen en dus te dichtbij komen. Er kan bij deze meer introverte stijl sprake zijn van hooggevoeligheid wat betreft de persoonlijkheidstrekken en de sfeer die de ander (bijvoorbeeld de therapeut) bij zich draagt.
CBij de psychologische navelstreng (hechting op afstand) speelt behalve het geïnternaliseerde biopsychologische hechtingssysteem mogelijk ook kwantumverstrengeling een rol. Tijdens het eerdere intieme contact tussen ouder en kind vond er immers intensieve uitwisseling van kwantumdeeltjes plaats, waarna kwantumdeeltjes zonder tijdverschil en op grote afstand op elkaar kunnen blijven reageren.7-11 (Zie bijlage.)
‘Door de angst en het wantrouwen die ze opliep in haar nest, zijn haar ooglenzen uitgegroeid tot vergrootglazen, lijken haar zenuwen zich ragfijn te hebben vertakt, zijn haar oren gespitst op het hoofd vastgegroeid en blijven haar neusvleugels permanent opgetrokken. Daarom kan zij alles beter voelen, ruiken en zien dan anderen. Zij kan zelfs dingen waarnemen waar anderen niet toe in staat zijn, maar slechts kunnen bevroeden. De beelden die zij hiervan vormt in zichzelf zijn vergroot, groter dan levensgroot, reuzen met zevenmijlslaarzen, heksen met waanzinnig lange nagels, katten als tijgers …’
– b. Een andere mogelijkheid is dat het kind zich later juist seksualiserend gaat gedragen op zoek naar de broodnodige intimiteit. Het risico van dit laatste is een recidive van seksueel misbruik. Het door misbruik niet goed tot stand komen van een gezond gehechtheidsveld met de eerste vertrouwelingen, heeft bij deze mensen met een meer extroverte stijl juist als gevolg dat de ‘antennes’ bij de persoonsgrenzen waarmee je normaalgesproken aanvoelt hoe ver iemand met jou wil gaan in contact, niet goed tot ontwikkeling zijn gekomen. Deze laaggevoeligheid aan de grenzen van haar kwantumfysische gehechtheidsveld hangt nauw samen met de onveilige gehechtheidsstijl en het dus minder goed ontwikkelde reflectief vermogen. Hierdoor is zij zich onvoldoende bewust dat de ander iemand is met een eigen geest en eigen intenties.6 Dit geldt met name op het gebied van de seksualiteit, wat leidt tot het ontbreken van sexual awareness.4 Deze laaggevoeligheid heeft als resultaat dat bij normaal seksueel experimenteergedrag in de puberteit, de misbruikte puber soms verder gaat dan zij zelf eigenlijk wil, met extra risico op een recidivemisbruik. Daar komt nog bij dat – wanneer je een traumaontwikkelingsstoornis hebt – je door de eerdere traumata gevoeliger bent geworden voor deze hertraumatisering door sensitisatie van het amygdala-hippocampuscomplex (zie fig. 2.), de mediale prefrontale cortex en de rechterhersenhelft.5,15
Wanneer een kind zijn verzorger wél kan vertrouwen, ontstaat een coherent (stabiel) gehechtheidsveld en een veilige geïnternaliseerde gehechtheidsstijl, waardoor het ook eerder andere mensen durft te vertrouwen en dichtbij te laten komen. Het kind heeft dan een stevige basic trust: het kan tegen een stootje (resilience) en kan met vertrouwen de wijde wereld in stappen. Kinderen die goed zijn gehecht, kunnen later dus juist gemakkelijker loslaten.
Maar kinderen bij wie het vertrouwen in hun verzorgers ernstig wordt geschaad en die ook nog eens worden afgesneden van betrouwbare volwassenen middels door daders opgelegde zwijgchantage, houden de emoties angst en wantrouwen vaak als permanente metgezellen bij zich in de rest van hun leven.
D Filmpje YouTube: Parabel over seksueel misbruik. Carla Rus.
EDe persoonsgrenzen zoals ik deze hier definieer, zijn ruimer dan de fysieke grenzen. Het idee dat het bewustzijn zich mogelijk ook gedeeltelijk buiten onze hersenen bevindt, is tegenwoordig niet meer zo bevreemdend als vroeger. Neem het gebruik van de beeldvormende techniek MEG (magneto-encefalografie): hierbij worden magnetische velden binnen onze hersenen geregistreerd door magnetometers die op 10 tot 20 centimeter afstand búíten de schedel zijn geplaatst.
Jezelf troosten
Seksueel misbruik door verzorgers leidt er ook toe dat je later slechter in staat bent jezelf te troosten (self soothing capacity).1 Wanneer een ouder zijn kind troost zonder er iets voor terug te vragen, ontwikkelt zich psychologisch in dit kind een geïnternaliseerde ouder die in moeilijke tijden dit kind en de latere volwassene kan troosten. Maar op een geïnternaliseerde ouder die ernstig gecorrumpeerd is, kan een mens niet vertrouwen. Een slechte self soothing capacity draagt dan ook bij aan de slechte zelfregulatie van emoties op latere leeftijd. Wanneer het kind niet begrepen wordt door de verzorger – waardoor het niet goed gespiegeld wordt en dus zichzelf niet goed kan leren zien, vinden en ontwikkelen – en wanneer het door de verzorger zelfs wordt misbruikt voor eigen behoeften, kan het kind overspoeld worden door emoties waar het zich geen raad mee weet. Als kind niet, maar later als volwassene – (mede) doordat de intenties van anderen door een slechte reflectieve functie slecht begrepen worden – ook niet.
Figuur 1 Criteria traumaontwikkelingsstoornis. Uit: Handboek kindermishandeling3 (bewerkt)
a. Blootstelling aan (seksuele) kindermishandeling gedurende minstens een jaar.
b. Affect- en fysiologische disregulatie.
- Moeite met tolereren, moduleren en herstellen van emotioneel-fysiologische toestanden.
- Slechte impulscontrole.
- Dissociatie van het gevoel en de emotie (en soms van het lichaam: desomatisatie).
c. Aandacht- en gedragsdisregulatie.
- Alarmering reëel gevaar mankeert, waardoor tekorten in zelfbescherming.
- Derealisatie ten opzichte van sensorische omgevingsprikkels.
- Intentioneel handelen niet effectief.
- Tekortschieten ‘self soothing capacity’.
- Soms: automutilatie (zelfbeschadiging).
d. Zelf- en relatiedisregulatie.
- Veel wantrouwen en angst ten opzichte van anderen.
- Soms: fysieke en verbale agressie jegens anderen.
- Negatief zelfbeeld. Veel schaamte*- en schuldgevoelens.**
- Soms: gebrek aan empathie en tolerantie m.b.t. leed anderen.***
e. Tenminste één PTSS-symptoom van minstens twee PTSS-clusters. Bijvoorbeeld: nachtmerries of herbelevingen, vermijding (fobie) en verhoogde prikkelbaarheid (hyperarousal).
* Veel van mijn cliënten voelen zich ‘vies’. Ze staan soms zeer lang onder de douche, maar het helpt niet/onvoldoende.
** Ze voelen zich soms liever schuldig dan machteloos.
*** Bij volwassen cliënten heb ikzelf wel empathie en hulpvaardigheid aangetroffen.
C. Biologische overlevingsmechanismen/afweerpatronen
Omdat het leven vol gevaren zit, heeft de mens evolutionair verschillende instrumenten ontwikkeld om zijn indestructable tender soft spot te beschermen: (neuro)biologische overlevingsmechanismen en psychologische afweermechanismen (zie D: Psychologische afweermechanismen). Dat psychologie en biologie niet altijd te scheiden zijn, zie je bijvoorbeeld aan het mechanisme dissociatie, dat als onderdeel van een biologisch overlevingsmechanisme maar ook als psychologisch afweermechanisme gezien kan worden.
Biologische overlevingsmechanismen zijn instinctief en hebben wij gemeen met zoogdieren en gedeeltelijk ook met alle andere dieren. Het zijn (neuro)fysiologische adaptieve responsen als reactie op dreigend gevaar die zonder tijdverlies worden ingezet en daarom altijd onbewust (reflexmatig) verlopen. Hoewel iemand achteraf een meer of minder coherent verhaal over de bedreigende gebeurtenis en zijn fysiologische reacties hierop kan vertellen, is het overlevingsmechanisme an sich instinctief, dus per definitie non-verbaal. De omweg via het nieuwste deel van onze hersenen, waar ons taalcentrum en ons bewustzijn huist (de neocortex), zou te veel tijd kosten. Biologische overlevingsmechanismen dienen de directe overleving van het individu (en het soort) en zijn verankerd in de fylogenetisch oudere delen van onze hersenen. En wel in het oudste deel, namelijk de hersenstam (reptielenbrein) en het wat minder oude deel, het limbische systeem (zoogdierenbrein), waarin onze emotionele regelcentra, zoals de amygdala (de twee amandelkernen) huizen12,13 (zie fig. 2).
Figuur 2 NEUROBIOLOGISCHE STRESSSYSTEMEN
HERSENSTAM: - alarmsysteem (adrenaline ↑)
(reptielenbrein) - arousal (verhoogde prikkelbaarheid)
RUGGENMERG → autonoom zenuwstelsel
ENDOCRIEN: – hypothalamus – hypofyse – bijnier-as → seintje aan de bijnieren voor afscheiding stresshormoon cortisol (terugkoppeling om prikkelbaarheid te dempen)
THALAMUS: - belangrijk schakelstation voor bottom-up-en top-downprocessen.
LIMBISCHE SYSTEEM: - alarmsysteem amygdala
(zoogdierenbrein) - emotioneel regelcentrum
- hippocampus: regelcentrum geheugen
- cingulate schors: samen met hippocampus betrokken bij geheugen
Biologische overlevingsmechanismen hebben net als psychologische afweermechanismen gedragsmatige dimensies. Bij overlevingsmechanismen zijn deze echter archaïscher van aard.
Zowel de biologische overlevingsmechanismen als de primitieve afweermechanismen dragen bij aan de traumaontwikkelingsstoornis, de (complexe) posttraumatische stressstoornis en de dissociatieve stoornissen.
Neurofysiologie alarmreactie
Bij ernstige bedreigingen gaat zowel de fylogenetisch oudere alarmbel af in de hersenstam (reptielenbrein), als vervolgens ook de fylogenetisch iets jongere alarmbel in de amandelkernen (amygdala), welke in de slaapkwabben zijn gelegen. Bij deze alarmreactie zijn minstens zes verschillende neurotransmittersystemen betrokken. Neurotransmitters zijn chemische stofjes (opgebouwd uit aminozuren) die zorgen voor signaaloverdracht van de ene hersencel (of zenuwcel) naar de andere.F
Globaal kun je bij ernstige bedreigingen vier soorten overlevingspatronen onderscheiden:
I: Vechten (fight)
II: Vluchten (flight)
III: Verlammen (freeze/fright)
IV: Overgave (total surrender)
Je ‘kiest’ onbewust dát overlevingsmechanisme welk je waarschijnlijk de grootste overlevingskansen biedt. Dat betekent dat op jonge leeftijd en bij grote machteloosheid eerder voor verlammen (III) en overgave (1V) wordt gekozen. Echter, een misbruikt kind dat zich op jonge leeftijd nog in zijn schulp terugtrok, kan in de puberteit – wanneer het fysiek sterker is geworden (waarbij bij jongens ook toegenomen testosteronspiegels meespelen), eerder overgaan tot vechten of varianten hiervan. Omdat de jongere ondertussen de traumatische relatie met zijn dader kan hebben geïnternaliseerd, kan hij via overdracht dit overlevingsmechanisme op anderen (zoals leraren of jeugdzorgwerkers) projecteren. In dat geval komt het overlevingsmechanisme vechten over als gezags- en gedragsproblemen.
I. Fight (vechten) en II. Flight (vluchten)
Bij vechten en vluchten worden neurobiologische systemen gestimuleerd, waarmee de aandacht op de vijandige buitenwereld wordt gefocust en er motorisch actief gehandeld kan worden. We spreken hierbij van het fear-anger-system. Bij vluchten ligt het accent vooral op de angstreactie (je verdedigen door je af te weren of weg te vluchten); bij vechten ligt het accent meer op agressie (aanval als de beste verdediging).G Een ernstige schending van de lichamelijke en geestelijke integriteit kan immers ook heftige woede oproepen, omdat het de ontluikende eigenliefde (dit is het type narcisme dat we allemaal nodig hebben) diep krenkt.
Een ernstige bedreiging zorgt ervoor dat de alarmbellen in de hersenstam afgaan. Hierdoor stijgt de arousal – waardoor de mentale waakzaamheid toeneemt en de spieren in de starthouding gaan staan. Ook wordt via het ruggenmerg het onwillekeurige sympathische zenuwstelsel in het lichaam geactiveerd waarbij adrenaline vrijkomt en worden in de amygdala – het regelcentrum voor emoties, waaronder angst – ook de alarmbellen geluid. Hersenstam en amygdala samen activeren vervolgens ook nog een belangrijke hormoon-as (HPA-as) waardoor het stresshormoon cortisol vrijkomt.H
Door de overheersing van het sympathische over het parasympatische zenuwstelsel neemt fysiologisch de hartslag, ademhaling en spierspanning toe. Ook wordt hierdoor de zweetsecretie geactiveerd en wordt er suiker vrijgemaakt uit de spieren.
Bij toenemende bedreiging neemt de arousal steeds verder toe. Neurofysiologisch is er sprake van een arousal-continuüm.I
Als de bedreiging weer afneemt, keert neurofysiologisch alles langzamerhand weer terug naar de baseline. Wanneer een kind of volwassene support krijgt van veilige anderen, blijkt dit sneller het geval te zijn.4 Maar wanneer trauma’s zich herhalen en er weinig support is, wordt de baseline nooit meer bereikt. Een overactief sympathisch zenuwstelsel kan later hart- en bloeddrukproblemen geven, en blijvende hoge cortisolspiegels zijn schadelijk voor de hippocampus (regelcentrum geheugen) waardoor het autobiografisch geheugen wordt aangetast. Een blijvende hyperarousal is een bouwsteen voor de posttraumatische stressstoornis (PTSS). De acute adaptieve toestand die ontstond door de ernstige bedreiging verwordt – wanneer dit chronisch wordt, tot een maladaptieve persoonlijkheidstrek. De state gaat over in een trait.4 J
F Hersencellen maken remmende, stimulerende of modulerende transmitters aan. Bij de biologische overlevingsmechanismen spelen de volgende neurotransmitters een belangrijke rol: serotonine (moduleert), noradrenaline (stimuleert), dopamine (stimuleert), glutamaat (stimuleert), gaba (remt), opioid (remt) en cannabinoïden (remmen en zijn geestverruimend).12,13,19 Alle hersencellen die deze neurotransmitters aanmaken, kunnen via dendrieten (uitlopers) gezamenlijk invloed hebben op dezelfde doelcellen met een executieve functie. Via het sommeren van deze verschillende soorten input orkestreert het zenuwstelsel het uiteindelijke effect. Veel doelcellen in de hersenen maken het stimulerende glutamaat aan. Zij zijn fylogenetisch wat jonger en bevinden zich in groten getale in de hersenschors en in de hippocampus – regelcentrum geheugen. Naast glutamaat speelt bij leerprocessen en langetermijn-potentiëren van het geheugen acetylcholine een rol.
G Bij een agressieve reactie wordt neurobiologisch de láterale hypothalamus geactiveerd.12
H In de hersenstam zijn bij deze alarmreactie met name de neurotransmitter noradrenaline (dit is chemisch een zusje van adrenaline), dat wordt afgegeven in de blauwe kern (locus caeruleus), en dopamine (zwarte kern) van belang. Samen zorgen zij voor een verhoogde arousal (zorgt voor overprikkeling en opwinding), waarbij noradrenaline voor mentale waakzaamheid zorgt en dopamine voor de ‘starthouding’ van spieren en de motivatie tot handelen. Tevens stimuleert de blauwe kern via het ruggenmerg onmiddellijk het (ortho)sympathische zenuwstelsel: het onderdeel van het autonome zenuwstelsel waarbij adrenaline vrijkomt.12, 13 Ook activeert de blauwe kern in de hersenstam de amygdala, welke – naast noradrenaline – vooral gebruikmaakt van serotonine – dat onder andere emotionele processen (waaronder angst) moduleert, en gaba, wat voor terugkoppeling zorgt. De blauwe kern en de amygdala samen, stimuleren een belangrijke hormoon-as: de HPA-as. Deze as loopt van de middenhersenen tot de bijnieren. Hierbij geeft de hypothalamus (hersenaanhangsel dat een verbindingsstation is tussen het nerveuze en het endocriene/hormonale systeem) een hormonaal seintje (CRF) aan de hypofyse (pijnappelklier), welke op zijn beurt een hormonaal seintje (ACTH) geeft aan de bijnieren. Deze hormonen gaan niet via het zenuwstelsel, maar via de bloedbaan. Hierdoor geeft het bijniermerg adrenaline af in het lichaam, en eventjes later vindt ook afgifte van het stresshormoon cortisol uit de bijnierschors plaats, dat zorgt voor terugkoppeling van de overprikkeling (in hersenstam en lichaam).
I Naarmate de arousal toeneemt, zullen op het EEG de bèta 1-golven (15-18 Hz) overgaan in de snellere bèta 2-golven (18-30 Hz) en zal de neuronale synchronisatie toenemen, tot er uiteindelijk daadwerkelijk tot actie wordt overgegaan.
J Bij alle overlevingsmechanismen wordt er eerst een ernstige bedreiging (reëel of als zodanig beleefd) gepercipieerd in de hersenen, waarna in een split second de reactie volgt. Het is denkbaar dat deze snelle perceptie-reactie niet alleen het gevolg is van de werking van gewone neurobiologische systemen die hierboven besproken worden. Hierbij wordt namelijk zintuiglijke informatie pas corticaal (in de hersenschors) waargenomen en worden zenuwsignalen (zowel sensorisch als vervolgens ook motorisch) niet alleen doorgegeven via pijlsnelle elektrische potentialen, maar ook via chemische neurotransmitters tussen verschillende hersencellen. Dit gaat ondanks hun enorme complexe samenspel ook razendsnel. Maar in alarmsituaties lijkt alleen bij de signaaloverdracht van geuren deze route snel genoeg, omdat de informatie niet eerst via de thalamus hoeft te lopen. Mogelijk is er dus ook een andere, snellere route via kwantumfysische informatieoverdracht.7-11 Vergelijk dit ook met het als één organisch geheel opereren van een zwerm spreeuwen, wat qua reactiesnelheid op elkaar niet te verklaren is vanuit individuele neurobiologische systemen.26
III. Freeze/fright (verlammen)
Ook bij het overlevingspatroon verlammen (freeze/fright) is er sprake van hyperarousal. Deze overlevingsstrategie is evolutionair primitiever dan vechten en vluchten, en hebben wij gemeen met reptielen en insecten (hierbij is de reactie van de hersenstam dominant). Op deze primitieve overlevingsstrategie valt een kind (of soms een volwassene) terug, als vechten of vluchten totaal geen overlevingskansen biedt. De energie die wordt vrijgemaakt door de verhoogde arousal, wordt nu geconserveerd (zo kan ook de lichaamstemperatuur zakken) en de verhoogde spierspanning leidt tot bevriezen/verstenen. In de ethologie wordt dit de Todstellreflex genoemd. Je ziet het bijvoorbeeld bij eendjes die ernstig worden bedreigd en te ver van moedereend af zijn geraakt. Een hoog gehalte van de neurotransmitter opioid (endorfinen) zorgt voor numbness (verdoofdheid).19
Hoewel versteend, blijft de aandacht ook bij deze overlevingsstrategie op de vijandige buitenwereld gericht, met een toegenomen vermogen tot het opnemen van sensorische informatie doordat de tijd vertraagt (tijdsdistorsie). Het slachtoffertje kan hierdoor bijvoorbeeld scherper horen, zoals het kraken van de trap wanneer de dader naar haar slaapkamer toe sluipt. Tijdens het misbruik zelf is het mogelijk dat het kind zeer nauwkeurig de vorm en de kleur van de neusharen van de dader opmerkt of – wanneer het uit angst wegkijkt van de dader – bijvoorbeeld het precieze motief in de slaapkamergordijnen.K
Als deze acute toestand als reactie op een trauma niet terugkeert naar de baseline maar een persoonlijkheidstrek wordt, kan de verdoofdheid (loss of bodily sensation) er bij sommigen toe leiden dat zij zich later gaan automutileren (bijvoorbeeld zichzelf snijden), om maar íéts te voelen. Er zijn echter ook mensen die zichzelf juist gaan snijden om het teveel aan gevoel (psychische pijn) te vervangen door lichamelijke pijn, welke vervolgens door het snijden weer wordt verdoofd door endorfinen.
Bij het afweerpatroon verlammen kan iemand, door alles scherp in de gaten te houden, nog de illusie hebben controle over de situatie te hebben. Maar wanneer tot iemand doordringt dat hij in feite out of control is, kan deze bevroren toestand op enig moment overgaan in totale overgave. Er is dan sprake van shutting down van de emotionele respons, waarbij de arousal als het ware wordt platgelegd en de aandacht zich naar binnen terugtrekt.
K Tijdsdistorsie (vertragen van tijd) dat tot een scherpere waarneming leidt, duidt men meestal als subjectief. Het is echter mogelijk dat dit fenomeen alsnog te objectiveren is, middels het toepassen van een combinatie van de kwantumfysica en speciale relativiteitstheorie.
IV. Total surrender (totale overgave)
Bij het overlevingsmechanisme total surrender is de bedreiging zo overweldigend dat zelfs de áándacht bij het gebeuren houden te bedreigend is. Iemand geeft het dan op. Een kind focust zijn aandacht nu op zijn innerlijke wereld door zich bijvoorbeeld terug te trekken in zijn eigen fantasiewereld.
Dit afweerpatroon komt voor bij grote machteloosheid, dus op jonge leeftijd, maar we zien het bijvoorbeeld ook bij pubers die slachtoffer zijn van groepsverkrachting.
Het je volledig overgeven terwijl je omstandigheden levensbedreigend zijn, heeft ernstige consequenties voor het bewustzijn. Zowel voor het primitieve bewustzijn (waakbewustzijn) dat in de hersenstam huist, als voor het hogere corticale bewustzijn – waardoor wij besef van de wereld hebben en op onszelf kunnen reflecteren.
Remmende neurotransmitters als gaba en opioid zorgen ervoor dat het bewustzijn daalt. De endogene cannabinoïden zorgen zowel voor bewustzijnsdaling als voor bewustzijnsverrúíming. Dat betekent dat als het kind zich terugtrekt in zijn eigen fantasiewereld, het terecht kan komen in een droomwereld met soms bizarre fantasiefiguren. Wanneer het kind later een dissociatieve identiteitsstoornis ontwikkelt (zie G: Dissociatieve identiteitsstoornis), kunnen deze fantasiefiguren voor een deel alters (deelpersoonlijkheden) worden.
Met ons bewustzijn kunnen wij normaalgesproken naar objecten ‘reizen’ die zich buiten ons bevinden. De gewaarwording hiervan wordt echter in onze hersenen gepercipieerd, waardoor het reizende bewustzijn voortdurend met onze hersenen verbonden/daarin verankerd blijft (hoewel er ook mensen zijn die hun bewustzijn – subjectief – in hun hartstreek waarnemen).
Bij total surrender ‘durft’ het bewustzijn zich als het ware niet meer te hechten aan de/het angstwekkende object(en) in de realiteit, en kan daardoor ook niet meer de verbinding maken tussen dat angstwekkende object in de buitenwereld en de hierdoor opgeroepen zintuiglijke en gevoelsmodaliteiten in de binnenwereld. Hierdoor verliest het zwervende bewustzijn zijn integratieve functie en valt terug op het onrijpe, minder gefocuste, meer dissociatieve bewustzijn dat aan het trance field doet denken.
Dissociatie
Wanneer het bewustzijn zijn integratieve functie verliest, spreken wij van splitsing of dissociatie. Omdat er vaak ook sprake is van tijdsdistorsie (de tijd kan zelfs oplossen), zorgt dit samen met het gegeven dat een overlevingspatroon per definitie non-verbaal is, dat het chronologisch opslaan van de misbruikscène in het geheugen wordt gebruuskeerd. Hierdoor kan amnesie ontstaan – (tijdelijk) totaal vergeten van het misbruik. Ook is het mogelijk dat er slechts losse fragmenten van de beleving van het misbruik in verschillende hersendelen worden ‘opgeslagen’.1,4 en mogelijk ook in andere lichaamscellen.L In het laatste geval spreken we van lichaamsgeheugen (zie hoofdstuk 10).
Het opslaan van cognities gebeurt pas in tweede instantie, omdat het overlevingspatroon zelf non-verbaal is en tijdens het misbruik het kind geen ruimte heeft om hier gedachten over te vormen. Gedachten hebben over het misbruik zelf is dus altijd een kwestie van reflectie achteraf en hinein interpretieren.
Met name de non-verbale rechterhersenhelft kan door deze brandbare geheugenopslag van de verspreide scherven van de beleving van het misbruik gesensitiseerd raken, waardoor volgende traumata nog dieper insnijden.
Bij het eerste trauma komt de wereld zeer vreemd over omdat het nergens mee te vergelijken is (derealisatie). Bij de volgende traumata blijkt (aantoonbaar met hersenscans) dat de input van sensorische informatie over het huidige trauma moeilijk vergeleken kan worden met reeds opgeslagen informatie van vergelijkbare eerdere traumata, omdat de associatieve delen van de cortex– die hier verantwoordelijk voor zijn – geïnhibeerd (onderdrukt) worden.19 Hierdoor kan de wereld opnieuw vreemd overkomen.
Ook komt het voor dat het kind van buitenaf naar zichzelf kijkt hoe het wordt misbruikt als betreft het een vreemde (depersonalisatie). In mijn praktijk heb ik veel cliënten gezien met een dergelijke out-of-body experience. Bij sommigen blijft het alsof-karakter bewaard, bij anderen niet. Dit doet denken aan een bijna-doodervaring.M
Dissociatie is een splitsing van normaalgesproken geïntegreerde functies van het bewustzijn, het geheugen, de perceptie en de identiteit. Dit leidt tot fragmentatie in het denken en tast de eenheid en continuïteit van het zelfbewustzijn aan1,4,5
Er is bij dit afweerpatroon sprake van het fear-faint-system, met ook nu weer het doorlopen van een continuüm: het dissociatief continuüm.N
L Dat een niet-hersencel ook gevaar kan inschatten, een soort geheugen heeft en op gevaar kan reageren, weten we ook uit de immunologie.
M Mogelijk is een out-of-body experience te verklaren doordat het magnetisch/kwantumfysisch veld van het ik-bewustzijn zich op dat moment gedeeltelijk buiten de fysieke grenzen bevindt. Het blijft echter speculeren zolang er nog onvoldoende klinisch empirisch onderzoek naar gedaan is.
N Bij dissociatie zijn op het EEG meer thèta hersengolven met een frequentie tussen 4 en 7 Hz te zien. Een frequentie die we ook bij trance zien en wanneer de aandacht sterk op de binnenwereld is gericht.
Bij deze shutting down emotionele respons overheerst het párasympatische zenuwstelsel.O In tegenstelling tot wanneer het sympathische zenuwstelsel overheerst, waarbij energie wordt vrijgemaakt om te vechten of te vluchten, wordt nu juist energie geconserveerd.
Door de overheersing van het parasympatische over het sympathische zenuwstelsel neemt fysiologisch dus de waakzaamheid, hartslag en spierspanning af (slap). Het is net of het kind of de volwassene er niet meer helemaal bij is (bewustzijn daalt tot flauwvallen toe) en er is sprake van grote meegaandheid. Net als bij het afweerpatroon freeze voelt iemand zich verdoofd (numbness), waarbij pijn en angst minder worden waargenomen. Hierbij spelen de endogene opioide neurotransmitters – de endorfinen die anesthetisch werken – ook een rol.
Normaalgesproken leiden verschillend soortige informatiestromen tot resonantie en dus tot integratie. (Deze samengebundelde informatie zou elementair uit fijnmazige interferentiepatronen van kwantumgolffuncties kunnen bestaan.7-11 Zie bijlage.)
Je zou kunnen zeggen dat bij dissociatie dit normale, adaptieve neuronale proces (deels) is geblokkeerd.
Dissociatieve levensstijl
Wanneer na het trauma de neurofysiologische verstoringen die de dissociatie hebben opgeroepen niet terugkeren naar de baseline, kan dissociatie een onderdeel worden van de wijze waarop iemand omgaat met de wereld (dissociatieve levensstijl) en zelfs onderdeel worden van zijn persoonlijkheidsstructuur. De acute adaptieve toestand die ontstond door de ernstige bedreiging verwordt dan tot een máladaptieve persoonlijkheidstrek. Ook nu gaat de state weer over in een trait.4
Pathologische dissociatie kan optreden bij de posttraumatische stressstoornis, maar vooral bij de complexe posttraumatische stressstoornis, de dissociatieve identiteitsstoornis en de dissociatieve stoornis NAO (niet anderszins omschreven).
Zowel in de kindertijd alsook later, is er een voorkeurstijl voor een bepaald biologisch afweerpatroon. Hoewel getraumatiseerde mensen vaak meerdere – elkaar afwisselende – patronen (uit zowel het arousal- als het dissociatief continuüm) gebruiken. Daarom is de uitkomst van biochemisch onderzoek en de behandeling met psychofarmaca niet altijd eenduidig.
D. Psychologische afweermechanismen
Psychologische afweermechanismen zijn in tegenstelling tot coping-mechanismen primair onbewust, maar wij kunnen ons door zelfreflectie wel bewust van ze worden. Ze behoren net als de biologische overlevingsmechanismen tot onze beschermingsmechanismen en worden ingedeeld in primitieve en rijpe afweermechanismen.1 We beschikken allemaal over deze mechanismen. Verdringen is het meest basale afweermechanisme, en je zou kunnen stellen dat alle andere afweermechanismen dienen om dit mechanisme een handje te helpen.
Primitieve afweermechanismen
Bij de meest ernstige vormen van vroegkinderlijk seksueel misbruik zien we vaker primitieve afweermechanismen, zoals loochening (wat verder gaat dan verdringing), projectieve identificatie, splitting en dissociatie.1
In contact met iemand die op dat moment veel primitieve afweermechanismen nodig heeft om zich te kunnen handhaven, kan de therapeut – wanneer hij hier sensitief voor is (of door oefening geworden) – merken dat haar energetisch veld instabiel en niet goed afgegrensd is. Omdat zij op dat moment slechts weinig nodig heeft om emotioneel te verdwijnen (bij loochening en dissociatie) of emotioneel te ontploffen (bij projectieve identificatie en splitting), moet je als therapeut heel bewust op eieren lopen om haar energetisch veld niet nog verder te destabiliseren.
Verminderde mentale (en fysieke) energie van een cliënt wordt door psychoanalytici toegeschreven aan de afweermechanismen zelf. Mijn hypothese is echter dat dit het gevolg is van het werk dat de cliënt moet verzetten om haar instabiele energetisch veld te containen (heftige en angstige gevoelens dempen en borgen). Mogelijk kost het ook om die reden de therapeut meer energie om juist deze kwetsbare mensen te behandelen (vergeleken met mensen met een sterke ik-functie en stevige ik-grenzen).
De therapeut moet als het ware steeds weerstand bieden om niet op dezelfde (negatieve) golflengte terecht te komen als cliënte, waardoor beiden elkaar in het negatieve versterken. Omzichtigheid en bewuste aandacht (zowel gericht op de ander als op de eigen emotionele reacties) en het containen van heftige negatieve emoties van cliënte, is dus van groot belang. Hierdoor kalmeert cliënte en worden haar heftige emoties in perspectief geplaatst. Humor kan hierbij een grote rol spelen. Ook kunst, muziek, verhalen en gedichten kunnen die rol vervullen.
Zowel bij structurerende als inzichtgevende therapieën moet in mijn optiek de – voor de getraumatiseerde mens broodnodige – comfortzone te allen tijde afgetast en gerespecteerd worden. Zo behoudt cliënte haar autonomie. De eigen emotionele reacties van de therapeut vormen min of meer zijn menselijk kapitaal: zij verschaffen richtingaanwijzers voor hoe om te gaan met haar. Daarvoor is wel nodig dat de therapeut bij zichzelf nagaat welk deel van de tegenoverdracht te maken heeft met cliënte, en welk deel met zijn eigen emotionele persoonlijkheidsstructuur en geschiedenis.
O Het parasympatische zenuwstelsel wordt aangestuurd door de hypothalamus (hersenaanhangsel) – waarbij de remmende neurotransmitter gaba een belangrijke rol speelt. Tevens spelen diverse hersenenzenuwen zoals de nervus vagus (de zwervende tiende hersenzenuw) een rol.12, 13
Projectieve identificatie
Ook dit mechanisme (concept van Melanie Klein) gebruiken we allemaal. Ieder maakt een eigen selectie uit de werkelijkheid en geeft hier – op basis van behoeften, frustraties en particuliere geschiedenis – een eigen interpretatie aan (waar men zich vervolgens mee identificeert, als zijnde de enige werkelijkheid). Dit is een beetje te vergelijken met de impressionistische schilderkunst. Projectieve identificatie is echter niet slechts mooi, maar kan ook tot allerlei communicatieve misverstanden met anderen leiden, die natuurlijk zo hun eigen kijk op de werkelijkheid hebben. Door een open gesprek met elkaar kan het echter ook tot verdieping van de relatie en tot een bredere kijk op de werkelijkheid leiden.
Het is de máte waarin en de specifieke manier waarop sommige vroegkinderlijk getraumatiseerde mensen dit mechanisme gebruiken, waardoor het tot heftige emotionele botsingen met anderen kan leiden. In dat geval worden niet te verdragen negatieve gevoelens van zichzelf – zoals verzengende woede – onbewust aan de ánder toegeschreven. Vervolgens reageert zij op die ander alsof díé deze gevoelens heeft (zij verdenkt hem er dus van woedend op háár te zijn). Hier ontbreekt een goede reflectieve functie waarbij de ander beleefd wordt als iemand met een eigen geest, eigen strevingen en eigen bedoelingen.6
Als de therapeut zich niet bewust is wat er gaande is en de projectie maar aanhoudt, kan het zo ver komen dat door het mechanisme selffulfilling prophecy de therapeut inderdaad boos wordt (negatieve tegenoverdracht).P
P Het is mogelijk dat het instabiele kwantumfysisch veld van degene die emotioneel op springen staat, op den duur – door resonantie in het spiegelneuronen-systeem van de therapeut – daadwerkelijk energetisch overgedragen wordt op de therapeut. Geavanceerde beeldvormende technieken van zijn hersenen zouden dit dan moeten kunnen aantonen.
Splitting
Dit mechanisme van zwart-witdenken/voelen wordt gebruikt als er sprake is van onvermogen om positieve en negatieve kanten van zichzelf of anderen te integreren tot één geheel. Het komt voort uit een poging te dealen met overmatig tegengestelde gevoelens die ouders of verzorgers oproepen. De ander (bijvoorbeeld die ouder of later de partner of de therapeut) wordt de ene keer geïdealiseerd en de andere keer volledig zwartgemaakt.
Splitting komt relatief veel voor wanneer er sprake is van een onveilige, gedesorganiseerde gehechtheid.1,6 Je kunt een gedesorganiseerde gehechtheid krijgen wanneer de ouder tegelijkertijd bron is van veiligheid en van angst, zodat het kind terechtkomt in een approach-avoidance-conflict. Enerzijds wordt het kind door het hechtingssysteem naar de ouder toe getrokken en anderzijds wil het voor die ouder weglopen. Hierdoor komt het in een emotionele spagaat terecht.
Rijpe afweermechanismen
Twee voorbeelden van rijpe afweermechanismen zijn sublimatie (een sociaal onaanvaardbare emotie omzetten in een sociaal aanvaardbare activiteit) en altruïsme. Het is opvallend hoe vaak ik deze rijpe afweermechanismen heb gezien bij vrouwen die aangesloten waren bij de lotgenotenvereniging VSK (Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling). Bijvoorbeeld een vrouw die misbruikt is en die nu zelf als gezinsvoogd kinderen beschermt, of anderen die als ervaringsdeskundige in de psychiatrie of als creatief therapeut nu zelf mensen die misbruikt zijn helpen. Ik zag deze bewonderenswaardige attitude vooral als zij, behalve een (eventueel formele) psychotherapie, ook een pad van existentiële aanvaarding bij de VSK of in de complementaire geneeskunde hadden bewandeld. Bij dit laatste doel ik niet op regressietherapieën met de intentie tot een onverantwoordelijke, onbeheersbare emotionele catharsis te komen. Ik doel op creatieve en lichaamsgerichte therapie, EMDR en mindfulnessmeditatie (zie hoofdstuk 10).
E. Borderline-persoonlijkheidsstoornis (BPS)
Er is een sterke correlatie tussen een onveilige, gedesorganiseerde gehechtheid en latere psychopathologie. Deze correlatie wordt sterker in combinatie met onverwerktheid van verlies, misbruik of mishandeling.1,6 Met name bij misbruik en intentioneel mishandelen kan de ontwikkeling van de reflectieve functie ernstig worden geremd. De reflectieve functie is een maat voor het vermogen tot mentaliseren: het denken over de beelden die je over jezelf en anderen hebt, en dus ook het kunnen beleven van anderen als wezens met een eigen geest met eigen intenties.1,6 Wanneer het kind dat systematisch wordt misbruikt zich zou moeten realiseren wat de intentie van de dader is tijdens het misbruik, kan dit onoverkomelijk bedreigend zijn voor het kind, zeker als het om een ouder gaat. De reflectieve functie wordt dus mogelijk uit zelfbescherming geremd. Helaas is er mede hierdoor een gerede kans op de ontwikkeling van een BPS, waarbij splitting kenmerkend is.
Iemand met een gedesorganiseerde hechting heeft niet één enkelvoudig innerlijk werkmodel met representaties van zichzelf en de ander, maar er is sprake van verschillende bewustzijnsinhouden. Zolang deze geheugeninhouden gesplitst zijn en in het impliciete geheugen zijn opgeborgen, is het kind – en de latere volwassene – in staat zich op gedragsniveau te reorganiseren. Dan zie je de onderliggende fragiliteit van haar persoonlijkheidsstructuur alleen nog terug in bijvoorbeeld het hebben van dwingend gedrag, in rigiditeit of door een dwangmatige vorm van parentificatie (kind zorgt juist voor de ouder en wordt later als volwassene soms een dwangmatige helper).
Bij activering – wanneer deze fragmenten na een trigger opduiken in het bewustzijn – leidt dit echter niet tot integratie (tenzij zeer goed begeleid), maar tot een soort kortsluiting. Om emotionele explosie (overspoeld worden door emoties) te voorkomen, worden daarna de geheugeninhouden opnieuw defensief uit elkaar gedreven.1,6 Q
BPS heeft volgens het onderzoek van Nel Draijer voor 80 % een achtergrond van seksueel misbruik.20 Op grond van mijn ruim dertigjarige ervaring als psychiater met cliënten met een persoonlijkheidsstoornis, vermoed ik echter dat dit percentage lager ligt. Ik schat het op ongeveer 50%. Ook hoogleraar klinische psychiatrie Judith Lewis Herman (Harvard University) spreekt over een dergelijk percentage.21
Iemand met een BPS kan later de geïnternaliseerde emotionele spagaat via overdracht reënsceneren in relaties, waardoor toenaderingspogingen en afwijzingen elkaar snel kunnen opvolgen. Dat houdt de andere partij lang niet altijd vol, zodat veel mensen met een BPS weinig lange relaties hebben. Dit draagt bij aan hun soms grote eenzaamheid.
Naast verschijnselen van PTSS en de relationele verwikkelingen door de gedesorganiseerde gehechtheidsstijl, komen bij mensen met BPS ook veelvuldig depressies, angststoornissen, slaapstoornissen en andere stoornissen voor.1,22
F. Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
Hyperalertheid (schrikachtigheid), nachtmerries en flashbacks (herbelevingen) komen bij veel mensen na een ernstig trauma voor. Als deze klachten echter na een halfjaar nog steeds aanwezig zijn, spreken wij van PTSS. De cliënte leeft min of meer continu in angst voor nieuwe victimisering. Door de herbelevingen worden mensen met PTSS voortdurend aan het trauma herinnerd. Als reactie hierop zien we bij hen vervolgens het afweerpatroon vluchten terug in de vorm van vermijding van situaties die lijken op de oorspronkelijke traumatische scène.
Tijdens een bedreigende situatie die vraagt om vluchten of vechten is een toestand van verhoogde arousal (fear-anger-system) functioneel. Maar wanneer deze neurofysiologische toestand na een halfjaar nog steeds bestaat terwijl het niet meer nodig is, of als zich herhaaldelijk situaties voordoen die deze toestand opnieuw oproepen, treedt er – mede door het hoge cortisolgehalte – schade op aan verschillende neurobiologische structuren.
Een mogelijkheid is schade aan de amygdala. Hierdoor kunnen heftige emoties moeilijker verdragen worden en affectieve toestanden moeilijker worden gemoduleerd.
Er is bij PTSS sprake van hyperalertheid: kleine prikkels die (in de verte) lijken op de misbruikscène kunnen al tot angst en overprikkeling leiden. Vooral de structuren rond de amygdala in de rechterhersenhelft kunnen door soms relatief neutrale prikkels gesensitiseerd raken.
Bij deze geconditioneerde angstresponsen is vooral het impliciete emotionele geheugen in de neuronale circuits rond de amygdala betrokken.
Ook aan structuren rond de hippocampus welke betrokken zijn bij expliciete geheugeninhouden treedt schade op door langdurig hoge cortisolgehaltes. Hierdoor wordt in de loop van de ontwikkeling van het kind de hippocampus kleiner en raakt zijn autobiografisch geheugen verstoord.
Q De geheugenfragmenten lijken in het ambigue trance field te blijven bestaan, zonder dat het bewustzijn in staat is geweest deze te integreren en uit te laten kristalliseren (zie bijlage). Hierdoor dreigt cliënte opnieuw overspoeld te worden door oude beelden, emoties, gedachten en gevoelens, die als nieuw aanvoelen.
Complexe PTSS
Bij de complexe PTSS leidt chronische traumatische stress ook nogal eens tot vermindering van de grijze stof (hersencellen) van de prefrontale cortex (deel van de neocortex dat direct achter het voorhoofd ligt). Ook dit deel van de hersenen is betrokken bij de emotieregulatie, bij betekenisverlening aan onze ervaringen, zaken in perspectief zien en planning.
Bij de complexe PTSS komen behalve afweerpatronen uit het fear-anger-system ook afweerpatronen uit het dissociatieve continuüm voor.
Soms is de scheidslijn tussen de complexe PTSS en de dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) of de complexe PTSS en BPS slechts dun.
G. Dissociatieve identiteitsstoornis (DIS)
Hoe verder op het dissociatief continuüm, hoe groter de desintegratie (splitsing) van de verschillende facetten van de psyche. Aan het eind van dit continuüm bevindt zich de dissociatieve identiteitsstoornis (meervoudige persoonlijkheidsstoornis), waarbij de identiteit opgesplitst is in verschillende deelpersoonlijkheden (alters).
Het is een zeldzame stoornis die slechts kan ontstaan wanneer de chronische traumatisering voor het zevende jaar begint. Meisjes zijn er gevoeliger voor dan jongens. Ook de mate waarin men suggestibel is, draagt bij aan het vóórkomen hiervan. Hier vloeit de hypothese uit voort dat DIS mede ontstaat door zelfhypnose (verregaande tranceachtige vorm van je in jezelf terugtrekken) waarmee de harde realiteit wordt geweerd.
Vaak heb ik gezien dat de alters die als helpers fungeren, oorspronkelijk de fantasievriendjes uit de jeugd waren. Soms vertegenwoordigt de ene alter de tactiele beleving tijdens het trauma, terwijl de andere de visuele beelden bewaart. Behalve helpers (die verschillend van leeftijd kunnen zijn), zijn er ook minder prettige alters, zoals (delen) van de geïntrojecteerde dader. Degene die zich het vaakst in de gewone werkelijkheid manifesteert, wordt de host genoemd, ook wel de ANP (apparently normal personality), terwijl de andere alters in dit concept de EP’s (emotional personality) worden genoemd.23
In mijn optiek is de DIS goed te begrijpen wanneer we een analogie treffen met de kwantumfysica. Het ik-bewustzijn is bij DIS gesplitst in meerdere representaties.1,4,23 Wanneer de interne waarnemer zijn aandacht vestigt op een bepaalde bewustzijnstoestand samenhangend met een bepaalde alter, kun je je voorstellen dat hierdoor een – voor deze alter specifiek – kwantumveld uitkristalliseert en op de voorgrond treedt. De andere representaties van het ik-bewustzijn, die in het bewustzijn/geheugen gescheiden zijn van deze eerste representatie, zullen achterblijven of terug duiken in het immateriële, onbewuste kwantumveld (zie bijlage).
Soms hebben alters totaal geen weet van elkaar. Hierdoor kan het gebeuren dat wanneer de één een tijdje op de voorgrond is geweest, waarna er een ander verschijnt, deze laatste het gevoel heeft tijd kwijt te zijn. Dit is de manier waarop tijdsdistorsie (waarbij tijd niet alleen vertraagd, maar zelfs helemaal lijkt op te lossen), beleefd kan worden in een gefragmenteerde persoonlijkheid.
Mijn ervaring is dat het horen van stemmen (afkomstig van alters), welke samenhangen met bepaalde psychische constructen geënt op het misbruik, kunnen overgaan in een (mini)psychose. In dat geval raken de psychische constructen meer en meer hun symboliek kwijt en raakt hun architectuur gedesorganiseerd.
Hoewel je dissociatie op kunt vatten als een overlevingsstrategie omdat het volledig beseffen van zeer ernstige trauma’s op jonge leeftijd tot fatale psychologische destructie zou leiden, leidt verregaande splitsing van verschillende facetten van de psyche – als dat wat langer aanhoudt – tot destructie van gevoelige psychobiologische structuren. Dit vormt dus een ernstige ontwikkelingsinterferentie.
H. Lichamelijke klachten
Langdurig hoge cortisolgehaltes leiden op termijn tot allerlei lichamelijke klachten. Zo hebben mensen die als kind zijn misbruikt, significant meer hart- en longproblemen. Ook kunnen getraumatiseerde vrouwen soms last hebben van bekken- en buikpijnklachten of neuro-endocriene stoornissen, zoals aan de bijnier- of schildklierhormonen. Tevens kan er sprake zijn van meer immunologische problemen.3
Ernstige vroegkinderlijke stress kan verder leiden tot instabiele veldpotentialen met een verhoogde kans op epilepsie.
Eetstoornissen
Drie eetstoornissen komen bij vrouwen die seksueel misbruikt zijn relatief veel voor: anorexia nervosa (hoewel anorexia ook een genetische component kent), boulimia nervosa en BED (Bing Eating Disorder).
Depressie, impulsiviteit, troosteten, niet seksueel attractief willen zijn door te dik of juist te dun te zijn: al deze factoren kunnen meespelen. Als er veel gebraakt wordt, zoals bij anorexia en boulimia nervosa, kan er een kaliumtekort ontstaan. Hierdoor kunnen er hartritmestoornissen optreden, en een enkele keer zelfs een acute hartstilstand.
Conclusie
Vroegkinderlijk seksueel misbruik kan een veelheid aan meer of minder ernstige klachten en stoornissen opleveren. Deze kunnen beter begrepen worden als we zowel inzichten uit de neurobiologie, de kwantumfysica als de sociale wetenschappen combineren.
In hoofdstuk 10 beschrijf ik enige behandelstrategieën die je – als het kind eenmaal volwassen is geworden – kunt inzetten om de ergste nood na seksuele kindermishandeling te ledigen.
BIJLAGE
Kwantumfysica en wij
Hoogleraar wis- en natuurkunde Roger Penrose stelt dat wij het complexe bewustzijn in al zijn finesses slechts in enige mate kunnen begrijpen wanneer wij – naast de psychologische, filosofische, biologisch-dynamische, klassiek fysische en digitale (computermodel) paradigmata – óók de kwantumfysica erbij betrekken.7,8 Er is met redelijk grote waarschijnlijkheid aangetoond dat de werking van ons begrijpend, intentioneel bewustzijn een collectieve kwantum-coherente toestand vereist in (delen van) de neocortex (fylogenetisch jongste deel van de hersenschors; zie fig. 2).7,10,11
Ik voeg hieraan toe dat voor het werkingsmechanisme van het voor de traumatologie zo belangrijke fenomeen dissociatie – en wat dit fenomeen betekent voor het (ik-)bewustzijn, de waarnemingen en het geheugen – de kwantumfysica ook een goed verklaringsmodel biedt (zie onder kopje: Dissociatie).
Kwantumfysica voor dummy’s (reken ik mezelf ook toe)
Kwantumfysica houdt in dat onze diepste structuur twee gedaantes kent. Deze subtiele structuur doet zich namelijk enerzijds voor als oneindig veel mogelijkheden (waarschijnlijkheden) in de vorm van immateriële kwantumgolffuncties, en anderzijds als een enkel elementair deeltje dat zich binnen een atoomkern bevindt (zoals een quark).7-11 De immateriële status – die de kansdichtheid weergeeft van verschillende toestanden – kan onder bepaalde omstandigheden transformeren in een materiële status met één toestand. Dit gebeurt wanneer de kwantumgolffuncties worden gemeten of subjectief worden waargenomen. Hierdoor storten de kwantumgolffuncties in en materialiseren zich tot die ene toestand. Daardoor wordt het oneindig aantal potentiële mogelijkheden gedetermineerd tot één vast deeltje. Een concrete illustratie van het ambigue karakter van kwantumfysica is het tweespleten-experiment. Hieruit blijkt dat licht zich als deeltje (foton) óf als golffunctie gedraagt. Wanneer meerdere velden van kwantumgolffuncties met elkaar synchroniseren tot een collectieve kwantum-coherente toestand 7, is het denkbaar dat waarneming of meting tot concrete verschijnselen in de gewone realiteit leiden.7,9,10,11 Hierbij moeten wij niet – zoals in de film What the bleep do we know!? – denken aan grootscheepse volksverhuizingen waar mensen in zijn geheel kunnen verschijnen en verdwijnen en zelfs op meerdere plekken tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn, maar aan veel subtielere zaken zoals minuscule, maar opmerkelijke wijzigingen in iemands bewustzijnstoestand.
Interne waarnemer
Mijn hypothese is dat het kind – gestimuleerd door waarnemingen vanbinnen en van buiten uit – zichzelf steeds meer gewaarwordt via kwantumfysische zelforganisatie. Hierdoor ontwikkelt zich een interne waarnemer en rijpt het ik-bewustzijn. Deze interne waarnemer heeft – zo veronderstel ik – een vergelijkbaar effect op kwantumgolffuncties als iedere andere subjectieve waarnemer. Dat betekent dat naarmate het kind ouder wordt, zijn onrijpe kwantumveld/(en) met een onbegrensd aantal mogelijkheden steeds meer wordt begrensd en gefocust. Dit zien wij soms symbolisch terug in dromen, waarbij het kind steeds minder hoog kan vliegen, totdat het met beide benen op de grond staat.
Het ontwikkelen van een interne waarnemer via kwantumfysische zelforganisatie (met multipliereffect) die vervolgens het ik-bewustzijn en andere bewustzijnsinhouden aanstuurt, vervangt met verve het oude begrip homunculus (mannetje in de hersenen dat voor dirigent speelt).
Spiegeldans
Tijdens het hechtingsproces spiegelt de ouder het kind en andersom. Bekijk voor meer begrip wat er fysisch gebeurt tijdens deze spiegeldans binnen de dyade ouder-kind de wiskundige principes spiegelsymmetrie, complementariteit en infinite regress (proces van steeds verdere gelaagdheid in de waarneming door twee spiegels tegenover elkaar te plaatsen).7,8
Het concept dat een pasgeborene een onrijp – nog niet tot ‘stof’ geworden, onbewust en nog niet gehecht – kwantumfysisch veld heeft met oneindig veel niet-uitgekristalliseerde mogelijkheden, vervangt ruimschoots het oude begrip tabula rasa.
Warme klomp cellen
Sommige deskundigen zijn van mening dat in de warme klomp cellen die wij als mens voorstellen kwantumfysische processen slechts een kleine plaats innemen, omdat de kwantumfysica op haar best is bij heel lage temperaturen. Het is inderdaad een hachelijke onderneming om fenomenen op microniveau al te gemakkelijk door te vertalen naar macroniveau en andersom. Het gebruik van technieken om onze hersenen en andere lichaamsdelen af te beelden, zoals de MRI en de MEG (magneto-encefalografie) – welke ook via kwantumeffecten werken – toont echter aan dat niets is uitgesloten.
Verder hebben al onze lichaamscellen (en sommige plantencellen ook) – waarschijnlijk niet voor niets, want zo werkt de natuur – een cel-skelet, waarvan microtubuli (holle buisjes) in de celmembraan een onderdeel vormen. Een microtubule heeft aan de binnenkant een wonderlijk mooie, geometrische (hexagonale) configuratie van twee spiraalvormig om elkaar heen draaiende proteïnepolymeren: vijf keer rechtsom en acht keer linksom. Bij elkaar dertien keer (drie opeenvolgende getallen uit de Fibonaccireeks (gulden snede). Deze buisjes zijn geschikt voor kwantumeffecten.7,10
Bovendien hebben piramidecellen – hersencellen die over de hele neocortex zijn verspreid12,13 – nog een extra functie om kwantumeffecten mogelijk te maken. Piramidecellen hebben namelijk presynaptisch (aan de kant van de hersencel waar neurotransmitters, chemische boodschappers, worden afgegeven) een prachtige, regelmatige honingraatstructuur (paracrystalline) en zijn daarom uitermate geschikt voor kwantumeffecten.7,10
Golffuncties/deeltjes genereren samen een geïnformeerd energieveld
Kwantumgolffuncties kunnen elkaar door interferentie versterken (in fase) en uitdoven (uit fase). Dit noemen wij superpositie. Vele met elkaar interfererende kwantumgolffuncties vormen samen een interferentiepatroon. Door synchronisatie (coherentie) van vele interferentiepatronen kan een collectief fijnmazig kwantumveld worden gegenereerd, waarin specifieke informatie zich samenbalt.7,10,11 Hiervoor is samenwerking (kwantumverstrengeling) tussen aparte (groepen) hersencellen nodig. Kwantumverstrengeling is het mysterieuze fenomeen dat natuurkundige objecten – bijvoorbeeld elektronen die ooit samen in één atoom zaten – op grote afstand op elkaar blijven reageren, zónder enig tijdsverschil.
Dat golffuncties een veld kunnen genereren, zie je bijvoorbeeld ook optreden wanneer een elektrisch signaal langs de celmembraan van een zenuwvezel wordt doorgegeven (actiepotentiaal). Er wordt dan tijdens deze actiepotentiaal tegelijkertijd een elektromagnetisch veld opgewekt, waarvan de richting loodrecht op de bewegingsrichting van de lading (de elektrische stroom) staat.
Kwantumholografische cloudopslag
Een kwantumveld in onze hersenen (en mogelijk ook gedeeltelijk daarbuiten) is een veld bomvol geconcentreerde informatie, bijvoorbeeld over zintuiglijke input. Volgens Walter Schempp wordt zintuiglijke informatie holografisch ‘opgeslagen’ in de dendrieten (hersencel-uitlopers) van de receptieve velden in de sensorische cortex (hersenschors).9 Dat verklaart ook waarom, wanneer de rechterhersenhelft is gesensitiseerd door trauma’s, er slechts een enkele stimulus uit de traumatische scène (trigger) nodig is om de héle traumatische scène op te roepen.
Waar precies het geheugen in onze hersenen zit, is anatomisch niet aan te wijzen; alleen de structuren die bij de geheugenópslag betrokken zijn (zoals de hypocampus en gyrus cinguli: zie fig. 2 onder par. C) kun je aanwijzen.11,12 De gedachte dat ons langetermijngeheugen mogelijk uit een kwantumfysisch veld (zoals een elektromagnetisch veld) bestaat en niet uit vaste deeltjes, is dus niet zo vreemd.
Dissociatie
Dissociatie is een splitsing van normaalgesproken geïntegreerde functies van het bewustzijn, het geheugen, de perceptie en de identiteit. Zo kan de sensorische perceptie in meerdere modaliteiten worden opgesplitst. Bijvoorbeeld: ‘Het bééld van het gezicht van de dader vlak boven haar’ en ‘de tactiele gewaarwordingen tijdens de verkrachting’ blijven qua informatiestroom van elkaar gescheiden. Bij de kwantumholografische opslag van deze sensorische informatie9 vindt er in dit geval géén superpositie van de kwantumgolffuncties betreffende deze verschillende modaliteiten plaats. Er ontstaat géén collectieve kwantum-coherente toestand over het gebeuren en de gewaarwordingen worden gescheiden opgeslagen in het langetermijngeheugen. Het hele gebeuren in één keer beseffen, met al zijn geuren en kleuren, is blijkbaar te bedreigend.
DIS
Bij DIS is het ik-bewustzijn gefragmenteerd. De interne waarnemer kan daardoor slechts afwisselend bepaalde geheugeninhouden/representaties van het ik-bewustzijn laten uitkristalliseren in de gewone werkelijkheid, en niet in één keer als geheel.
Literatuur
1. Nicolai, N. (red.) (2003). Handboek psychotherapie na seksueel misbruik. Utrecht: De Tijdstroom.
2. Adriaenssen, P. (2013). Lezing op dertigjarige lustrumcongres VSK (Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling) op 30 oktober 2013.
3. Van de Putte, E.M., Lukkassen, I.M.A., Russel, I.M.B. & Teeuw, A.H. (red.) (2013). Medisch handboek kindermishandeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
4. Perry, B.D. (2001). ‘The neurodevelopmental impact of violence in childhood’. In: Schetky, D. & Benedek, E. (eds.), Textbook of child and adolescent forensic psychiatry. Washington D.C.: American Press, Inc, 221-238.
5. Schore, A.N. (2000). ‘The self-organization of the right brain and the neurobiology of emotional development’. In: Lewis, M.D. & Granic, I. (eds.), Emotion, development and self-organization. New York: Cambridge University Press, 155-185.
6. Fonagy, P. & Target, M. (1997). ‘Attachment and reflective function: Their role in self-organization’. In: Developmental review, 9: 679-700.
7. Penrose, R. (2005). Shadows of de mind: A search for the missing science of consciousness. London: VintageBooks.
8. Penrose, R. (2007). The road to reality: A complete guide to the physical universe. Vintage of GSM Books.
9. Schempp, W. (1993). ‘Cortical neural network models and quantumholographic neural technology’. In: Pribram, K.H. et al. Rethinking neural networks.
10. Beck, F. & Eccles, J.C. (1992). ‘Quantum aspects of brain activity and the role in consciousness’. In: Biophysics: Proceedings academy of science, 89: 11357-11361.
11. Heisenberg, W. & Davies, P. (2007). Physics and philosophy: The revolution in modern science. Harper Perennial Modern Classics.
12. Kandel, E.R. et al. (2000). Principles of neural science. New York: The McGraw-Hill Companies.
13. Panksepp, J. (2004). The archaeology of mind: Neuro-evoluotionary origin of human emotions. Norton.
14. Gilligan, S. (2011). ‘The utilization principle and generative change’. Lezing congres Ericksonian approaches to psychotherapy. Phoenix: 10 december 2011.
15. Aurajo, H.F., Kaplan, J. & Damasio, A. (2013). ‘Cortical midlinestructures and autobiographical-self processes: An activation-likehood estimation meta-analysis’. In: Front Hum Neurosci, 7: 548.
16. Newman-Norlund, R.D., Van Schie, H.T., Van Zuijlen, A.M.J. & Bekkering, H. (2007). ‘The mirror neuron system is more active during complementary compared with imitative action’. In: Nature Neuroscience, 10: 817-818.
17. Gilligan, S. (1997). The courage to love: Principles and practices of self-relations psychotherapy. Norton: New York.
18. Rogers, C.R. & Diamond, R.F. (1978). Psychotherapy and personality change. University of Chicago Press (nieuwe uitgave).
19. Simeon, D. (2004). ‘Depersonalisation disorder: A contemporary overview’. In: CNS drugs, 6: 343-354. New York.
20. Draijer, N. (1990). Seksuele traumatisering in de jeugd. Langetermijngevolgen van seksueel misbruik van meisjes door verwanten (dissertatie). Amsterdam.
21. Herman, J.L. (1997). Trauma and recovery: The aftermath of violence from domestic abuse to political terror. Harvard: Harvard University Press (Basic Books).
22. Rus, C.P. (2012). ‘Hulp na seksueel misbruik door de jaren heen’. In: Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 4.
23. Van der Hart, O., Nijenhuis, E.R.S. & Steele, K. (2006). The haunted self: Structural
dissociation and the treatment of chronic traumatization. New York: W.W. Norton.