Categoriearchief: Oorlog in je lijf

Over oorlog en warmte in je lijf – zoals ook in het mijne. Over onbegrepen ziekten en onbegrepen patiënten. Carla Rus over onbegrepen ziekten en alternatieve geneeskunde.

Brief aan het Longfonds over Long covid

Brief aan het Longfonds over Long covid
Dit schreef ik 21 dec. aan Karen Haks,

Beste Karen Haks, kennishouder PostCovid.nl,

RCT
Sinds eind 2020 ben ik al bezig te proberen een gerandomiseerde gecontroleerde trial (RCT) van de grond te krijgen om te bewijzen dat een SSRI een (zeer) positief effect kan hebben op 2/3 van de mensen met long covid. Dit percentage baseer ik op de adviezen die ik gaf bij ongeveer 300 mensen met long covid gedurende twee jaar tijd. (Zie hieronder de werkingsmechanismen van SSRI).

Sepsis-en-daarna
Ondertussen werk ik sinds febr. 2022 ook samen met Idelette Nutma van ‘sepsis-en-daarna’, waar wij 60 mensen dit middel adviseerden (en hen daar ook bij begeleiden!). Het succespercentage ligt hier ongeveer op hetzelfde: 70 %. Dus zeer significant!
Omdat een RCT duur onderzoek is, is er tot nu toe blijkbaar geen geld voor. Ik had hierover twee gesprekken met Merel Hellemons, longarts in het ErasmusMC en coördinator long covid. Zij voelt wel voor een dergelijk onderzoek, maar kreeg ‘slechts’ €207.000 van Beterketen. Ze gaan nu middels een kleinschalig onderzoek verschillende behandelmethoden op een rijtje zetten (zo begreep ik van haar), met lab voor en lab na, waarin ze waarschijnlijk een SSRI ook meenemen. Maar stel dat een SSRI er positief uitkomt, dan moet je nog steeds een RCT doen om echt bewijs te leveren.

Long Covid is meestal neurologisch of neuropsychiatrisch
Een ander probleem met longartsen (en in mindere mate revalidatieartsen) die zich achter een SSRI scharen, is, dat zij het gebruik hiervan nauwelijks kennen. Zij kunnen de patienten ook niet zo vaak terug laten komen dan gewenst. Terwijl strakke begeleiding, zeker in de begintijd als er bijwerkingen zijn, zeer noodzakelijk is. Idelette en ik doen dit over de mail bijna wekelijks (soms dagelijks) bij mensen op vrijwillige basis. Datzelfde doe ik ook via LinkedIn, mail etc. Want de huisartsen (die de receptuur doen) kennen dit middel niet voor dit werkingsmechanisme. Ze geven de SSRI dus off label (moedig! Maar ze moeten wat met hun wanhopige mensen…).
Wanneer we naar het klachtenpatroon kijken van de meeste long covid patienten, liggen die meer op het neurologische of neuropsychiatrische vlak: brainfog, overprikkeling, derealisatie, hoofdpijn, zeer grote vermoeidheid, dysautonomie, zelfs een benauwd gevoel hoeft geen longprobleem te zijn, maar kan voortkomen door gebrek aan aansturing van het middenrif door het autonome zenuwstelsel.

Macht van het getal
Dus sprak ik met mijn vriendin Prof. Dr. Sandra Kooij, hoogleraar Psychiatrie over: hoe nu verder?
Zij is bereid om, als we een grote database hebben van patienten, die te laten analyseren door een PhD student. Sindsdien ben ik (samen met Idelette) via het voorleggen van vragenlijsten aan de patienten, een database op te bouwen. Deze vragenlijst is niet gevalideerd doch met ‘een beetje verstand van zaken’ opgebouwd,

Een analyse van een groot aantal patienten zou – door de macht van het getal – een eerste opstapje naar een RCT kunnen zijn.

Dus mijn vraag aan jou is:
Kunnen wij een oproep zetten op jouw site?
1. In de eerste plaats om zoveel mogelijk mensen met long covid te bereiken over het idee van een SSRI. Ze moeten toch op zijn minst een keuze hebben! We willen ze helpen!
2. In de tweede plaats om voor het goede doel onze database uit te breiden.

Dit was mijn vraag aan je, mede namens Idelette.
Hieronder nog de werkingsmechanismen van een SSRI. De literatuur hierbij vind je op mijn blog (begin december) op mijn website www.carlarus.nl Maar ik heb de teksts hiervan voor jou hieronder geplakt.

Hartelijke groet,
Carla Rus, MD, arts-psychotherapeut en neuropsychiater np

Follow up retrospectief onderzoek gebruik SSRI bij long covid

Follow up retrospectief onderzoek naar gebruik van een SSRI bij long covid

Sinds 6 weken doen Idelette Nutma (van sepsis-en-daarna) en ik onderzoek naar de caseload long covid patienten (300 tot nu toe) die ik / wij een SSRI adviseren. We schatten het succespercentage op 70 %. Daarom willen wij een RCT van de grond krijgen. Omdat dat tot nu toe niet is gelukt, doen wij een retrospectief onderzoek naar onze caseload.

Wij werken met een vragenlijst, maar die is nog niet goed genoeg. Daarom schreef ik onderstaand mailtje naar Idelette.

1. Eigenlijk moeten we in de vragenlijst ook vragen om op een schaal van 1-10 aan te geven in hoeverre de klachten zijn verminderd (na 4-6 weken) gebruik van een SSRI. Dan kwantificeren we het een en ander beter. Nu doen we dat alleen bij aanvang. En eigenlijk moet dat per klacht gebeuren, zodat we meer zicht krijgen op wat SSRI voor long covid patienten kan betekenen.
Ik stel voor om de oude, al ingevulde vragenlijsten zo te laten en het voortaan zo te doen.
2. Verder wilde ik nog zeggen dat we eigenlijk onderscheid moeten gaan maken tussen long covid die minder dan een jaar duurt, en long covid die al langer dan een jaar aanhoudt. Want binnen het jaar geneest 80 à 90 % zonder medicatie. Dat is op 100.000 mensen met long covid: 80.000 à 90.000. Over blijft de meest ernstige groep (10.000 à 20.000 mensen in Nederland…). Maar als iemand een half jaar ernstige klachten heeft, is hij of zij (het zijn twee keer zoveel vrouwen als mannen) wat mij betreft ook al een ernstige patient. Mijn \ onze ervaring is dat alleen (wat) meer ernstige mensen aan onze deur kloppen en dat de minder ernstige gevallen voorlopig hopen dat het vanzelf over gaat.
3. Nu ik beter heb uitgezocht welke SSRI’s een agonist of antagonist zijn voor de Sigma1ereceptor (met een opioïd als neurotransmitter met indirekt zeer positieve effecten op mitochondriën = de energiefabrieken van een cel), moeten we sertraline en vergelijkbare SSRI’s gaan ontraden (als de huisarts die liever wil voorschrijven). Want dat zijn juist antagonisten hiervan.
We doen het zelf al goed en raden bij voorkeur citalopram, fluvoxamine en fluoxetine aan. Ik raad de Venlafaxine maar niet meer aan (ondanks het feit dat die boven de 150 mg/ dag ook de dopaminerge huishouding aanzwengelt), omdat mensen daar teveel bijwerkingen van ervaren. En ik heb de indruk dat mensen met long covid so wie so gemiddeld meer bijwerkingen van een SSRI ervaren dan de groep die het medicijn voor een depressie of angststoornis krijgt.

Vragenlijst (tot nu toe, moet nog worden gewijzigd. Er zijn er nu 78 van de 300 binnen).

Vragenlijst is op te vragen bij Idelette Nutma of Carla Rus.
nutma@sepsis-en-daarna.nl of rusvries@ziggo.nl

Er is proportionele angst nodig om het coronavirus in te dammen

Er is proportionele angst nodig om het coronavirus in te dammen

20 februari 2019 werd in Italië voor het eerst bij iemand het coronavirus vastgesteld. Tweeënenhalve week later (9 maart) is dit aantal opgelopen tot 9.172. 61 procent hiervan ligt in het ziekenhuis waarvan 12 % op de intensive care, er zijn 463 doden en slechts 724 mensen zijn hersteld. China, Zuid-Korea en Iran met hun vele doden zijn ver weg. Maar Italië is dichtbij. Is dat ons voorland? Nederland kent tot nu toe (9 maart) 321 gevallen en drie doden.

Inconsistent beleid tussen landen
Hoe kunnen wijzelf en onze overheid het beste reageren op de dreigende pandemie van dit onbekende virus? De reacties lopen sterk uiteen. Zo moet je in veel landen wanneer je uit een risicogebied komt eerst twee weken in (thuis)quarantaine. De incubatieperiode is immers twee dagen tot twee weken. Dit strookt met het advies van de WHO die een agressief pro actief beleid voorstaat. In Nederland hoeft dit pas als je symptomen krijgt: hoesten, niezen, koorts. Het is dus niet verbazend dat de vele Nederlanders die in Noord-Italië op vakantie waren niet alleen het virus in Nederland hebben geïmporteerd, maar deze ook verspreiden. Tenslotte kan het eerste hoestje in een overvolle trein zijn. Een plek waar in de spits het advies om één meter afstand tot elkaar te houden onmogelijk is.
De strategie van het RIVM om het virus in te dammen, is, om bij een coronageval de bron en de contacten na te gaan. Maar op een carnaval of in een trein is dat onbegonnen werk. Dit verklaart het inmiddels oplopende aantal coronagevallen waar de bron niet meer van te achterhalen is. Op zich is dit beleid in de indamfase goed, maar waarom is dit niet gecombineerd met vakantiegangers uit risicogebieden tijdelijk te isoleren? Dat had het werk van de RIVM, de GGD’S en de huisartsen – zeker de eerste tijd – overzichtelijker gemaakt. Bovendien geeft het mensen rust als alle landen naar één autoriteit, de WHO, luisteren. Want nu vragen veel mensen zich af waarom je in de VS wel in quarantaine moet als je uit Noord-Italië komt, maar in Nederland niet. Dit schept onzekerheid en daarmee geef je voeding aan hypochondrie.

Psychologisch monster bestrijden
De RIVM heeft aanvankelijk vooral een sussende toon aangeslagen. Zo kunnen we ‘gewoon’ elkaars handen blijven schudden. Met in paniek raken bereik je natuurlijk niets. Maar tot voor kort leek het RIVM banger te zijn voor massahysterie dan voor het virus zelf. Zo lieten zij weten dat ze bij het maken van hun beleid graag een massapsycholoog in hun midden hadden gehad. Maar ze hebben noch psychiaters noch psychologen mee laten denken. Ondertussen is er onder veel mensen angst uitgebroken omdat de mensen uit Noord-Italië, zonder klachten, terug de samenleving in konden terwijl ze nog in de incubatieperiode zitten. Sindsdien worden mensen die in bussen en treinen hoesten, bijvoorbeeld vanwege emfyseem, gewantrouwd. Je weet als medepassagier immers niet of diegene in Noord-Italië is geweest? Zo dachten leerlingen van een middelbare school in ‘s Gravenzande toen hun leraar ziek werd nadat hij in Italië op vakantie was geweest onmiddellijk dat hij het coronavirus had en eisten dat de school gesloten werd. De leraar was echter vrij van corona.

Nuchter of je kop in het zand steken?
Een van de geruststellende quotes is, dat de doden vooral onder ouderen en chronisch zieken vallen. Dat is feitelijke informatie waar de bevolking recht op heeft, maar komt enigszins discriminerend over bij deze doelgroep. Deze geruststelling heeft er mede voor gezorgd dat de Noord-Brabanders zich niets hebben aangetrokken van het advies van de GGD bij klachten binnen te blijven. Deze regio is namelijk verantwoordelijk voor 30 % van de gevallen. Maar afgelopen zaterdag werd een zaterdag ‘zoals alle andere’. Want naast veel mensen die in paniek raken of nuchter de feiten onder ogen zien, zijn er ook veel mensen die het bagatelliseren. Die zitten weer in een andere bubble als de mensen die zich ernstig zorgen maken. Waarbij het groepsproces waarin conformeringsmechanismen een rol spelen precies de andere kant op valt. In hun ogen is het slechts een ‘griepje’ waar toch ook elk jaar duizenden mensen aan sterven. Dat dit virus vele keren dodelijker is als influenza en dat het sterftecijfer dichterbij de Spaanse griep van een eeuw geleden lijkt te liggen, waar tientallen miljoenen mensen aan zijn gestorven, weten zij niet. Hun ‘nuchtere’ houding is dus meer: ‘je kop in het zand steken’. Terecht laat Jaap van Dissel, directeur van het RIVM, nu weten, dat je niet alleen voorzichtig moet zijn voor jezelf, maar ook vanwege je opa en oma.
Overigens blijkt uit een artikel uit The Lancet (15 februari 2020) dat 49 % van de sterfgevallen onder gehospitaliseerde mensen tussen de 25 en 49 jaar oud was. Net als bij de Spaanse griep.

Inconsistent beleid binnen Nederland
Het RIVM heeft met zijn terughoudende beleid nu al drie keer hun protocol moeten aanscherpen. Dat is logisch wanneer de omstandigheden veranderen. Maar ze hebben oorspronkelijk te laag ingezet en lopen daardoor in mijn optiek achter de feiten aan. Door de slechte communicatie hierover geeft dat soms verwarring. Ook in ziekenhuizen zoals in Gorinchem en Rotterdam waar twee coronapatiënten lagen zonder dat ze als zodanig waren gediagnostiseerd. Het RIVM had in mijn optiek in plaats van alleen een mailtje te sturen naar de microbiologen van het ziekenhuis, de directie of medische staf hierover moeten opbellen. Je moet weten of je boodschap aankomt. Ook het ministerie van buitenlandse zaken heeft het reisadvies naar Noord-Italië tot twee keer toe aangescherpt. Ook zij lopen achter de feiten aan. Daarom wandelen nu 900 studenten in Groningen vrij rond waarvan mogelijk een deel het virus heeft en in de incubatietijd zit. Laten we hopen dat niemand van hen het heeft, maar ook nu al regeert bij andere mensen de angst als ze een student tegenkomen.

Conclusie
Dat het coronavirus ons land zou aandoen is onvermijdelijk. Wel had de overheid in mijn optiek een strenger pro actief beleid moeten voeren om het proces te vertragen. Zowel om de gezondheidszorg niet te overbelasten als om reële en irreële angsten voor deze onbekende vijand te beheersen. Consistent en duidelijk beleid reduceert angst. Dan wekt vertrouwen in de overheid. De overheid moet de bevolking niet onderschatten. Zij kunnen niet met droge ogen zeggen dat we hetzelfde beleid voeren als in China, waar de uitbraak gelukkig op zijn retour is. Nederlandse mensen hebben soms familie in de provincie Hubei. Daar zitten mensen al maanden thuis en de provincie is hermetisch afgesloten. Dat is heel wat anders dan mensen die in Noord-Italië op vakantie zijn geweest weer vrij rond laten lopen. Dat is heel iets anders dan in Noord-Brabant slechts het advies te geven thuis te blijven als je ziek bent zonder daar toezicht op te houden. Ik denk overigens dat de overheid nog een harde dobber zal krijgen met die eigenwijze Nederlandse mensen die niet onder een totalitair regime gebukt gaan zoals de Chinezen. Laten we het hoofd koel houden en de hygiënische voorschriften zeer serieus nemen.

Carla Rus, MD, oud-neuropsychiater en psychotherapeut. Een van haar zonen woont en werkt in Noord-Italië.

Hamsteren komt voort uit doodsangst

Hamsteren komt voort uit doodsangst

Ethische kwesties rond uitbraak coronavirus

Carla Rus

Gebeurtenissen na de uitbraak van het coronavirus in Nederland buitelen zo snel over elkaar heen, dat er geen tijd lijkt te zijn om stil te staan bij ethische en psychologische kwesties die hiermee gepaard gaan. Terwijl ze zich wel opdringen.

Angst voor controleverlies
We dachten dat de wereld maakbaar was, maar worden nu geconfronteerd met een onbekende, ernstige en onzichtbare vijand. Een vijand waar deskundigen ook nog eens tegenstrijdige dingen over beweren. Onze basisvertrouwen trilt op zijn grondvesten.
Wij zijn onze controle kwijt. Dat geeft angst en stress. Dit leidt soms tot ongezonde manieren hoe hiermee om te gaan en het kan angststoornissen aanwakkeren.
Zo komt buitensporig hamsteren niet alleen voort uit egoïsme, maar ook uit angst dat het buiten nergens meer veilig is. Je met een hoop eten in je huis verschansen, komt dus voort uit doodsangst. Hier raakt de reële angst voor het virus verstrikt met de irreële angst dat er sprake is van een tekort aan voedsel. Het zou mij niet verbazen als onder de hamsteraars ook veel mensen zitten die toch al verzamelwoede hebben. De verzamelwoede wordt tot de dwangstoornissen gerekend. Met een dwangstoornis probeert iemand zijn angsten onder controle te krijgen. We kunnen ons er behalve aan ergeren, dus tegelijkertijd compassie voor hebben.

Primitieve overlevingsdriften
Een mens heeft evolutionair drie hersendelen ontwikkeld. Het evolutionair oudste gedeelte is de hersenstam, waar de primitieve overlevingsdriften huizen. Die worden onbewust ingezet bij dreigend gevaar. In het jongere zoogdierenbrein huizen de hechting en de zorg voor elkaar. In het evolutionair jongste gedeelte (de neocortex) huist onze ratio. We kunnen de neocortex inzetten om te reflecteren, ons leven te plannen en creatieve oplossingen voor problemen te bedenken.
In veilige omstandigheden zijn deze hersengedeelten in evenwicht met elkaar. Maar als mensen met de dood worden bedreigd – en dat worden we nu – kan de primitieve hersenstam het van de ratio overnemen.
Er huizen in de hersenstam globaal vier overlevingsdriften. Fight (vechten), flight (vluchten), freeze (bevriezen) en surrender (overgave). Meestal wordt díé overlevingsstrategie ingezet, die de beste overlevingskansen biedt.
Tegen dit virus vechten kunnen alleen virologen die hard aan een vaccin en geneesmiddel werken. Als gewone mensen gaan vechten door in de supermarkt met elkaar op de vuist te gaan, biedt dat niemand betere overlevingskansen. Vluchten is ook geen optie. Waar moet je nu nog naar toe? Het virus waart inmiddels overal rond?

Thuis blijven
Zoveel mogelijk thuis blijven en weinig sociale contacten aangaan is geen vluchtgedrag, maar is in deze tijden rationeel. Echter, angstig bevroren in je huis het naderend inferno afwachten, zonder je leven nog zo goed mogelijk te regelen, is ook niet oké. Je overgeven aan wat komen gaat – waarbij je je verstand blijft gebruiken en luistert naar de richtlijnen van de overheid, lijkt de beste overlevingskansen te bieden. Zowel voor jezelf, als voor de hele gemeenschap. Waarbij zorg voor de ander ook zorg voor jezelf is. We zullen in het omgaan met onze angsten dus de twee nieuwste hersengedeelten hard nodig hebben om niet ten onder te gaan aan archaïsche angsten.
Als ma en pa digitaal thuis moeten werken en tevens hun kinderen aan het schoolwerk moeten zetten, is dat geen sinecure. Dit leidt vroeg of laat tot spanningen. Elke dag een blik wijsheid opentrekken kan dus geen kwaad. Waarbij ik mijn hart vast houd voor de gezinnen waar toch al sprake is van huiselijk geweld en /of (seksuele) kindermishandeling. Als we de ruime definitie nemen van kindermishandeling zijn dat er in Nederland 120.000 per jaar (aantal vastgesteld door zelfrapportage). Dat bestrijkt de hele range van ernstige (seksuele) mishandeling, incidentele mishandeling door onmacht, verwaarlozing tot het als kind getuige zijn dat de ene ouder de ander mishandelt.
Dat er in gezinnen die door de (gedeeltelijke) lockdown bovenop elkaars lippen zitten, extra spanningen heersen is niet meer dan logisch

Maar er zijn meer mensen die psychologisch in de problemen kunnen komen. Zoals mensen die al een tijd op de wachtlijst staan voor bijvoorbeeld een knie- of heupoperatie. Zij moeten nu met hun pijn doorlopen omdat ze plaats moeten maken voor coronapatiënten, niet wetend hoelang. Dit zijn potentieel kandidaten om depressief te worden.

Sterven
Er zijn in deze tijd veel mensen die gaan sterven. En niet alleen aan het coronavirus.
Hoe kunnen we hier het beste mee omgaan?
Laat ik een recent voorbeeld nemen van een patiënt in Noord-Brabant die in een verpleeghuis ligt. Bij deze tachtigjarige man met uitgezaaide kanker (zonder coronavirus) wordt overwogen tot sedatie over te gaan om het proces van sterven draaglijk te maken. Sedatie houdt in dat de patiënt met een zwaar slaapmiddel en morfine in slaap wordt gebracht tot de dood intreedt. Behalve aan de patiënt, wordt ook vaak aan de familie instemming gevraagd.
In dit voorbeeld krijgt de familie van het verpleeghuis geen toestemming om bij het stervensproces aanwezig te zijn uit angst dat de familie het coronavirus mee het verpleeghuis in neemt. Dat betekent dat kinderen en kleinkinderen die hun leven te danken hebben aan deze (groot)ouder en door hem/haar zijn opgevoed, geen afscheid meer kunnen nemen van hun dierbare.

Maximaal één bezoeker
Tot nu toe was het beleid van verpleeghuizen dat patiënten na de coronauitbraak maximaal één bezoeker per dag mogen krijgen. Dat bovenstaand verpleeghuis deze regels aanscherpt, heeft mogelijk te maken met het gegeven dat Noord-Brabant voor Nederland het epicentrum van de uitbraak is. Maar over niet al te lange tijd volgen Utrecht en Zuid-Holland en uiteindelijk is bijna heel Nederland één grote haard. Hoeveel casussen als bovenstaande zullen dus nog volgen?

Gestoorde rouwprocessen
Wat betekent dit voor het rouwproces van de nabestaanden dat je je dierbare op het eind van zijn leven zo ‘in de steek hebt gelaten?’ Want zo zullen veel mensen het beleven.
Dit zijn ‘Italiaanse toestanden’, waar de laatste twee weken mensen die sterven aan het coronavirus dat in alle eenzaamheid in noodhospitalen doen, zonder hun dierbaren aan hun zijde. Geen goed afscheid kunnen nemen, leidt tot gestoorde rouwprocessen en deze kunnen weer tot een depressie leiden.

Menselijk
Ik pleit er voor om menselijk te blijven, ook ingeval van overlijden. Waarom gaat het betreffende verpleeghuis er niet toe over om – vlakbij de ingang – een afdeling in te richten voor stervende mensen zonder coronavirus? Als er dan één bezoeker per dag wordt toegestaan, zou dat een gezond familielid moeten zijn. Iemand die zijn handen goed wast, met schone kleren, maar zonder als astronaut verkleed te gaan. Dat is zowel voor de stervende als het familielid vervreemdend. Je als bezoeker volledig inpakken is alleen nodig als de patiënt het coronavirus heeft.
Het bezoekende familielid hoeft bij een afdeling dichtbij de ingang niet het hele verpleeghuis door te sjouwen. De bezoeker zou een iPad of laptop bij zich kunnen hebben, zodat digitaal ook andere familieleden afscheid kunnen nemen. Afscheid nemen via Skype: het kan echt!
Ik deed het vorig jaar met mijn 95 jarige vader, omdat ik chronisch ziek ben en niet kan reizen. Je kunt elkaar van dichtbij zien, je kunt tegen elkaar zeggen dat je van elkaar houdt en wat je voor elkaar hebt betekend in het leven. En je kunt handzoenen geven.
Van ziek zijn kun je heel creatief worden!
Laten we creatieve oplossingen blijven verzinnen voor alle problemen die nog op ons pad komen en er voor elkaar zijn!

Digitale psychologische hulp
Toch denk dat psychologen en psychiaters het de eerst komende jaar/ jaren nog heel druk gaan krijgen (digitaal).
Laten we moedig de storm ingaan met het gezicht in de wind. En laat iedereen ook regelmatig iets voor de ontspanning doen. Dat is beter voor je psychologische gezondheid en verhoogt ook je weerstand tegen het virus.

Protocol Intentie Experiment Henk

Protocol Intentie Experiment Henk

Dit intentie-experiment is begin 2012 voor een zieke vriend uitgevoerd met ruim honderd mensen. De naam Henk is gefingeerd. Maar verder is zowel het document Protocol als het document Achtergrond en literatuur in deze vorm verspreid onder alle deelnemers. Het experiment is ook meerdere keren geëvalueerd, maar deze evaluaties zijn te persoonlijk waardoor ik deze niet publiekelijk deel.

1. INLEIDING

Iedereen die met het intentie-experiment mee wil gaan doen: heel erg bedankt!

Vooraf nogmaals: de reguliere behandeling (waaronder chemo) van Henk staat voorop. Dus de groepsintentie die hieronder beschreven wordt, onder het kopje protocol (2), is geen alternatieve geneeskunde, maar een vorm van cómplementaire geneeskunde. We willen met dit initiatief de betrokkenen geen valse hoop geven, maar liefdevol ondersteunen.

Bij het schrijven van onderstaand protocol heb ik gebruikgemaakt van de intentie-experimenten die reeds eerder gedaan zijn door wetenschappers, en die uitgebreid beschreven staan in de boeken van wetenschapsjournalist Lynne McTaggart (2004, 2007, 2011).
In het boek 'Het Intentie-Experiment' worden diverse intentie-experimenten beschreven met significante effecten. Bij herhaling van die experimenten bleken de uitkomsten reproduceerbaar.
Verder heb ik gebruikgemaakt van mijn kennis op het gebied van groepshypnose/ collectief onderbewuste, mijn kennis op het gebied van hersenen en welke chemische en natuurkundige processen daarin plaatsvinden wanneer het placebo-effect zijn werk doet, en mijn ervaring met het geven van ontspanningsoefeningen. Omdat mijn kennis van meditatie en healing beperkt is, heb ik me daarbij door verschillende mensen laten adviseren. Daarvoor dank.

De exacte woordelijke intenties staan beschreven ongeveer halverwege pagina 7.

2. PROTOCOL EN STAPPENPLAN

2.1 Tijd

Inleiding
Het idee is om op gezette tijden, met zijn allen, en tegelijkertijd, 10 minuten lang, middels gedachtekracht positieve aandacht te geven aan onze lieve vriend Henk, terwijl wij een aantal hieronder genoemde specifieke intenties 'sturen'. De voorbereiding op de groepsintentie zal ongeveer een kwartier duren. Totale tijd per sessie: maximaal 25 minuten.

Tijdplanning:
     Vrijdag 10 februari van 20.30 tot 20.55;
     Zondag 12 februari van 13.30 tot 13.55;

     Vrijdag 17 februari van 20.30 tot 20.55;
     Zondag 19 februari van 13.30 tot 13.55;

     Zaterdag 25 februari van 20.30 tot 20.55
     Zondag 26 februari van 13.30 tot 13.55.

Na verloop van tijd kunnen we met elkaar afspreken om een nieuwe 'intentiekuur' aan Henk te geven, met een grotere of kleinere groep.

Tijdsindeling intentie-experiment van 25 minuten per keer: zie onder 2.3.

2.2  Evaluatie

Ik besef heel goed dat het niet om een wetenschappelijk onderzoek gaat. Niet alleen omdat het maar om één persoon gaat, onze dierbare Henk (n ═ 1), zonder controlegroep, en zonder te weten wat er zou gebeuren als we dit experiment niet zouden uitvoeren.
Wij zullen nooit weten welke factor wat doet tijdens de programma's die Henk gaat ondergaan. Wat de bestrijding van de tumorcellen betreft, ga ik er van uit dat de reguliere behandeling (voorlopig chemo) verreweg het belangrijkste is. Daarnaast eet Henk extra gezond, met name kurkuma (waarin curcuma longa zit), wat in combinatie met chemo redelijk gunstige resultaten te zien lijkt te geven volgens de ervaringsverhalen. Henk doet zelf nog aan ZhiGong (zie literatuur) en dan hebben we ook nog dit meditatie-experiment.

Toch wil ik het een en ander bij gaan houden tijdens het experiment. In de eerste plaats natuurlijk de ervaringen van Henk zelf tijdens en na de groepsintenties (zowel subjectief als objectief - dus middels de parameters/ scans die het ziekenhuis bijhoudt voor de follow-up).
En verder - opnieuw op basis van volledige vrijwilligheid - jullie eigen ervaringen tijdens de meditaties: merken jullie bijvoorbeeld iets opvallends bij jezelf tijdens de meditaties of zit je hier iets bij in de weg? Eigen ervaringen kun je op basis van eigen keuze voor jezelf houden, alleen met mij en/of met Henk bespreken, of met de hele groep delen.

Want wat wij in ieder geval van de intenties kunnen verwachten, is, dat het tot een zeker placebo-effect leidt dat voor symptoomverlichting zorgt (Swaab, 2010) (televisieprogramma Labyrint, 18 -1-2012). Via wijzigingen in de endorfine (natuurlijke morfine) - huishouding en cannabinoid (natuurlijke cannabis) - huishouding in de hersenen van Henk, zal hij pijnverlichting kunnen ervaren.
Mochten we onverhoopt slechts symptoomverlichting bewerkstelligen, waardoor de kwaliteit van zijn leven verbetert, is dat ook zeer de moeite waard!

2.3 Protocol

Lees onderstaande tekst eerst rustig door. Er staan verderop verschillende methodieken beschreven in welke conditie en op welke wijze je je intenties kunt sturen. Je kunt (eventueel na het eerst geprobeerd te hebben) kiezen wat het beste bij jou past. Neem dit even over in een eigen documentje dat je uitprint op een A4 'tje. Dit kun je bij de hand houden tijdens het oefenen en bij het geven van de groepsintentie. (Spieken mag dus! :-). Vooral in het begin misschien nodig).

Tijdsindeling intentie-experiment van maximaal 25 minuten per sessie.

a. Vooraf besteed je ongeveer 10 á 15 minuten om je geest tot rust te brengen (zie onder  het kopje 2.4: Oefening om je geest tot rust brengen), waarin je ook de tijd hebt om 'in te stromen'.
Want de energie die wij aan Henk gaan sturen, is niet van onszelf, maar van het energieveld dat ons allen omringt en doordrenkt (voetnoot 1).
Je bent volledig vrij om te kiezen vanuit welk (natuurwetenschappelijk) axioma of spiritueel kader je meedoet met dit intentie-experiment. Misschien doe je het alleen omdat Henk er open voor staat en dat je van Henk houdt. Dat is ook fijn en welkom.
b. Daarna wordt er ongeveer 5 minuten besteed om je denkbeeldig te verbinden met de groep die meedoet. Daarna richt je je op Henk die midden in de groep staat.
Je bestraalt hem denkbeeldig en gevoelsmatig met positieve, helende energie.
c. Als laatste stuur je gedurende 10 minuten (woordelijke) intenties gericht op Henk.

2.4 Oefening om je geest tot rust te brengen

Niet iedereen heeft ervaring met meditatie: oftewel je geest methodisch tot rust en diepere concentratie te brengen. Daarom zal ik hier eerst aandacht aan besteden. Ook mensen zonder meditatie-ervaring kunnen met een aantal aanwijzingen en een paar keer van tevoren oefenen al gauw een heel eind komen.

Rustige ruimte

Vooraf is het belangrijk dat je kiest voor een goede, rustige ruimte. Dus mobieltjes en vaste telefoon even uitdoen. Ook is het beter dat de pc in deze ruimte uit staat.
Je kunt de oefening en het sturen van intenties alleen doen, of samen met een aantal anderen in één ruimte.

Ontspannen houding

Ga in een goede houding zitten. Voor mensen die gewend zijn te mediteren, kan dat in de Lotus houding zijn of welke houding dan ook die zij gewend zijn. Anderen kunnen misschien het beste op een rechte stoel gaan zitten met de voeten op de grond (voor je gronding oftewel je aarding: je contact met moederaarde en haar geomagnetische krachten) en de handen ontspannen op je schoot leggen. Maar ook staan (met je rug tegen de muur) is een mogelijkheid. Kies wat het beste bij jou past.

Het is de bedoeling dat je eerst rustig bij jezelf komt, en de prikkels van de buitenwereld (zowel de reële, als degene die je zelf produceert in je eigen hersenen via gedachten) zoveel mogelijk tot rust te brengen. Veel mensen doen dat in stilte, maar sommigen vinden rustige achtergrondmuziek prettig. Als de muziek je maar niet afleidt van 'het werk' wat je gaat doen.

Ademhalingsoefeningen

Om ontspannen te worden en je geest tot rust te brengen, ga je je de eerste 10 minuten focussen op je eigen ademhaling.
Ga met aandacht naar je eigen ademhaling die je op een natuurlijke manier laat gaan; je stuurt je adem niet aan, maar neemt waar hoe de adem in en uitgaat. Neusademhaling is prima, maar als je liever via de mond wilt uitademen, is dat ook goed. Bij verkoudheid volledig ademhalen via de mond.
Probeer tijdens de uitademing je spieren te ontspannen. Loop in gedachten je hele lichaam af.
Als de ademhalingsoefening niet gelijk lukt, of je gedachten dwalen af van je ademhaling: dat geeft niet. Merk het op, en ga (zonder oordeel, zeggen de boeddhisten dan zo mooi) met je aandacht weer rustig terug naar je ademhaling.

Als het bij herhaling niet lukt om je op je eigen ademhaling te concentreren, laat dat dan. Je kunt dan op ongeveer 2 m afstand voor je, een waxinelichtje of een kaars neerzetten. Hier kun je puntsgewijs naar blijven kijken (staren). Door het staren worden de oogleden langzamerhand zwaarder, zodat de ogen op den duur als vanzelf dichtvallen.
Sommigen zullen het prettiger vinden om de ogen toch open te laten en zich op het waxinelichtje te blijven concentreren. Dat is ook prima.

Door je aandacht op deze manier te focussen (of via je ademhaling en/of via het lichtje), wordt je wel ontspannen, maar niet slaperig. Je bent op een bepaalde manier juist meer alert.

2.5 Voorbereiding groepsintentie

Wanneer je zo'n 10 minuten hebt ontspannen, realiseer je je dat een grote groep mensen om Henk heen, op hetzelfde moment, op verschillende plaatsen in het land, dezelfde oefening zit te doen als jij, als voorbereiding op de intentie.

Stel je voor dat je met een grote kring om Henk heen staat en elkaars hand vasthoudt. Je mag zelf weten wiens hand je vasthoudt. Onze geest is veel beweeglijker en fantasierijker dan de gematerialiseerde werkelijkheid. In ons voorstellingsvermogen hebben wij vele handen waarmee we de helende energie naar Henk toe kunnen sturen.
Het ene groepslid zul je kennen, het andere niet. Ook dat geeft niet. Wat ons bindt, is Henk.
Groet de andere mensen in de kring.

Licht

Stel je open voor het onvoorstelbare mooie, witte licht/ energie uit het universum (voetnoot 1), dat jou aan alle kanten omringt en je volledig doordrenkt, hoewel het voor jou zichtbaar, vooral van boven lijkt te komen.
Wanneer je kleuren voor je ziet, is dat ook prima: het witte licht bevat immers alle kleuren.

Als je moeite hebt om je hiervoor open te stellen, probeer je er dan een voorstelling van te maken in je gedachten. Zie bijvoorbeeld de prachtige lucht voor je als je in de bergen bent, de weerkaatsing van het licht door de sneeuw, de schittering van het licht in een meer of in de zee. Je kunt het beste er niet teveel bij nadenken. Laat de beelden maar komen.

Chakra's (voetnoot 2)

Er zijn verschillende mogelijkheden (ik schets er hieronder 5) om het Licht bewust binnen te krijgen (onbewust gebeurt dit voortdurend).

1. Mensen met ervaring met healing en het gebruik van chakra's, kunnen de bundel stralend licht via de kruin (zevende chakra) naar binnen laten stromen. (De kruinchakra is de hoogste chakra, die geacht wordt in verbinding te staan met je hogere zelf/je intuïtie).
Mensen zonder ervaring kunnen dat beter laten.

2. Een alternatief, zowel voor ervaren als onervaren mensen, is, om een eigen particuliere zon boven je hoofd voor te stellen, in de vorm van een soort aureool. Dat had je nooit gedacht hé, dat je ook nog een beetje kan oefenen om een halve heilige te worden :-).
Via dit aureool kan het licht vanboven ruimschoots op en in jou neerdalen.

3. Onervaren mensen kunnen hun voorstelling van het licht (eventueel geholpen door weer een tijdje naar het waxinelichtje te kijken) via een punt tussen hun ogen (het zesde chakra - oftewel het derde oog of geestesoog) naar binnen laten stromen.

Als je denkt: ik heb die chakra's nog nooit gezien, en ik vraag me in alle reden af of ze wel bestaan: prima. Kwarks hebben we ook nog nooit gezien, en die bestaan ook.
Wees een kunstenaar en creëer het derde oog gewoonweg in je gedachten, door precies tussen je gewone ogen, in de kleur die je maar wilt, een stip aan te brengen.

4. Bidden. Zonder angst, en met de voorstelling dat God liefde is.
Probeer hierbij zoveel mogelijk dezelfde intenties te gebruiken als de ongeveer halverwege pagina 7 verwoorde twee zinnen.

5. Wanneer je een ongelovige Thomas bent, en je je moeilijk iets voor kunt stellen bij virtuele openingen in je hoofd en zonnetjes die daarboven zweven, kies dan voor een praktische methode.
Stel je dan voor, hoe je het licht van het waxinelichtje, dat je via je gewone ogen binnenkrijgt, als beeld mee 'naar binnen' neemt. Dus projecteer het beeld dat je ziet gewoonweg in je hersenen (hoef je niets voor te doen, dat doen jouw hersenen zelf voor jou), want de zenuwen in de retina (netvlies) zijn de enige zenuwen die rechtstreeks naar de hersenen gaan. Denk er niet teveel over na, laat alles 'gewoon gebeuren'.

Er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden, niet alleen als het om spiritualiteit gaat, maar ook in de wiskunde (Penrose, 2009).
Kies rustig uit wat het beste bij jou past. Probeer eventueel van tevoren een aantal mogelijkheden uit. Denk niet gelijk: dat lukt mij niet, want ook hiervoor geldt: oefening baart kunst. Zet je ego maar een beetje opzij.

Effect en vervolg
Door op één van bovenstaande methodieken toe te passen om bewust licht naar binnen te halen, kom je gemakkelijker in verbinding te staan met het alomvattende energieveld (voetnoot 1). Het kan zijn dat je je zo één gaat voelen met het Veld, dat je ' ik-besef' meer of minder oplost (tijdelijk hoor!).

Stel je voor hoe de bundel lichtstralen die van bovenaf (via je kruin, je zesde chakra (derde oog), via je 'zonnetje', via bidden, of via je gewone ogen) bij je naar binnen is gestroomd, vervolgens door je 'centrale kanaal' (volgt ongeveer je wervelkolom) (voetnoot 2) naar beneden stroomt. Sta er bij stil, dat je goed geaard bent via je stuitje en je voetzolen.

Henk

Dan richt je je met je geestesoog (voorstellingsvermogen) op Henk.
Zie Henk voor je zoals je hem kent: met zijn indringende, scherpzinnige ogen, zijn hartelijke lach, zijn kwinkslagen, of op welke manier je hem ook persoonlijk voor je ziet. Zo nodig kun je van tevoren de foto bekijken die digitaal is meegestuurd. Probeer Henk zo helder mogelijk voor je te krijgen, en besef dat je dit doet samen en tegelijkertijd met veel andere mensen die van Henk houden of een goeie band hebben met iemand die van Henk houdt.
Voel de sensaties in je rechterhand terwijl je iemand anders' hand vast hebt. Doe hetzelfde met je linkerhand. Voel eventueel onze gemeenschappelijke energie vibreren.

Groet Henk (denkbeeldig) en vraag hem zich open te stellen voor de intenties die je zult gaan sturen.

2.6 Begin

Straling

Concentreer je nu op je armen. Voel hoe het licht (energie) dat je van bovenaf binnenkrijgt, via je hartchakra (bevindt zich rechts naast je gewone hart) afbuigt je armen in.
Het kan zijn dat je je armen voelt gaan tintelen, of dat ze zwaarder aanvoelen. Het kan ook zijn dat ze juist lichter aanvoelen. Sommigen zullen alleen voelen dat hun armen en handen warmer worden. Het maakt niet uit welke sensaties jij eventueel krijgt. Misschien voel je helemaal niets bijzonders, maar heb je nu wel je aandacht op je armen gericht.
Loop met je aandacht langs je bovenarmen, je onderarmen en je handen.

Richt je handen op, zodat je handpalmen in de richting van Henk wijzen (dat kun je in werkelijkheid doen of je dit voorstellen). Je laat daarbij dus denkbeeldig elkaars hand los, maar de verbinding met elkaar is op dat moment al voldoende gemaakt.

Probeer je voor te stellen hoe je met je handpalmen Henk bestraalt met de genezende straal licht die oorspronkelijk vanboven komt.
De straal licht bestaat uit mooie, positieve energie, die we tegelijkertijd met elkaar, gebundeld aan Henk doorgeven (voetnoot 4).
Als je je hier moeilijk een voorstelling van kunt maken, kijk gerust weer even naar het waxinelichtje dat voor je staat, en neem het licht hiervan in je mee naar binnen om je voorstellingsvermogen meer vorm te kunnen geven.

2.7 Specifiekere (woordelijke) intenties

Misschien gaat je aandacht als vanzelf naar de buik van Henk waar zich de tumoren bevinden: rond de rechter grote darm als een soort krans, en in de lever (ook rechts) zit een grote tumor met een aantal satellieten eromheen. Ook de lymfklieren in deze buurt zijn aangetast. (Besef dat voor jou zijn aangedane darm en lever links ligt).

Je kunt, als je dit wilt en aankunt, je de tumoren voorstellen. Hebben ze een kleur? Glanzen ze? Wat is precies hun vorm? Als je fantasie op een vervelende manier met je aan de loop gaat: laat dat dan. Houd het dan op een simpele bal, die met lucht gevuld is; of nog abstracter, alleen het woord: tumor.
Ook zie je dat Henk een veerkrachtige, sterke man is, met vooral heel veel gezonde cellen!

Als je er aan toe bent, kun je de volgende, onderstaande (woordelijke) intenties naar hem gaan sturen. Gebruik (bijna precies) de woorden die hieronder staan, zodat we hem met z'n allen dezelfde intenties toesturen. Dat versterkt onze kracht.
Je kunt de intenties zacht achter elkaar voor jezelf opnoemen of hardop. Je kunt het alleen doen, of met een aantal anderen in één ruimte. En als je klaar bent, begin je weer opnieuw de intenties uit te spreken, als een soort mantra.
Bij de oefening vooraf zou je ervoor kunnen zorgen dat je de zinnen al uit je hoofd kent. Maar van je papiertje spieken mag dus ook (al moet je dan wel door de oogharen heen kijken).

Spreek de intenties uit met intense, liefdevolle aandacht voor Henk. Vol mededogen met zijn lijden en ziekte (dit is wat boeddhistisch verwoord, maar je kunt het ook rustig in je eigen taal zeggen). Ondertussen voel je dat de bundel warmte en energie die vanboven komt en door je heen straalt, via je armen en handen op Henk gericht blijft.

Twee intenties voor Henk

De intenties zijn niet gericht op een proces, maar op de gewenste eindtoestand.

1. Tumoren: jullie zijn verdwenen!
2. Gezonde cellen: jullie hebben overleefd! 

Je kunt je hierbij verschillende voorstellingen visualiseren. Zo kun je een volledig gezonde Henk voor je zien: zie hem tennissen, wandelen, werken, en gezellig een praatje met je maken; zonder klachten, terwijl hij volop geniet!
Je kunt daarnaast nog concreter zijn in je visualisaties. Zie dan in Henk’ buik een gezonde lever en een dikke darm voor je. Zie hoe prachtig bruin en glanzend de lever van Henk erbij ligt, terwijl hij 24 uur per dag bezig is om Henk gezond te houden. Zie de darmen levendig kronkelen, terwijl ze de voedingsstoffen, die Henk genietend tot zich neemt, verwerken.
Kijk eventueel op internet naar 'Lever afbeelding' en naar 'Dikke darm afbeelding'.

Wanneer het visualiseren moeilijk voor je is, herhaal dan alleen de woorden van de intenties, in een soort mantra.
Herhaal de intenties rustig en geconcentreerd, gedurende ongeveer 10 minuten.

Het kan zijn dat we, bijvoorbeeld bij de tweede intentie-kuur, één van de intenties of beide zullen veranderen, afhankelijk van de toestand van Henk. Dat horen jullie op tijd.

Doe deze meditatie niet zodanig dat je er erg moe van wordt (al zal de meditatie bij beginnelingen toch tot enige vermoeidheid leiden, vanwege de hoge mate van concentratie). Blijf op je eigen ademhaling en je eigen ontspanning letten tussendoor. Wanneer je gedachten afdwalen: dat is niet erg. Merk het op zonder oordeel, laat los, en ga weer terug naar de intenties.

2.8 Afsluiten

Sluit na de afgesproken 10 minuten deze periode van intenties af. Als je qua tijd wat uitloopt, is dat niet erg. Dat kan je zomaar gebeuren, omdat tijdens een meditatie de tijd lijkt 'op te lossen'. Maar het ongeveer samen tegelijkertijd beginnen, is wel noodzakelijk.

Groet Henk tot afscheid en trek je weer terug op je eigen plekje. Groet ook de anderen.

Sluit zo nodig je kruinchakra af, om je te beschermen tegen de 'gewone' wereld.
Spreek indien mogelijk en gewenst het een en ander na met een groepsgenoot in dezelfde kamer of over de mail.

Misschien heb je behoefte om je gezicht even te wassen, lekker onder de douche te gaan of buiten uit te waaien. Misschien ook niet. Succes ermee!
Dank jullie wel voor jullie liefdevolle aandacht voor ons aller vriend Henk.

VOETNOTEN
1. Dit energieveld heeft meerdere namen. Zo noemt McTaggart dit veld het nulpuntenergieveld of Veld, gebaseerd op de kwantumfysica (terwijl fundamenteel wis- en natuurkundigen dit veld de 'De Oceaan van Dirac' - naar de wiskundige Dirac - noemen). De cardioloog Pim van Lommel noemt het 'de non-lokale ruimte' en de natuurkundige Walter Schempp, die onze MRI-apparaten heeft verfijnd, noemt dit het Akasha-veld.
Als je dit hogere energieveld dat ons allen met elkaar verbindt, spiritueler wilt uitdrukken, kom je op termen als: God, Chi (Chinees voor levensenergie), Krishna-bewustzijn (hindoeïsme), de Grote Geest (Indianen) en vele andere benamingen.

2. Het centrale kanaal dat de 7 hoofdchakra’s met elkaar zou verbinden, loopt ongeveer van je kruin door het midden van je hoofd en vervolgens langs je hele wervelkolom tot aan je stuitje.
Het verbindt dus je zevende kruin-chakra (waar je 'hogere zelf' als een soort 'koppelstuk' jou met het 'hogere' verbindt), je zesde chakra (derde oog of geestesoog) midden tussen je gewone ogen, je vijfde chakra (keel-chakra), waarmee je je kunt uiten, je vierde chakra (je hart-chakra), rechts naast je gewone hart, waarmee je liefde kunt voelen voor jezelf en voor de ander, je derde chakra (iets rechts naast je maag) waar je behoefte en mogelijkheid tot autonomie huist, je tweede chakra, net onder je navel, waar je emoties (ook de primitieve) huizen en je eerste chacra, je stuitje, waarmee je - evenals met je voeten op de grond, ook gegrond bent (op de zitting van je stoel).
Het centrale kanaal is vergelijkbaar met de acupunctuurpunten die bijvoorbeeld in de ZhiGong worden gebruikt.

3. - Natuurlijk is het zo dat de mentale- en gevoelsmodaliteiten die door de chakra's worden vertegenwoordigd, in neurobiologische centra en systemen in de hersenen gezeteld zijn (dit kunnen wij aantonen met onze onderzoekstechnieken).
Maar aan hersenen zelf kun je niets voelen, wel aan het lichaam dat door deze hersenen wordt bestuurd (via het willekeurige en onwillekeurige zenuwstelsel en wie weet ook via meridianen). Het is daarom begrijpelijk en zinvol om deze emoties, gevoelens, sensaties en mentale voorstellingen aan het lichaam te verbinden. In het oosten doen zij dit al eeuwen en er is veel wijsheid uit voortgevloeid.
- Intuïtie huist bij rechtshandigen in de rechterhersenhelft, en bij linkshandigen voor 50 procent in de linker- en voor 50 procent in de rechterhersenhelft. Je kunt je dus ook voorstellen dat de bundel stralend licht, die eerst via je derde oog (zesde chakra) (of bij ingewijden via je kruinchakra) naar binnen is gekomen, eerst de hersenhelft aandoet waar bij jou je intuïtie zit, vóórdat deze bundel doorstraalt naar je hartchakra. (Geen handig idee voor linkshandigen overigens... :-)).

4. Het komt er kwantumfysisch op neer, dat jouw kwantumfysische golven positief gaan interfereren (coherent) worden met die van de anderen. Zodanig dat onze golven als het ware samen één grote stemvork vormen. Dat zal eerder 'opgemerkt' worden tussen andere kwantumfysische velden binnen het Veld, die mogelijk minder coherentie zijn. Het Veld heeft dan de neiging om mee te gaan resoneren, dus onze intenties nog eens te versterken (net als met het geven voor een goed doel, dat de overheid vaak ook verdubbelt - althans, vroeger...).

Achtergrond en Literatuur Intentie Experiment

Achtergrond en Literatuur intentie-experiment

Dit intentie-experiment is begin 2012 voor een zieke vriend uitgevoerd met ruim honderd mensen. De naam Henk is gefingeerd. Maar verder is zowel het document Achtergrond en literatuur als het document Protocol in deze vorm verspreid onder alle deelnemers. Het experiment is ook meerdere keren geëvalueerd, maar deze evaluaties zijn te persoonlijk waardoor ik deze niet publiekelijk deel.

1 Kwantumfysica
Ik ben mij ervan bewust dat, het deel van de uitleg hieronder dat over kwantumfysica gaat, voor wis- en natuurkundigen onder jullie te simpel is, en voor anderen juist misschien (enigszins) onbegrijpelijk.
Dat geeft niet. De laatsten kunnen mijn tekst met een korrel zout nemen en/of mij persoonlijk commentaar geven. De eersten kunnen van deze tekst nemen wat ze ervan willen. En wanneer je er onverhoopt geen bal van begrijpt: ook goed. Zelfs de vermaarde hoogleraar wis- en natuurkundige Roger Penrose (2007) roept in zijn boek 'The road to reality' regelmatig: 'This is realy crazy'. Dus je bevindt je in goed gezelschap. Je kunt (stukken van) deze tekst hierover dus naar believen overslaan.

2 Geschiedenis
Het is alweer ruim 80 jaar geleden dat onder meer Niels Bohr en Werner Heisenberg (2007) de grondslagen van de kwantumfysica, oftewel de kwantummechanica, hebben beschreven. Voor de duidelijkheid: de theorie van de kwantumfysica is niet een speculatieve theorie zoals de snaartheorie nog is (meest recente versie van de snaartheorie telt 11 dimensies), maar de kwantumfysica is door natuurkundige experimenten grotendeels bewezen. Er zijn nog wel wat problemen met het onder één paraplu krijgen van de relativiteitstheorie van Einstein, de kwantummechanica, en vooral de zwaartekracht. Maar daar wordt hard aan gewerkt door onderzoekers.

3 Beschrijving
Kortweg komt de theorie van de kwantumfysica er op neer, dat de fysische wereld bij nadere beschouwing (onze meetinstrumenten worden steeds verfijnder) niet uit losse, vaste en grijpbare onderdelen bestaat, die vooral op een mechanische, directe wijze met elkaar interacteren - zoals Newton dat beschrijft en zoals wij dit zelf met onze beperkte waarnemingsvermogen beleven. Ook de atomen, waarvan de kern uit neutronen en protonen, met daaromheen cirkelend de elektronen bestaan, blijken geen 'harde' bolletjes te zijn zoals wij dat ons vroeger voorstelden.
De natuur blijkt in haar diepste wezen uit minuscule (subatomaire) pakketjes energie (kwanta) te bestaan, welke pas vaste vorm aannemen (gematerialiseerd worden), wanneer deze pakketjes energie worden waargenomen of gemeten.
Als die pakketjes energie niet worden waargenomen, bestaan ze uit een oneindig aantal kwantumfysische golven, die ieder voor zich een andere mogelijkheid tot materiële verwerkelijking inhouden. De kwantumfysica is dus een statistische theorie. Waarbij (mede door omstandigheden) de ene kans tot een bepaald type materialisatie van de golffunctie, wel groter is dan een andere kans.
Misschien kunnen jullie je van de natuurkunde van de middelbare school nog herinneren dat licht zich ook in twee vormen voor kan doen. Als een golfbeweging (zoals geluidstrillingen) of een lichtdeeltje (foton). Beide beschrijven twee kanten van het hetzelfde fenomeen, maar ze treden (althans in onze waarneming) nooit tegelijkertijd op. Het hangt van het type waarneming af, wat je ziet ('Tweespletenexperiment', zie Wikipedia).
Verder acteren gematerialiseerde deeltjes of verzamelingen hiervan (zoals wijzelf ook zijn) niet alleen mechanisch en rechtstreeks met elkaar, maar ook via velden, waaronder elektromagnetische velden.

4 Hersenen
Wanneer je hierover doordenkt, lijkt het vreemd dat de wereld niet veel vloeibaarder (meer veranderbaar) is dan zij zich aan ons voordoet. Dat heeft te maken met het feit dat we met 6 miljard verschillende waarnemers te maken hebben, die elkaar ook nog eens 24 uur per dag voorhouden hoe de wereld in elkaar zit, zodat onze waarnemingen en de daaruit volgende conclusies zowel worden gericht, maar tegelijkertijd ook worden beperkt.
Een pasgeboren baby wordt van begin af aan geleerd door ouders en andere opvoeders (en dat is maar gelukkig ook) hoe die zijn waarnemingen het beste kan interpreteren om onze wereld zo goed mogelijk te begrijpen, met de bedoeling dat het kind zich daar later staande in kan houden.
Deze beperking van onze vijf  waarnemingen lijken onder andere gebaseerd te zijn op beperkingen van onze (op zich zéér complexe) hersenen met zijn tientallen miljarden neuronen (hersencellen), die ieder voor zich weer duizend (en) verbindingen hebben met andere hersencellen (Kandel e.a., 2000) (Swaab, 2011). Toch kent dit indrukwekkende orgaan ook zijn beperkingen. Zowel door de beperkte toevoer van prikkels via de zintuigen - die op zich ook zeer complex in elkaar zitten, zeker als je nagaat waar ze evolutionair vandaan komen -, maar die op hun beurt natuurlijk ook weer begrensd zijn. Vervolgens wordt de prikkelverwerking in de hersenen verder beperkt door de driedimensionale representatie van de wereld in de hersenschors.
Verder is er ons gezamenlijke leerproces - gestaafd door onze zichtbare veroudering - dat de tijd lineair is en van A naar B loopt. Dat beperkt ons voorstellingsvermogen sterk, zodat de kwantumfysica (maar ook de relativiteitstheorie van Einstein en zijn wiskundig bewezen ideeën dat de tijdruimte afbuigt) ons (bijna) tegen-intuïtief voorkomt.
Het is onduidelijk of die beperkte driedimensionale representaties in de hersenen kip of ei zijn. Met andere woorden: zouden we door de evolutie heen ooit nog tot waarnemingen van meer dan drie ruimtelijke dimensies in staat worden?
Hoewel onze hersenen als orgaan dus fysiek beperkt zijn als ontvangststation en om prikkels te verwerken, beperken wij ons met elkaar toch vaak meer dan nodig is, door elkaar voortdurend na te praten hoe de wereld in elkaar zit. Kunstenaars daargelaten.
Toch is de wereld ook voor gewone mensen maakbaarder dan wij denken, als we het maar met vereende krachten doen. De uitdrukking 'samen sterk' kennen we allemaal wel.
Maar ik moet hierbij wel de kanttekening maken, dat uit natuurkundig onderzoek blijkt, dat de eerste waarneming/attentie van een kwantumfysisch veld - welke tot dan toe oneindig veel kwantumfysische golffuncties/mogelijkheden tot materiële verwerkelijking in zich droeg - altijd het meest bepalend (en vast-leggend) is. De eerste waarneming laat de 'maagdelijke' kwantumfysische golffunctie als eerste 'instorten' (door het maken van een kwantumfysisch sprongetje), zodat de golf verandert in een vast deeltje (Penrose, 2007). Latere waarnemingen (dus ook die met de intentie iets te wijzigen), moeten dus met veel intensiteit 'opboksen' tegen de reeds gematerialiseerde golffunctie.
Dus zo gemakkelijk is het nog niet, om over te stappen van de fysische microwereld naar de fysische macrowereld. Daarom moeten we voorzichtig zijn met de uitdrukking 'Mind over matter'. We merken immers toch allemaal dat de gematerialiseerde werkelijkheid weerbarstiger is dan we soms zouden willen, zeker als je ziek bent, zoals ikzelf ook ben.
Maar...: ook eenmaal gematerialiseerd, blijft materie veel subatomaire deeltjes uitwisselen met andere materie en met krachtvelden (zie onder kopje biofotonen, 2.7).
Daar zit dus onze kans!

5 Hoe doen we dat: samen sterk zijn?
Wanneer we geïnspireerd worden in contact met een ander mens, lijkt het of 1 plus 1 meer dan 2 is. We zeggen dan dat we 'op dezelfde golflengte zitten'. Hoeveel wijsheid zit er in deze volksuitdrukking, want dat is ongeveer wat er fysisch gebeurt op dat moment.
De golven die wij uitzenden, interfereren met golven die andere mensen uitzenden. Wanneer golven positief met elkaar interfereren (in fase zijn), versterken ze elkaar (zijn ze coherent). En wanneer golven negatief met elkaar interfereren, kunnen ze elkaar uitdoven. Samen sterk zijn betekent dus: onze golven in coherentie brengen, zodat wij onze krachten bundelen.
Wij zijn niet alleen een organisme waarvan de hersenen potdicht worden begrensd door het schedeldak en het voor overige door een huid met dichtgemetselde poriën, nee, wij staan in voortdurend kwantumfysisch contact (via bovengenoemde velden) met onze omgeving en de ander.
Door mijn eigen ervaringen (en die van anderen) serieus te nemen, ben ik ervan overtuigd geraakt, dat niet alleen de spiegelneuronen en de emotionele centra in onze éigen hersenen verantwoordelijk zijn voor het oproepen van emoties en empathie bij elkaar. In mijn optiek is empathie en ons voorstellingsvermogen van de ander niet alleen gebaseerd op hechtingshormonen en informatie afkomstig van onze gewone zintuiglijke waarnemingen, maar is er daarnaast ook een subtielere band.

6 Empathie en telepathie
Uit eigen ervaring weet ik, dat bij grote emotionele betrokkenheid (soms ook als ik erg gefocust ben op mijn psychotherapeutische patiënt, waardoor ik als het ware zelf 'oplos') je in een soort 'hypnotische trance' (meditatieve toestand) kunt geraken. Hierdoor kun je op een snellere, subtielere manier met elkaar kunt communiceren, dan alleen op de gewone verbale en non-verbale manier. Daar hoef je niet paranormaal begaafd voor te zijn. De drie vormen van communicatie zijn in mijn beleving voortdurend met elkaar verweven, zodat de subtiele communicatievorm niet gemakkelijk te onderscheiden is van de andere twee - zeker als je geen tijd hebt om erbij stil te staan. Men kan zich in dat geval afvragen waar empathie eindigt en telepathie begint. Ik verklaar het verschijnsel van de subtiele communicatie als volgt: namelijk, dat ik op dat moment kwantumfysisch verstrengeld (term uit de fysica) ben met de ander; wat behoorlijk innig klinkt :-).
Voor de esoterici onder jullie, Catherine MacCoun  (2008), schreef een prachtig boek over subtiele zintuigen en subtiele intuïties: 'De weg van de alchemist'.
De lezers onder jullie die denken, nu begint het écht zweverig te worden, raad ik aan om eens de boeken van de bioloog Rupert Sheldrake (2007?) te lezen. Hij heeft onder meer scholen vissen en zwermen vogels bestudeerd. Wanneer binnen een dergelijke organisatorische eenheid een 'leidende' vis of vogel bijvoorbeeld lichtelijk naar rechts uitwijkt, volgt zijn maatje hem in een split second. Veel sneller dan verklaard kan worden met het gewone neurobiologische systeem waarin zintuiglijke informatie wordt doorgegeven en tot motorische activiteit aanzet. Daarom lijkt een school vissen of een zwerm vogels wel één organisch geheel. Sheldrake heeft als theorie dat deze snelle, telepathische vorm van informatieuitwisseling gebaseerd is op morphic fields (krachtvelden die organisme-specifiek zijn). Hoewel uit dierexperimenten (onder andere met salamanders) hier aanwijzingen voor zijn, is dit tot nu toe slechts een hypothese.

7 Biofotonen
Terugkomend op de bewezen kwantumfysica. Het is zo, dat wanneer jij en ik contact hebben met elkaar (gesprek, een hand/zoen geven, elkaar aankijken et cetera), er sprake is van een zeer druk verkeer tussen ons, middels uitwisseling van subatomaire deeltjes. Zoals daar zijn: elektronen, quarks (waar de neutronen en protonen van de kern van atomen uit zijn opgebouwd) biofotonen et cetera.
Biofotonen zijn lichtdeeltjes, die naast de gewone biochemische en biofysische mechanismen, zorgdragen voor communicatie tussen cellen onderling en de organisatiegraad van cellen. Zie hiervoor het werk van biofysicus Fritz-Albert Popp (2009). De lichtemissie van cellen is met veel herhaalde experimenten aangetoond. Volgens Popp (maar dat is alleen nog maar theorie), is het waarschijnlijk het DNA dat zorgdraagt voor de lichtemissies. En laat nu juist bij kanker het DNA ontspoord zijn, waardoor die ongebreidelde groei ontstaat.
Tijdens de intentie-experiment zullen we dan ook speciaal aandacht besteden aan de genezende werking van 'licht'.
Het is maar goed dat we ons er niet van bewust zijn dat er subatomair zo 'n druk verkeer is tussen ons, anders zouden wij hier misschien wel heel moe van worden :-). Wel merken wij op dat we door het ene gesprek energie krijgen (dan zitten we met onze gesprekspartner op zelfde golflengte), en dat het ander gesprek ons doodmoe maakt.
Tijdens dit subatomaire verkeer worden dus veel deeltjes uitgewisseld tussen de ene persoon en de andere persoon. Dus als wij Henk een keer een hand of een zoen hebben gegeven, dan zijn er ongetwijfeld elektronen en andere subatomaire deeltjes 'losgeweekt' van de atomen van Henk en de atomen van ons, en bij de ander terechtgekomen. Het bijzondere van de kwantumfysica is nu, dat is aangetoond dat subatomaire deeltjes (bijvoorbeeld elektronen) die ooit samen in één atoom zaten, maar (ver) van elkaar verwijderd zijn geraakt van elkaar, altíjd op elkaar blijven reageren, en ook nog eens zonder enig tijdsverschil (!). Ze blijven dus altijd een 'diepe' band houden. Wij, ieder voor zich, dragen subatomaire deeltjes in en bij ons die ons voor altijd met Henk verbinden. Ook op afstand. Dat is een deel van de verklaring waarom gedachtekracht via ons voorstellingsvermogen op afstand -  zeker als het gepaard gaat met een emotionele band (McTaggart, 2010) kan werken.

8 Nulpuntenergieveld
Maar ook voor Henk onbekende mensen kunnen hem positieve energie 'sturen'. Via een foto, of via een beschrijving van Henk. Dat gebeurt via bovenbeschreven krachtvelden die allemaal ingebed zijn in 'het Veld'. Zo noemt McTaggart (2007) het alom aanwezige nulpuntenergieveld dat alle andere energievelden (krachtvelden) in zich draagt.
In de fundamentele wis- en natuurkunde wordt dit veld beschreven middels Dirac-vergelijkingen (naar de theoretisch wiskundige Paul Dirac) (Penrose, 2007).
Ook de cardioloog Pim van Lommel (2007) noemde een dergelijk veld in zijn verklaringsmodel voor de Bijna Dood Ervaringen (BDE). Hij benoemde dit veld 'de non-lokale ruimte', vanwege zijn hypothese dat bewustzijn zich niet alleen beperkt tot onze hersenen (wat ik ook veronderstel) - maar zelfs zónder werkende hersenen kunnen blijven opereren, en zich daarbij non-lokaal 'beweegt'.
Dit concept over bewustzijn zonder werkende hersenen gaat mij voorlopig te ver, alleen al om het feit dat dit met de onderzoeksmethodologie die ons nu ter beschikking staat, absoluut niet te bewijzen valt. Net zo min als wij het bestaan van God kunnen bewijzen of weerleggen.
Toch blijft zijn hypothese puzzelen wanneer je het naast een meer reductionistische manier van kijken naar biologische systemen legt, waarbij er van uitgegaan wordt 'dat er niet meer is tussen hemel en aarde'. Want wat zou in het licht van deze manier van kijken het nut en de evolutionaire betekenis kunnen zijn van 'al dat moois en al dat licht' (BDE's) wat mensen waarnemen op de grens tussen leven en dood?
Ik kan me niet voorstellen dat de efficiënte en effectieve evolutie een 'troostmoment' heeft ingebouwd voor ons aan het einde van ons leven, zoiets als: 'Voor het licht definitief uitgaat, gaat het nog een keer heel goed aan lief mens, en je zult hiervan genieten, meer als je ooit in je leven hebt gedaan'.
De verklaring van Dick Swaab (2010) voor de overweldigende lichtervaring en het in vogelvlucht overzien van je leven, is (over)prikkeling van de visuele cortex (dat deel van de hersenen waarmee je ziet) en de temporaalkwabben (onder andere verantwoordelijk voor geheugen en emotionele betekenisgeving) van de hersenen. Deze overprikkeling zou ontstaan door de slechte conditie (zoals zuurstofgebrek) van de hersencellen, hetgeen ongetwijfeld zal kloppen met de feiten. Maar dat zegt nog niets over 'het nieuwe' van de ervaring voor mensen en de emotionele betekenis die zij er vervolgens (vaak blijvend) aangeven, welke sterk afwijkt van hun normale (vroegere) emotionele betekenisgeving. Ook psychiater Kübler-Ros (2006, 2007) heeft hier mooie dingen van gezegd.
Die sterke lichtervaring doet mij overigens ook sterk denken aan de theorie van Frits-Albert Popp (2009), dat zieke cellen licht 'lekken'. Hoe zieker, hoe meer biofotonen de cel verlaten.
Het veld draagt ons en vormt ons. Zonder het veld kunnen wij geen vaste vorm (met een zekere massa - zeg maar gewicht - aannemen), dus eigenlijk niet bestaan in deze aardse vorm. De Higgs-deeltjes die pas gevonden zijn in de deeltjesversneller (CERN te Zwitserland), spelen een belangrijke rol bij het krijgen van gewicht van subatomaire deeltjes en verzamelingen van deeltjes (dus ook wijzelf), daarom worden deze deeltjes ook wel 'Gods-deeltjes' genoemd.
Wij bestaan behalve uit deeltjes met een massa (zeg maar gewicht), ook uit deeltjes zonder massa (bijvoorbeeld fotonen oftewel lichtdeeltjes) en uit virtuele deeltjes. Die virtuele deeltjes duiken regelmatig met grote getale op uit 'Oceaan van Dirac' (Hawking, 2010) (Penrose, 2009) om een bestaand deeltje te worden, om daarna weer onder te duiken in die grote virtuele zee. (Ja, ja, die Natuur kan er wat van...  Dus als wij ons zo meteen Henk virtueel in ons geestesoog gaan voorstellen, en virtueel genezende kracht naar hem toe gaan zenden, hebben wij de natuur aan onze kant...

9 Sceptische artsen
Voor de sceptici onder ons (waaronder artsen) nog iets over het ‘skelet’ van onze ‘harde’ natuurwetenschappen: de fundamentele wiskunde. Die blijkt vol met magie te zitten (Penrose, 2009). De fundamentele wiskunde schuwt op geen enkele manier complexe (magische) getallen, magische getallenreeksen (power-series) en magische verzamelingen (waaruit blijkt dat er meer wegen naar Rome leiden). Verder stikt het ervan de singulariteiten (punten waar de normale regels en wetten niet geldig zijn).
Wanneer fundamentele wiskundigen tegen een magisch getal aanlopen, zoals bijv. √-2, vertalen ze dit symbool (met een bepaalde waarde) naar een ander symbool (bijv. ‘i’), en nemen vervolgens dit nieuwe symbool gewoon op in hun wiskundige vergelijkingen. In de uiteindelijke oplossing van de vergelijking zit de magie dus besloten! En, zegt de toonaangevende wis- en natuurkundige Roger Penrose: door het meenemen van de magie in de wiskunde, komen wij tot een dieper inzicht in de materie…
En wat doen wij, als biologisch geschoolde no-nonsense wetenschappers met onze voeten stevig op de grond : wij sluiten de magie volledig uit! We hebben niet voor niets zelfs een  Vereniging tegen de kwakzalverij!

Nu twee voorbeelden van de door ons toegepaste bèta wetenschap, om over na te denken:
Volgens de gerenommeerde theoretisch fysicus Robbert Dijkgraaf, nu nog president van de KNAW, die zich binnenkort in de VS verder zal verdiepen in de speculatieve snaartheorie, zegt dat mensen een onweerstaanbare drang hebben om in de kwantumfysica de oplossing van onverklaarbare fenomenen te zoeken. Maar dat alle eigenschappen van kwantumsystemen enorm snel verdwijnen als je meer dan een paar deeltjes bij elkaar stopt. Dat bovendien de kwantumfysische wetten vooral opgaan wanneer de temperatuur het (bijna) absolute nulpunt heeft bereikt (vandaar ook de term: nulpuntenergieveld).
Dat mag dan wel zo wezen, maar veel toepassingen in de techniek (ook de medische) maken al gebruik van de kwantumfysica. Dat gebeurt bij veel hogere temperaturen.
Zoals ook bij gebruik van de MRI-techniek (beeldvorming door magnetische resonantie via spin van H+-protonen) om grote klompen warmbloedige cellen (wij) door te meten.
En weten jullie dat Walter Schempp, hoogleraar wis- natuurkunde, die deze techniek verregaand heeft verfijnd - waardoor we bij een gewone MRI niet een uur, maar slechts 20 minuten in de scanner hoeven te liggen - ontdekt heeft, dat deze kwantumholografie niet alleen toegepast kan worden op biologische systemen?
Hij past zijn techniek nu ook toe om kwantumfluctuaties in het grote veld (dat hij het Akasha-veld noemt (Akasha betekent ether in het Sanskriet) te meten en te onderzoeken. Hij heeft daarbij aanwijzingen gevonden dat zich in dit veld alle mogelijke informatie over alle objecten (ook driedimensionaal) bevindt, en wel op een holografische wijze, in meer of minder 'verdunde' vorm.
Laat de Vereniging tegen de Kwakzalverij dit maar niet weten, want de huidige geneeskunde is ondenkbaar zonder MRI's!

Nu een wat simpeler voorbeeld:
Wanneer er een EEG van de hersenen wordt gemaakt, waarmee de elektromagnetische golven van de hersenen worden gemeten, plaatsen wij elektroden op het schedeldak. Maar dat zegt nog niet dat de elektromagnetische golven die onze hersenen uitzenden daar dan ook ophouden. Wij hebben er echter voor gekozen ons macroscopische meetinstrument op het schedeldak te plaatsen, en niet een metertje verderop. Dat is natuurlijk ook adequaat, want een metertje verderop hebben onze elektromagnetische golven zich vermengd (waardoor er interferentie van golven ontstaat) met andere elektromagnetische golven van andere herkomst (bijvoorbeeld die van de doktersassistente en de mobiele telefoon die haar collega in de onderzoeksruimte heeft laten liggen). Hierdoor weet je niet meer zuiver wat er ander hand is met de hersenen van die speciale patiënt.
Meer dan 90 procent van onze materie en energie is zwarte energie. Zwart staat voor onbekend. Dit zou ons toch tot bescheidenheid moeten nopen?

9 Meditatie en hersengolven
Vooraf wil ik stellen dat het EGG slechts de hersengolven van de oppervlakkige hersenschors meet. Je kunt hier veel van afleiden (ook indirect), maar de diepe werkelijkheid is nog veel complexer. Dat is ook de reden dat Dick Swaab het idee van Pim van Lommel, dat mensen tijdens een BDE hersendood zouden zijn, heeft bestreden.
Toch kunnen wij veel afleiden van een EEG, ook indirect. Dat is de reden dat wij in de geneeskunde nog steeds veelvuldig gebruikmaken van deze onderzoekstechniek
Wat doet meditatie met je EEG?
Meditatie geeft een veranderde bewustzijnstoestand. Net als bij hypnose. Daar bereik je die toestand middels suggesties van de therapeut en/of via zelfsuggesties. (Wade en Kershaw, 2011) (Yapko, 2011).
Als therapeut kun je zelf ook, door je intensief te focussen op je cliënt/ patiënt, in een vergelijkbare trance (ontvankelijke bewustzijnstoestand) komen, zo is mijn eigen ervaring als psychotherapeut.
Meditatie is een vorm van sterke concentratie van je aandacht. Je wordt er ontspannen van en tegelijkertijd helder van in je hoofd.
In ons dagelijks bewustzijn waarin we actief zijn, produceren wij veel snelle bèta golven (13-40 Herz, oftewel 13-40 cycli per seconde). Vroeger dacht men dat hersengolven langzamer werden door meditatie (meer trage alfagolven met een grote amplitude en een frequentie van 8-13 hertz en thètagolven (4-7 hertz) die je ook in een lichte droomtoestand hebt.
Uit recent onderzoek (van onder meer de neuropsycholoog Richard Davidson (University of Wisconson) blijkt echter het omgekeerde. Bij monniken met veel ervaring met meditatie, worden de hersengolven juist sneller: 25-75 hertz. Veel bètagolven en zelfs gammagolven. Tijdens een dergelijke toestand van verhoogde concentratie blijkt de hartslag zich juist weer te versnellen. Ook blijken de hersengolven zich te synchroniseren in alle vier de grote gebieden van de hersenen (meer coherentie, waardoor ze elkaar kunnen versterken). Tijdens de gammaband bereik je een toestand van superconcentratie. Ik denk dat sommigen onder jullie dat wel herkennen in bepaalde situaties.
Uit onderzoek dat in het boek van McTaggart (2007), het Intentie-experiment aan de orde komt, blijkt ook nog eens dat als een groep mensen een groepsintentie doet, de hersengolven van een ieder op elkaar afgestemd raken.
De verwachting is dat mensen met weinig ervaring met meditatie wat minder snel synchrone golven zullen produceren. Maar: oefening baart kunst! En behalve Henk, ga je op de duur ook je zelf helpen hiermee!

Carla Rus, psychiater

LITERATUUR:
Aleman, A. (2011). Hersenspinsels, waarom we dingen zien, horen en denken die er niet zijn.  Atlas, 2011.
Broughton, Richard S. (1995). Parapsychologie. Een wetenschap in beweging. Ankh-Hermes B.V.
Hawking, S. (2011). Het grote ontwerp.  Prometheus / Bert Bakker.
Heisenberg, W. & Davies, P. (2007).  Physics and Philosophy, The Revolution in Modern Science.  Harper Perennial Modern Classics.
Kandel, E., Schwartz, J., Jessell, T. (2000). Principles of Neural Science.  McGraw-Hill Medical, 4 edition.
Kershaw  van &  Wade, (2011). Brain change therapy. W.W. Norton en Company. New York. H. 1.
Kübler-Ross, E. (2006). De cirkel van het leven, herinneringen aan leven en sterven.  Ambo.
Kübler-Ross, E. (2006). Levenslessen, over het leven voor de dood.  Ambo.
Liekens, P. (2007). NLP Sjamanisme en kwantumfysica.  Ankh-Hermes B.V.
Lommel, P. van (2007). Eindeloos bewustzijn, een wetenschappelijke visie op de bijnadoodervaring.  Ten Have.
MacCoun, C. (2009). De weg van de alchemist, een handleiding voor de moderne magiër.  Altamira-Becht.
Roy, Martina, Van Walstijn, Patricia, (1999). Chi-Neng-Qi-Gong, meditatie in beweging voor de westerse mens.  Andromeda.
McTaggert, L. (2004). Het veld, de zoektocht naar de geheime kracht van het universum.  Ankh-Hermes B.V..
McTaggert, L. (2007). Het intentie-experiment, kunnen je gedachten de wereld veranderen?  Ankh-Hermes B.V..
McTaggert, L. (2011). De verbinding, word je bewust van het veld waarin je leeft.  Ankh-Hermes B.V..
Penrose, R. (2007). The Road to Reality. A complete guide to the laws of the universe.  Vintage (of GSM Books, 2007).
Popp, F.A. (2009). Cancer Growth and its Inhibition in Terms of Coherence. Electromagnetic Biology and Medicine, Vol. 28 (1) pp. 53-60, 2009.
Sheldrake, R. (2003). The Sense of Being Stared At : And Other Aspects of the Extended Mind.  Crown Archetype.
Swaab, D. (2012). Wij zijn ons brein, van baarmoeder tot alzheimer.  Atlas-Contact.
Yapko  Michael D. (2011), Mindfulness and Hypnosis. h. 1. W.W. Norton en Company. New York.
Vivekananda, S. (2001). Vedanta, stem van de innerlijke vrijheid.  Ankh-Hermes B.V..

Websites en televisieprogramma's
Labyrint, Nederland 2, 18 -1-2012 (Bij uitzending gemist).
http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweespletenexperiment
http://nl.wikipedia.org/wiki/Kwantummechanica
www.intentieexperiment.com
http://tedxtalks.ted.com/video/TEDx-Brussels-2010-Lynne-McTagg
www.chineng.nl
http://www.zhigong.de/zhigong/nl/instituut/anne-hering
www.lexboin.nl
www.tegenkanker.nl/kanker/voeding/kurkuma.html
http://www.deskarabee.info/  (Alie Relker, kinesioloog)
http://nl.wikipedia.org/wiki/Toegepaste_kinesiologie

Renckens over Rus

Renckens over Rus

In: Trouw, de Verdieping, 12 februari 2005

arc-de-ciel"De psychiater Carla Rus schaarde zich in haar Podiumartikel (4 februari) over CVS achter het advies van de Gezondheidsraad. Rus beweerde ook dat de Vereniging tegen de Kwakzalverij orthomoleculaire artsen op één lijn zou stellen met de medische praktijken van nazi Duitsland.
Deze beschuldiging is zeer ernstig en vermoedelijk afkomstig van een inmiddels van het internet verdwenen verslag van een VtdK-congres waarop mijn Amerikaanse evenknie Robert Baratz vertelde dat in de VS bestrijders van kwakzalverij te maken hebben met juridische en andere intimidaties. Hij noemde die methoden 'fascistoïde'. Deze verdraaiing van Baratz' woorden is representatief voor Rus' gehele betoog: afgrondelijk. "

 

 

 

Niet verdraaid

Door Carla Rus

In: Trouw, Brieven, zaterdag 19 februari 2005

Cees Renckens verwijt mij dat ik informatie van zijn evenknie in Amerika, dhr. Baratz, verdraaid zou hebben. Baratz zou op het congres van de Vereniging tegen de kwakzalverij niet gezegd hebben dat alternatieve ártsen fascistisch zijn, maar de juridische procedures die in Amerika tegen bestrijders van kwakzalverij aangespannen worden, zouden dat zijn. Hiermee stelt hij mijn integriteit als arts ter discussie. 

Ik heb mijn informatie echter uit twee van elkaar onafhankelijke bronnen. Op internet staat op de website: www.kanker-actueel.nl de open brief die een waarnemer op dat congres, naar aanleiding van de kwetsende uitlatingen van Baratz, aan deze vereniging heeft gestuurd.
Maar wanneer wij het dichter bij huis zoeken: in Renckens' boek 'Kwakzalvers op kaliloog', begint op bladzijde 223 een hoofdstuk met als titel 'Kankerfascisme'. Hij doelt hier op het Helen Dowling Instituut, waar artsen kankerpatiënten psychologisch begeleiden. Van enige verdraaiing van informatie is van mijn kant dus geen sprake.

Niet verdraaid

Niet verdraaid

In: Trouw, Brieven, zaterdag 19 februari 2005

Cees Renckens verwijt mij dat ik informatie van zijn evenknie in Amerika, dhr. Baratz, verdraaid zou hebben. Baratz zou op het congres van de Vereniging tegen de kwakzalverij niet gezegd hebben dat alternatieve ártsen fascistisch zijn, maar de juridische procedures die in Amerika tegen bestrijders van kwakzalverij aangespannen worden, zouden dat zijn. Hiermee stelt hij mijn integriteit als arts ter discussie. 

Ik heb mijn informatie echter uit twee van elkaar onafhankelijke bronnen. Op internet staat op de website: www.kanker-actueel.nl de open brief die een waarnemer op dat congres, naar aanleiding van de kwetsende uitlatingen van Baratz, aan deze vereniging heeft gestuurd.
Maar wanneer wij het dichter bij huis zoeken: in Renckens' boek 'Kwakzalvers op kaliloog', begint op bladzijde 223 een hoofdstuk met als titel 'Kankerfascisme'. Hij doelt hier op het Helen Dowling Instituut, waar artsen kankerpatiënten psychologisch begeleiden. Van enige verdraaiing van informatie is van mijn kant dus geen sprake.

Interview Carla Rus

Interview Carla Rus

Nieuwsbrief Nederlandse Vereniging van Posttraumatische Dystrofie Patiënten, juni 2004

Onder het motto “vertel mij wat “ organiseert het Fonds PGO, fonds voor patiënten-, gehandicaptenorganisaties en ouderenbonden, om het jaar de schrijfwedstrijd De Pen als Lotgenoot. Deze schrijfwedstrijd is bedoeld voor mensen met een chronische ziekte, aandoening of handicap. Het gaat bij de schrijfwedstrijd om de verwerkingswaarde voor de auteur en de steun en de informatie die de lezer opdoet.  Deze bundel (deel 6) bevat een selectie uit meer dan 500 inzendingen.

Carla Rus was psychiater toen ze Posttraumatische dystrofie kreeg na een nekoperatie. Haar kwaal werd als bij zovelen zeer lang niet onderkend en ze kreeg zelfs een psychiatrische diagnose. In haar verhaal beschrijft ze zeer treffend en vol humor haar aangrijpende ervaringen met de hulpverlening. Een indrukwekkend verhaal in een luchtige schrijfstijl dat het lezen zeer de moeite waard maakt voor zieke en gezonde mensen.

Door een vriendin werd Carla attent gemaakt op de schrijfwedstrijd. Deze vriendin stimuleerde haar om mee te doen. Carla wilde best iets voor anderen doen met haar ervaringen.

De psychiater werd zelf patiënt en dit was al moeilijk genoeg. Als arts heb je zelf de leiding en nu werd ze afhankelijk en dat gaf een machteloos gevoel. Extra schokkend was haar ervaring hoe artsen met patiënten omgaan.

Het is voor de arts, maar ook voor de patiënt, moeilijk als er niet snel een diagnose is. Regelmatig wordt er dan onterecht en zonder goede indicatie het etiket psychisch opgeplakt. Naar haar mening kunnen patiënten die dit overkomt het beste steun vinden bij de huisarts om samen te zoeken naar de juiste diagnose.

Haar gezin was enthousiast over het idee haar verhaal op te schrijven. Haar echtgenoot wees er wel op dat het verhaal misschien confronterend is voor mensen die het slechter treffen met de familie en vrienden. Zij heeft altijd veel steun en liefde mogen ervaren, anderen misschien niet altijd. Dit is voor hen dan verdrietig.

Carla is er in geslaagd om ondanks alle rampspoed positief in het leven te blijven staan. Een belangrijke stap in haar verwerking was de hoop op herstel opgeven d.w.z. afscheid nemen van het gezonde leven. Vechten voor herstel schuift acceptatie vooruit. Om je nieuwe leven te accepteren moet je eerst een rouwproces doormaken. Er is dan ruimte en energie voor dingen die nog wel kunnen. Dit is ook prettiger voor je omgeving. In haar proces heeft Carla steun gehad van vooral vrienden maar ook professionals.

Een aangepaste computer gaf een uitbreiding van haar mogelijkheden. De bediening vindt plaats door een spraakprogramma waardoor de handen worden ontzien. Ze heeft haar computer Amigo genoemd. Het Spaanse woord Amigo betekent vriend maar ook gevangenis. Ook deze laatste betekenis is voor haar van toepassing want als ze geïnstalleerd is, kan ze er niet zelfstandig vandaan. Ze surft nu met haar goede vriend over het internet dat het een lieve lust is, mailt met vele mensen en is de beste kameraad bij het schrijven van een roman. Ook het egodocument zou niet tot stand gekomen zijn zonder zijn warme elektronische hart.

Wij kijken terug op een boeiend gesprek.

Haar verhaal staat in “Ervaringen over het leven met een ziekte”. Deel 6 ISBN nr 90 6665 544 5 en is te verkrijgen via de boekhandel.

Marjo Roelofs
Liny Schellekens
Redactie Nieuwsbrief
 

Dwarse patiënt

Dwarse patiënt

12 juni 2010

De Raad voor de Volksgezondheid verwacht veel van een 'goede' patiënt: deze laat zich terdege informeren, komt op tijd, stelt goede vragen, betaalt rekeningen snel. slikt altijd zijn medicijnen en volgt doktersadviezen netjes op. Psychiater Carla Rus wijst erop dat sommige plichten, zoals de raad die in 2008 formuleerde, strijdig met elkaar kunnen zijn. Zo kan juist een goed geïnformeerde patiënt ervoor kiezen om het advies van een arts niet op te volgen. "Er ontstaat
dan een moeilijk gevecht", voorspelt Rus. "Ineens is deze man of vrouw geen mondige patiënt meer, maar een dwarse."

Schoenmaker blijf bij je leest

Schoenmaker blijf bij je leest

Ton Sijm op bezoek bij psychiater Carla Rus: Whiplash is geen psychische stoornis.

Velen zullen wellicht nog een aflevering van het programma "Vinger aan de pols" herinneren. Daarin suggereerde een neurologe dat het posttraumatisch whiplashsyndroom een overwegend psychische stoornis zou zijn.

Ook psychiater Carla Rus keek naar de uitzending en maakte zich heel erg boos over die uitspraak van de neurologe. Het verontrustte haar dat die zich samen met een aantal artsen verenigd had in de "Paarse Brandnetel". Ze deelt de artsen van deze club, die whiplash niet als ziektebeeld erkent, in bij "de tussen de oren maffia" binnen de reguliere geneeskunde. Naar aanleiding van het programma schreef ze een artikel in het blad Psy. Daarop kreeg ze vanuit het veld van de geestelijke gezondheidszorg veel positieve reacties. Carla Rus is niet alleen psychiater, maar ook ervaringsdeskundige op het gebied van whiplash en posttraumatische dystrofie (een ziektebeeld dat zich kan ontwikkelen na een ongeluk, een operatie of een infectie). Ze heeft aan den lijve ondervonden hoe het is om op onbegrip te stuiten bij artsen. Carla kent de lichamelijke klachten en de stadia waarin je komt als geen ander. Gezien het feit dat ze 20 jaar in de psychiatrie heeft gewerkt (laatste werkkring was bij het RIAGG) weet ze heel goed waar ze over praat, wanneer ze kritiek uit op de "Paarse Brandnetel". Carla Rus kreeg zo'n 6 en 1/2 jaar terug een whiplash. Als gevolg daarvan kreeg ze functiestoornissen. Zoals niet meer tegen licht kunnen, duizelingen en nog meer lichamelijke klachten passend bij het posttraumatisch whiplashsyndroom. Het niet serieus genomen worden met deze klachten heeft ze aan de lijve ondervonden. Toen ze een paar jaar later meer klachten kreeg, op een MRI-scan dat er zich een tumor in het ruggenmerg van de nek bevond. Carla vertelt dat ze toen ineens heel serieus werd genomen. Veel van de klachten had ze echter al als gevolg van de whiplash. Toen de tumor was verwijderd ontwikkelde zich bij Carla een posttraumatische dystrofie. Aanvankelijk kwam Carla ook met dit ziektebeeld bij de "tussen de oren maffia" terecht. Zowel voor een patiënt met het posttraumatisch whiplashsyndroom als de patiënt met een posttraumatische dystrofie is het voorlopig bekeken, wanneer ze bij een arts terecht komen die diep in zijn hart liever psychiater had geworden. Dan wordt het station lichamelijk onderzoek gepasseerd.

Wat was de strekking van je artikel?
Dat het mijn inziens onterecht is wanneer artsen een oorzakelijk verband leggen tussen klachten behorend bij ziektebeelden als het posttraumatisch whiplashsyndroom en posttraumatische dystrofie en de psyche. Bovendien wordt bij een foutieve psychiatrische diagnose het licht weggehaald uit de ogen van de somatisch(lichamelijke) werkende artsen.

Hoe was het om zelf als patiënt te worden beoordeeld?
Ik heb het erg moeilijk gevonden dat ik in het begin niet serieus werd genoemd door mijn vakgenoten, waaronder de controlerend arts(zelf arts zijn biedt dus niet altijd bescherming). Ziek zijn en gehandicapt worden is al moeilijk genoeg, erkenning hiervoor is de eerste vereiste om je ziekte te verwerken en zo goed en zo kwaad als mogelijk weer verder te kunnen met je leven. Ik heb veel geleerd van mijn ziekte. Zo stelde ik vroeger als arts aan mensen met een chronische ziekte vaak de vraag: "heb je het al een beetje verwerkt"? Nu weet ik uit eigen ervaring dat er een wezenlijke vraag aan vooraf gaat, namelijk: "Heb je al een beetje los kunnen laten wie je was en wat je vroeger allemaal kon?

Heeft het posttraumatisch whiplashsyndroom invloed op de psyche van de mens?
Het is zonneklaar dat ziektes invloed hebben op de psyche van de mens. Dat kan ook niet anders. Het zou gek zijn, dat wanneer je leven ingrijpend veranderd het niets met je psyche zou doen. Wat mij echter vreselijk stoort is dat de termen psychisch of somatisatie(het vertalen van oorspronkelijk psychische klachten in lichamelijke) te vaak en te slordig in een oorzakelijk verband worden gebracht met ziektebeelden zoals het posttraumatisch whiplashsyndroom en de posttraumatische dystrofie. En dat, terwijl een aantal klachten heel duidelijk met bepaalde onderzoeken te objectiveren zijn.

Hoe reageren vakgenoten op het artikel?
Heel goed. Velen zijn het met mij eens, dat de psychiatrie geen afvalbak mag worden voor de neurologie.Ik heb genoeg vrienden die nog werkzaam zijn in de geestelijke hulpverlening. Zij hebben mij ook altijd enorm gesteund in mijn proces. Allemaal deelden ze de mening dat de oorzaak van mijn ziekte lichamelijk was. Van een evenwichtig en druk bezet mens ben ik iemand geworden die niet meer mobiel is, niet meer in staat te werken, op vakantie gaan etc. Uiteraard heeft dat mijn psyche ten nadele beïnvloed, maar dat zien mijn vrienden en ik als een gevolg en niet als oorzaak van de ziekte.

Wat bedoel je met de uitspraak dat de psychiatrie geen afvalbak mag worden?
Er is een internationale indeling van psychiatrische diagnosen volgens bepaalde kenmerken. Deze indeling wordt gebruikt door klinisch psychologen en psychiaters. Er zijn vele honderden diagnosen en bij zes hiervan worden psychische problemen vertaald in lichamelijke klachten. Wanneer je die zes ziektebeelden langs loopt, blijken er bij het posttraumatisch whiplash-syndroom en de posttraumatische dystrofie steeds een à twee kenmerken niet te kloppen. Volgens de regelen der kunst mag een whiplash - of dystrofie patiënt dus niet eens een dergelijke diagnose krijgen. Veel artsen draaien echter hun hand er niet voor om, om wel een psychiatrische diagnose te stellen. Daarmee doen ze de patiënt meer kwaad dan goed. Het is niet aan neurologen of huisartsen om er even uit de losse pols een psychiatrische beoordeling bij te doen. Hun redenering is: we kunnen geen lichamelijke oorzaak vinden, dus is het psychisch. Die redenering klopt niet, zo maak je de psychiatrie tot een vergaarbak van verlegenheids-diagnosen. Vandaar mijn advies:"schoenmaker blijf bij je leest".

In je artikel in het blad Psy valt de term "Blaming the victim". Wat wordt daarmee bedoeld?
De neuroloog in het programma van "Vinger aan de pols" suggereerde dat je klachten afnemen, wanneer je verantwoordelijkheid durft te nemen voor de negatieve facetten in je leven. Dat zou beteken dat, wanneer de klachten niet verdwijnen, het dus je eigen verantwoordelijkheid is? Op die manier helpt de neuroloog haar patiënt niet, maar geeft de patiënt nog eens een extra tik.

Is psychosociale hulpverlening nodig bij ziektes als het posttraumatisch whiplashsyndroom en posttraumatische dystrofie?
Net als vele anderen ben ik voor multidisciplinaire aanpak bij beide ziektebeelden. Psychosociale hulp kan daarbij soms zeker nodig zijn. Voor veel mensen volgt er een moeizaam proces van aanpassing en leren omgaan met de ziekte. Bovendien kunnen negatieve psychologische factoren bepaalde lichamelijk klachten onderhouden. Ik denk echter dat een patiënt meer aan die psychosociale hulpverlening heeft, als hij door de therapeut met respect en erkenning voor de lichamelijke oorsprong van de ziekte, tegemoet wordt getreden.

Heb je zelf geestelijke hulp gehad?
Jazeker, maar wel van een psycholoog die bij mijn behandeling uitgaat van de lichamelijke oorzaak van mijn ziekte. Zo af en toe komt deze hulpverlener nog langs. Ik ervaar dat als steun i.v.m. mijn blijvende beperkingen.
Carla Rus zal nog een enkel artikel in een vakblad schrijven over bovenstaand onderwerp. Dit om erkenning te krijgen dat beide ziektebeelden een lichamelijke oorzaak hebben en om te voorkomen dat patiënten ten onrechte met psychiatrische diagnosen te maken krijgen. Psychiatrie is tenslotte geen afvalbak, maar een mooi, moeilijk vak. Carla heeft 20 jaar ervaring als psychiater en is dus nu ook ervaringsdeskundige. In die zin kan ze voor patiënten veel betekenen in de strijd naar erkenning en herkenning. Zoals Carla aangeeft in het interview en in haar artikel:"laat de geschiedenis zich niet herhalen". Werden aanvankelijk patiënten met tuberculose voordat de tuberkelbacil werd gevonden , ook niet van een ondefinieerbaar psychisch lijden verdacht? En werden patiënten met MS voordat men aan kon tonen dat de myelineschede (beschermend omhulsel dat rond de zenuwuitlopers zit) rond de zenuwen langzaam verdwijnt, ook niet "beticht" van hysterie? Wat een onnodig lijden hebben deze mensen doorstaan. Laten we a.u.b. leren van de geschiedenis. Blijven luisteren naar onze patiënten en alleen een psychiatrische diagnose stellen als er een positieve indicatie voor is. Ze hoopt op veel reacties om steeds meer inhoud te kunnen geven aan volgende artikelen. Ton Sijm heeft Carla heel hartelijk bedankt voor haar medewerking en voor haar artikel.

Brief ME/CVS

Aan de leden van de Vaste commissie van VWS
T.a.v.: dhr. drs. T. Teunissen, griffier
postbus 20018
2500 EA Den Haag

Onderwerp:

Protest van artsen tegen het gejojo van de politiek over de wel of niet erkenning van ME als eigenstandige aandoening. Verder een oproep aan de Kamer om bij minister Hoogervorst van volksgezondheid aan te dringen op verder onderzoek naar dit ziektebeeld. Want hoewel er reeds diverse lichamelijke stoornissen zijn gevonden, is er nog geen sluitend bewijs.

Den Haag, 23 maart 2005

Geachte leden van de Vaste commissie van VWS,

Inleiding

Met stijgende verbazing hebben ondergetekenden de politieke discussie gevolgd, over de wel of niet erkenning van ME/CVS als eigenstandige aandoening. Verbijsterd hebben we moeten constateren, dat het gejojo van 'de politiek' veel van de patiënten die wij onder behandeling hebben, qua conditie heeft verslechterd. Wanneer u het rapport van de Gezondheidsraad heeft gelezen, heeft u begrepen dat patiënten met ME/CVS qua zenuwstelsel, hormoonstelsel en immunologisch (afweerapparaat), minder weerstand hebben tegen fysieke en psychologische prikkels doordat ze deze minder kunnen filteren en verwerken. Stresserende prikkels, zoals het hierboven beschreven geharrewar, hebben daardoor een grotere impact op hen dan op gezonde mensen.

Geschiedenis:

De geschiedenis van ME/CVS is reeds ruim een eeuw oud en ME/CVS is dus om die reden, nog los van de oorzaak, onmogelijk als modeziekte op te vatten. In 1969 heeft de WHO ME/CVS reeds opgenomen in het internationale ziekteclassificatie systeem. De discussie over wel of niet erkennen van deze aandoening is dus achterhaald.

- In de 19e eeuw wordt ME/CVS voor het eerst beschreven onder de naam 'neurasthenie'. Die term was destijds een containerbegrip, waar ook de huidige ME/CVS patiënten ondervielen. Het was in een tijd dat neurologie en psychiatrie nog één vakgebied was.
- In 1956 wordt het ziektebeeld voor het eerst beschreven onder de naam ME (Myalgische encephalomyelitis).
- In 1969 is ME opgenomen in de internationale ziekteclassificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
- In 1992 wordt dit ziektebeeld ook onder de naam CVS opgenomen in dit internationale ziekteclassificatie systeem.
- In 1994 verklaart de toenmalige minister van Volksgezondheid mevrouw Borst dat Nederland aan deze erkenning is gebonden.
- Op 14 februari 1995 zegt staatssecretaris Linschoten in de Tweede Kamer wederom, dat ME/CVS een erkende ziekte is en verwijst naar het standpunt van de WHO.
- Op 7 juni 2002 wordt de Gezondheidsraad door de minister om advies gevraagd over ME/CVS. De oorsprong van de adviesaanvraag is gelegen in het voornemen om via ZonMw wetenschappelijk onderzoek te entameren naar ME/CVS en níet om een uitspraak te doen over de wel of niet erkenning van ME/CVS. Voor dit onderzoek was destijds reeds ruim 3 miljoen euro uitgetrokken.
- Op 25 januari 2005 brengt de Gezondheidsraad advies uit. Ze adviseert opnieuw (dus eigenlijk overbodig) om ME/CVS als eigenstandige aandoening te erkennen en raadt aan om hier multidisciplinair onderzoek naar te laten doen door een onafhankelijk wetenschappelijk instituut. Want hoewel er verschillende neurobiologische stoornissen zijn gevonden, zijn er nog diverse lacunes die om nader onderzoek vragen. Zij beperken hun behandelingsadvies voorlopig tot cognitieve gedragstherapie (CGT), waarbij zij nadrukkelijk vermelden dat CGT geen panacee is. Daarnaast kan men ook denken aan de behandeling met het medicijn (acetyl) carnitine 1 2 en de 'Teitelbaum-behandeling' 3
- Daags hierna laat minister Hoogervorst weten het advies op dit punt naast zich neer te leggen. Voor erkenning van ME /CVS als eigenstandige aandoening zou geen wetenschappelijke basis zijn. Op het advies van de Gezondheidsraad om wetenschappelijk onderzoek naar ME /CVS te verrichten (hetgeen toch de oorsprong van de adviesaanvraag vormde!) gaat hij in het geheel niet in. Niet gehinderd door enige kennis van de lange historie op het gebied van ME en de verspreiding van deze aandoening over vele landen, laat hij via de media weten dat hij vreest, dat wanneer ME erkend wordt, dit de nieuwe 'modeziekte' zal worden. Verder laat hij weten, dat wanneer patiënten erkenning krijgen, zij minder gemotiveerd zullen zijn voor cognitieve gedragstherapie. Hiermee lijkt hij te kennen te geven dat hij ME /CVS als een psychische aandoening opvat, terwijl hij tegelijkertijd een psychische aandoening niet als ziekte opvat.
- Op 14 februari 2005 trekt de algemeen secretaris van de Gezondheidsraad tijdens een radio-interview het advies om ME /CVS als eigenstandige aandoening te erkennen, weer in. In die zin, dat hij wel de zieke maar niet de ziekte erkent, een onderscheid dat bij patiënten absurd overkomt.
- Daags hierna volgt er via de media weer een bericht dat de Gezondheidsraad slechts adviseert, dus helemaal geen conclusies mág trekken; de ME-patiënten blijven wederom in verwarring achter.


1 Amantadine and L-carnitine treatment of Chronic Fatigue Syndrome. Plioplys, A. V.; Plioplys. S. In: Neuropsychobiology, Vol. 35, iss. 1, 1997

2 Exploratory open label, randomized study of acetyl- and propionylcamitine in chronic fatigue syndrome. Vermeulen, R.C., Scholte, H.R. In: Psychosom Med, Vol: 66, Mar-Apr 2004.

3 Teitelbaumstudie

Wetenschap:

Hoewel er wetenschappelijk nog veel onduidelijkheid is over het 'waarom' (oorzaak van ME /CVS), is er wat betreft het 'hoe' ondertussen heel wat bekend. De voornaamste verklaring voor de chronische vermoeidheid ligt in het overgeactiveerde immuunsysteem (afweerapparaat), de dysfunctie van de hersenkern 'hypothalamus', de overprikkeling van het zenuwstelsel en de hieruit voortvloeiende slaapstoornissen.

De conclusie van de minister dat er nauwelijks onderscheid te maken is tussen ME /CVS en andere oorzaken van chronische vermoeidheid, is te kort door de bocht. De Gezondheidsraad maakt voor de casusdefinitie van ME /CVS gebruik van het classificatiesysteem CDC-94. Het hoofdsymptoom is ernstige vermoeidheid die meer dan een half jaar aanhoudt en reëel en ernstig invaliderend is; daarnaast worden er nog acht nevensymptomen geformuleerd. Van de acht nevensymptomen zijn er vier symptomen waardoor ME /CVS duidelijk te onderscheiden is van andere vormen van chronische vermoeidheid (zoals burnout). Namelijk: het chronisch of periodiek aanwezig zijn van keelpijn, gevoelige hals-of okselklieren, spierpijn en gewrichtspijnen.

Ook de conclusie van de minister dat er geen wetenschappelijke basis voor ME /CVS zou zijn, is te ongenuanceerd. In het gezondheidsraadrapport staat beschreven dat er discrete stoornissen gevonden zijn in het regelsysteem tussen de hersenkern 'hypothalamus', de hypofyse (hersenaanhangsel) en de bijnier. Dit regelsysteem heeft op zijn beurt weer een belangrijke functie in de regulatie van het immuunsysteem.
Wat overigens niet in het rapport vermeld staat, is dat er neurobiologische stoornissen in het ruggemerg gevonden zijn bij fibromyalgie (spier- en gewrichtspijnen), een syndroom dat verantwoordelijk is voor twee van de acht nevensymptomen van ME. Dit onderzoek staat beschreven in het internationaal gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift 'Pain'. 4 In het rapport wordt ook geconcludeerd dat, in weerwil van wat wel beweerd wordt over virusinfecties als onderhoudende factor van dit ziektebeeld, hier onvoldoende aanwijzingen voor zijn. Waar volgens de Gezondheidsraad echter wel aanwijzingen voor zijn gevonden, 5 is een overactivering van het immuunsysteem. Bij veel ME-patiënten wordt namelijk bij bloedonderzoek een hoog gehalte aan 'interferon' (een cytokine) gevonden. Interferon is een stofje van het immuunsysteem, waarvan het gehalte in het bloed toeneemt bij een infectie. Het helpt om het immuunsysteem paraat te houden. Normaalgesproken neemt na genezing van de virusinfectie de bloedspiegel van interferon weer af. Bij veel ME-patiënten gebeurt dit echter niet. Om het lichaam continu in deze staat van paraatheid te houden, kost handenvol energie. Naast de chronische overprikkeling, wat meetbaar is aan een te hoog gehalte adrenaline en een te laag gehalte cortisol in het bloed en de slaapstoornissen (die kunnen worden geobjectiveerd door EEG-onderzoek) vormt deze overactivatie van het immuunsysteem de voornaamste verklaring voor de chronische vermoeidheid.

We waren verheugd over het feit dat de Gezondheidsraad slecht functionerende regelsystemen als oorzaak van ziekte accepteert. Eigenlijk is dat ook niet meer dan vanzelfsprekend. Tenslotte concludeert ook niemand bij een auto, waarvan alle onderdelen in orde zijn maar waarvan het elektronische besturingssysteem niet goed functioneert, dat zijn auto in dat geval toch eigenlijk best kan rijden.
Wanneer slecht functionerende regelsystemen niet meer als grondslag voor het bestaan van ziekte worden opgevat, vallen er plotseling diverse erkende ziekten uit de boot. Zo is bij schizofrenie het dopaminerge regelsysteem in de hersenen ontregeld en functioneren bij depressie de neurotransmitters serotonine en noradrenaline onvoldoende als regelaars. Ook bij een ziekte als Parkison is sprake van een tekort aan dopamine in de hersenen en bij posttraumatische dystrofie is er een tekort aan een aantal remmende neurotransmitters.


4 Evidence for spinal cord hypersensitivity in chronic pain after whiplash injury and in fibromyalgia. Banic e.a., Pain 107 (2004)

5 Cytokines and chronic fatigue syndrome. Patarca R. In: Ann. N. Y. Acad. Sci. 2001 Mar; 933:185-200.

Psyche versus soma (lichaam)

Dat mensen met het chronische vermoeidheidssyndroom baat kunnen hebben bij cognitieve gedragstherapie (CGT), is nog geen bewijs dat ME /CVS een louter psychische aandoening is. Mensen met een ziekte, waarvan reeds is aangetoond dat deze een puur lichamelijke oorzaak heeft, hebben vaak ook baat bij CGT.

Bijna elke ziekte staat meer of minder onder invloed van psychologische actoren. Zo kan onder invloed van stress een ziekte als diabetes (suikerziekte) ontregelen of kan dit bij een ander tot een hartinfarct leiden. Zo zitten ook aan ME /CVS psychologische en lichamelijke kanten. De psychologische kanten gaan zeker niet zover dat deze het fulminante beeld volledig kunnen verklaren. Wanneer men ME-patiënten psychiatrisch probeert te diagnostiseren komt men vaak niet verder dan de hooggevoeligheid en de slaapstoornissen, waarvan ook nog vaak de vraag is of deze oorzaak of gevolg zijn. Ook treffen we als gevolg van de invalidering soms een depressie aan. Voor een ziektebeeld als 'somatisatiestoornis' (waarbij een psychisch conflict wordt vertaald in lichamelijke klachten) voldoen deze patiënten vaak niet aan genoeg criteria. Bovendien, wanneer het ziektebeeld boven het 30e levensjaar is begonnen, mag je alleen al om die reden deze diagnose niet stellen. De psychiaters onder ons verzetten zich dan ook tegen het misbruik van de psychiatrie door de somatische geneeskunde, wanneer deze niet onmiddellijk een sluitende verklaring kan vinden. De psychiatrie is geen afvalbak, maar heeft een eigen diagnostisch kader.
Dit laat onverlet dat lichaam en geest samenhangen, wat wordt bevestigd door bevindingen uit de neurowetenschap, die aantonen dat gedrag en biologie (bijv. biochemische processen) twee aspecten van hetzelfde zijn. Psychologische begeleiding geeft dan ook, zowel bij ziekten met een puur lichamelijke oorzaak, als bij ziekten met een onbegrepen oorzaak, verlichting van de symptomen. In het licht hiervan moet men de positieve resultaten beschouwen van de cognitieve gedragstherapie die de Gezondheidsraad adviseert.
Maar hoe verheugend het ook is, dat 70 procent van de lichtere vormen van chronische vermoeidheid meer of minder mate baat hebben bij gedragstherapie, dit is geen bewijs dat ME /CVS een louter psychische aandoening is. Ook bij revalidatie van patiënten met bijvoorbeeld een herseninfarct of een dwarslaesie wordt met succes gebruikgemaakt van gedragstherapeutische technieken om hen weer te activeren. Wanneer je patiënten met ME /CVS die cognitieve gedragstherapie hebben ondergaan beluistert, vertellen ze vooral geleerd te hebben met minimale energie zoveel mogelijk te doen. Ze hebben hun grenzen leren kennen en er naar leren leven, maar ze zijn er, op de patiënten na die eigenlijk een burnout hebben, zeker niet door genezen. Van de patiënten die in het programmaonderdeel waarbij de CGT gecombineerd gaat worden met toenemende fysieke training, viel 40 procent af omdat het te zwaar was. Deze 40 procent is echter niet meegeteld bij de resultaten. Ook is er bij de voordeur sprake van selectie, omdat patiënten die zo ernstig zijn dat ze slecht kunnen reizen, sowieso niet in aanmerking komen. We komen dus op z'n hoogst op een slagingspercentage van 30 procent. Desalniettemin zijn we hier natuurlijk verheugd over.

Volgens de minister zullen mensen die denken dat ME /CVS (deels) een lichamelijke oorzaak heeft, gedragstherapie weigeren. Uit ervaring van beroepsbeoefenaren blijkt echter, dat het precies omgekeerd werkt. Als mensen zich als zieke erkend weten, willen ze best naar de psycholoog om te kijken wat die voor hen kan betekenen. Maar als de ziekte niet wordt erkend, gaan ze in de strijd om alsnog erkenning te krijgen. De gang naar een psycholoog wordt dan als capitulatie beleefd.

Slot

De geschiedenis leert ons dat we voorzichtig moeten zijn met de conclusie dat een aandoening een modeziekte is, dus door inbeelding is ontstaan. Wij vragen de minister, omdat er nog geen sluitende verklaring is gevonden voor deze aandoening, dringend om hier verder onderzoek naar te entameren.

De geschiedenis leert ons, dat we niet te snel moeten zeggen dat een ziekte door inbeelding ontstaat, dus onderhevig is aan mode.
Zo werd van tuberculose, voordat de tuberkelbacil werd ontdekt, beweerd, dat dit slechts karakterologisch zwakke kunstenaartypes overkwam die in de kunstenaarscene elkaar deze ziekte aanpraatten. Van epilepsie werd gezegd dat het pure hysterie was, en ook MS werd, voordat werd ontdekt dat bij deze patiënten langzamerhand de myelineschede (beschermend hulsje) rond de zenuwen verdwijnt, als een ingebeelde ziekte beschouwd. Posttraumatische dystrofie werd tot voor kort, tot ontdekt werd welke ontstekingsstoffen erbij betrokken zijn, door veel artsen als psychisch geduid. Ook mensen met recidiverende maagzweren werden tot voor kort 'maaglijers' genoemd; toen echter recent de Helicobacter bacterie werd ontdekt, bleken zij volledig te genezen met een antibiotica-kuur. En schizofrenie, nu een erkende hersenziekte, werd een paar decennia geleden nog toegeschreven aan een 'koele' moeder die 'dubbele boodschappen' uit zou zenden naar haar schizofrene kind. Door deze bejegening hebben wij deze mensen onnodig veel extra leed bezorgd. Laten we leren van de geschiedenis en dit de ME-patiënten niet ook aandoen.

Wij ondersteunen het voorstel van de Gezondheidsraad, om een onafhankelijk onderzoekinstituut in te schakelen voor verder onderzoek naar ME /CVS. Ten slotte is er in een eerder stadium al geld voor uitgetrokken. Het zou mooi zijn als er een voorbeeld aan Engeland wordt genomen, waar het Nice (vergelijkbaar met ZonMW) een veelzijdig advies heeft gegeven. Zij hebben niet alleen geadviseerd onderzoek te doen naar de oorzaak, maar ook naar een multifactoriële behandeling, waarbij naast biologische en psychologische reguliere interventies, ook de complementaire geneeskunde aan de orde komt.

Wij vragen de politiek nogmaals dringend om goed te luisteren naar patiënten, patiëntenorganisaties en beroepsbeoefenaren uit het veld, om ME-patiënten extra leed te besparen. Wij vragen de minister van Volksgezondheid dringend om alsnog wetenschappelijk onderzoek naar ME /CVS te entameren. Hiervoor is nodig dat ME /CVS als eigenstandige, van andere vormen van chronische vermoeidheid te onderscheiden aandoening wordt gedefinieerd en erkend.

Hoogachtend,
namens onderstaande artsen,

C.P. Rus, psychiater

Mw. L.S. Boeken, MD, arts gespecialiseerd in ME/ CVS te Amsterdam<
Dhr. M. C. Holsheimer, MD, arts en acupuncturist gespecialiseerd in ME /CVS te Hoorn
Dhr. P. van Meerendonk, MD, arts gespecialiseerd in ME/CVS te Utrecht
Mw. C.P. Rus, MD, psychiater/zenuwarts en traumatoloog te Den Haag
Dhr. dr. G. Sinnema, klinisch psycholoog / psychotherapeut gespecialiseerd in ME/CVS te Utrecht
Dhr. R.Tisscher, MD, reumatoloog te Eindhoven
Dhr. dr. H. S. Verbrugh, MD, arts-filosoof en voormalig hoofddocent Erasmus universiteit te Rotterdam
Dhr. J.A.M. Widdershoven, MD, kinderarts gespecialiseerd in ME/CVS te den Bosch
Dhr. T. Wijlhuizen, MD, internist gespecialiseerd in chronische vermoeidheid te Velp

Cc:

Dhr. H. Hoogervorst, minister van VWS;
Mevr. Dr. E. Borst-Eijlers, voorzitter van de commissie van de Gezondheidsraad, welke belast was met het schrijven van het rapport over ME/CVS;
Dhr. mr. D. Nava, griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Dhr. Prof. Dr. J.H. Kingma, Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg.

Medicinale wiet hoort in ziekenfondspakket

Medicinale wiet hoort in ziekenfondspakket

Carla Rus is psychiater en gebruikt medicinale cannabis vanwege haar ziekte posttraumatische dystrofie

In: Trouw,Podium, vrijdag 23 juli 2004

Medicinale cannabis verlicht pijn en is bovendien uitgebreid gecontroleerd. Het past dan ook uitstekend in het standaardpakket van ziekenfondsen. Nu kiezen patiënten voor de goedkopere coffeeshop, waar de wiet te veel THC bevat.
Sinds 1 september kunnen patiënten op doktersrecept legaal medicinale cannabis krijgen via de apotheek. Dat lijkt goed nieuws voor een groep patiënten die onvoldoende baat heeft bij reguliere middelen en wel bij cannabis. Maar de legale wiet voldoet niet.
Het ministerie van VWS heeft het Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC) in het leven geroepen om medicinale cannabis legaal te distribueren en wetenschappelijk onderzoek ernaar te bevorderen. Recent is echter bekend geworden, dat het BMC grote hoeveelheden wiet heeft opgekocht van de twee door de overheid aangewezen kwekerijen ter waarde van enkele honderdduizenden euro's, om een faillissement te voorkomen. De schatting was dat 7000 tot 15000 patiënten hun cannabis bij de apotheek zouden halen, maar het zijn er tot nu toe niet meer dan 1500.
Veel ziekenfondspatiënten halen hun cannabis nog steeds bij de coffeeshop omdat ze het zelf moeten betalen, en de cannabis bij de apotheek gemiddeld twee keer zo duur is. Op zich is het prijsverschil niet verrassend. Medicinale cannabis moet immers aan dezelfde eisen voldoen als andere geneesmiddelen. In het laboratorium moeten samenstelling en sterkte getest worden in verband met de dosering, ook moet de wiet zodanig bewerkt worden dat er geen schimmels of bacteriën meer in zitten en ze moet gecheckt worden op pesticiden.
Maar wat wél bevreemdend is, is dat de patiënt sinds september 2003 alleen nog maar legaal medicinale cannabis mag afnemen van de twee door de regering aangewezen kwekerijen, terwijl hij zélf voor de prijs blijft opdraaien. Helaas hebben de staatskwekerijen slechts twee soorten cannabis, waarvan de samenstelling niet voor alle patiënten de juiste is. Bij het ene ziektebeeld past cannabis met een relatief hoog THC-gehalte, andere patiënten hebben juist baat bij cannabis met een relatief lage THC-waarde en een hoog gehalte cannabidiol.
Het is dus logisch dat nog veel patiënten via de coffeeshop aan hun cannabis komen. Met alle gezondheidsrisico's van dien. Niet alleen in verband met de vervuiling met zware metalen, pesticiden, schimmels en bacteriën, maar ook omdat de cannabis in de coffeeshop een steeds hoger gehalte aan THC bevat. THC is immers de stof die zorgt voor het 'high worden' en daarom hebben kwekers in de 'recreatieve sector' met succes geprobeerd het THC-gehalte in de cannabisplant te verhogen. Het cannabidiol-gehalte is hierbij echter achtergebleven, en juist cannabidiol zorgt voor bescherming tegen bijwerkingen van THC.
THC verhoogt het gehalte van het hersenhormoon dopamine en daarmee de kansen op een psychose of zelfs schizofrenie. Verder verhoogt THC de bloedspiegel van het stresshormoon cortisol. Een teveel aan cortisol zorgt voor een hoge bloeddruk, met risico op nierlijden en hersenbloedingen, extra gevaarlijk voor de wat oudere chronische patiënt die cannabis gebruikt om medische redenen. Er is dus alles voor te zeggen dat patiënten hun medicinale cannabis bij de apotheek halen. Maar dan moet de overheid hen niet afschrikken met halfslachtig beleid.
Waarom wordt de legale medicinale cannabis eigenlijk nog niet vergoed? De hoofdreden die wordt genoemd door de Commissie Farmaceutische Hulp (die het college van zorgverzekeraars adviseert), is dat medicinale cannabis geen rationele therapie zou zijn. Er is nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor de werking. Nu is er volgens ZonMw (een bureau dat onder het ministerie van OCW valt en dat wetenschappelijk onderzoek beoordeelt en financiert) een schat aan gegevens met overtuigende aanwijzingen voor diverse toepassingen van medicinale cannabis. Zo noemen zij: spasticiteit met pijn, bijvoorbeeld bij MS en ruggenmergbeschadiging, misselijkheid en braken bij chemotherapie, radiotherapie en behandeling met anti-hiv-middelen, chronische neurogene pijn, Gilles de la Tourette en palliatieve zorg bij behandeling van kanker en hiv/aids.
Er zijn grofweg twee soorten onderzoek: fundamenteel onderzoek naar onder meer het werkingsmechanisme van cannabinoïden, en toegepast onderzoek naar het effect van cannabis bij patiënten. Over het werkingsmechanisme van cannabinoïden is ondertussen meer dan voldoende gepubliceerd in internationaal gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften.
Maar wat betreft het tweede type: daarvan is nog te weinig dubbelblind onderzoek gepubliceerd. Dubbelblind betekent dat je twee vergelijkbare patiëntengroepen onderzoekt, waarbij de eerste groep (blind) het geneesmiddel krijgt, en de tweede (blind) een placebo. Er is overigens al best veel van dergelijk onderzoek naar cannabis gedaan, maar dat voldeed niet aan de criteria die wetenschappelijke bladen stellen voor publicatie.
Zo is er een groot dubbelblind onderzoek naar de spasticiteit bij MS-patiënten bekend (657 patiënten), waarbij de patiënten zowel bij het cannabisextract als bij de geïsoleerde THC, een vermindering van 60 procent van hun spasticiteit opgaven. Toch is dit onderzoek van tafel geveegd, omdat artsen de vermindering van de spasticiteit niet konden objectiveren.
Deze negatieve beoordeling is vreemd. Het werkingsmechanisme van cannabis is nog het meest te vergelijken is met die van psychofarmaca. En om het effect van psychofarmaca te meten, moet je altíjd naar de subjectieve beleving van patiënten vragen. Een objectieve maat is vaak niet eens mogelijk. Dat voor cannabis niet dezelfde wetenschappelijke criteria gelden, heeft waarschijnlijk te maken met het principe van peer review: dat is een groep collega-wetenschappers, die beoordeelt of een onderzoek geschikt is voor publicatie. Op zich is dit een goed veiligheidsmechanisme, maar het draagt het risico in zich dat conserverende krachten nieuwe ontwikkelingen tegengaan.
Er is veel te zeggen voor meer degelijk (dubbelblind) onderzoek naar cannabis. Het is dan ook de taak van het BMC om dit in samenwerking met ZonMw te bevorderen. Nu echter de grote groep patiënten wegblijft, wordt het dit bureau wel erg moeilijk gemaakt. Het zou de overheid dan ook sieren wanneer zij zich zou inzetten voor een volledige vergoeding van medicinale cannabis. Wettelijk is dit reeds mogelijk. Het ziekenfonds zou de cannabis bijvoorbeeld kunnen vergoeden via het aanvullend pakket of een coulance-regeling. Verschillende ziekenfondsen, zoals Axe en Achmea, hebben het op deze manier voor hun patiënten geregeld.
Het Bureau voor Medicinale Cannabis gaat nog een stap verder: het meent dat medicinale cannabis wel degelijk als een rationele therapie gezien kan worden en uit het gewone ziekenfondspakket kan worden vergoed. Medicinale cannabis is namelijk een landelijk gestandaardiseerd geneesmiddel welke onder FNA-receptuur valt (eigen bereiding van de apotheek). Het wachten is dan ook op patiënten die het niet meer pikken en naar de rechter stappen.
Behoudende krachten in de geneeskunde moeten zich realiseren dat het beste uit de farmacie ooit uit de natuur voortkwam. Denk aan digitalis voor hartkwalen, oorspronkelijk afkomstig van vingerhoedskruid, of opiaten voor pijnbestrijding die hun oorsprong vinden in de papaver. En penicilline, het geneesmiddel bij uitstek dat veel doden heeft voorkomen, en dat zijn oorsprong vindt in een natuurlijke schimmelcultuur. Er is dus alle reden om de natuur zorgvuldig verder te onderzoeken op zijn geneeskrachtige werking; dit ten behoeve van mensen wier lijden hierdoor kan worden verzacht.

De gespannen verhouding tussen reguliere en alternatieve hulpverlening

De gespannen verhouding tussen reguliere en alternatieve hulpverlening

Door Carla Rus, psychiater

Psychosociale Courant, nr. 52, 2004

Inleiding
Als psychiater die altijd in de reguliere GGZ heeft gewerkt, maar ook graag gebruik heeft gemaakt van methodieken uit het alternatieve circuit, heb ik vaak met verwondering gekeken naar de gespannen verhouding tussen die twee.
Globaal zou je kunnen zeggen, dat de reguliere hulpverlening met minachting en argwaan naar de alternatieven kijken. En dat de alternatieven de regulieren verwijten dat zij kortzichtig en conservatief zijn.
Bij het spanningsveld spelen verschillende factoren een rol. Aan de hand van mijn eigen ervaringen, zowel als arts/psychiater als patiënt, wil ik deze factoren de revue laten passeren.

Identiteit- en status kwesties
Toen ik in de jaren 80 bij het Riagg Arnhem (momenteel De Gelderse Roos geheten) coördinator werd van de implementatie van Vrouwenhulpverlening in het reguliere circuit, stuitte ik zowel intern als bij het alternatieve circuit op grote aarzelingen. Hoewel de alternatieven het aan de ene kant als een grote erkenning opvatten dat ik als psychiater van het reguliere circuit bij hen te raden ging en me de door hen liet bijscholen in hun methodieken, keken ze tegelijkertijd met argwaan naar wat ik er vervolgens mee ging doen. Zo hield ik in 1983 een lezing voor de Nederlandse Vereniging voor Groepspsychotherapie over een onderzoek dat ik bij de RUL deed naar een vrouwengroep die ik samen met een collega leidde, en had hierbij vrouwen uit het alternatieve circuit uitgenodigd. De schok was groot toen ik door die leuke, in tuinbroeken gehulde feministes werd uitgehoond. Ik had namelijk in mijn lezing een poging gedaan om een brug te slaan tussen het reguliere en het alternatieve circuit wat onder andere tot uitdrukking kwam in het gebruik van terminologie uit zowel de Groepspsychotherapie en de psychiatrie, als uit de vrouwenhulpverlening uit het alternatieve circuit. De hoon die mij te beurt viel, betrof vooral het gegeven 'waarom ik het nodig had' om gebruik te maken van zulke dure termen. Ik was me op dat moment echter van geen kwaad bewust, en was nog te naïef om door te hebben dat mijn goedbedoelde uitleg van psychiatrische termen, denigrerend over kon komen op sommige mensen. Gelukkig dat de vrouwen uit het alternatieve circuit, die mij beter kenden, het voor me opnamen en me tot steun werden bij de implementatie van hun methodieken binnen de GGZ. Maar ook bij hen bleef ik de huiver voelen, dat ik er met hun kennis van doorging, het verhaspelde met de kennis uit die afschuwelijke psychiatrie, en zo aan de poten van hun bijzondere identiteit knaagde.

De gespanning verhouding tussen regulier en alternatief

Ook binnen het reguliere circuit stuitte ik op verzet. Met een clubje van vier vrouwen deden we onderzoek naar vrouwenhulpverlenings-methodieken in het alternatieve circuit, schreven er vervolgens een lijvig rapport over, en hadden daarna een jaar of twee om het geheel met die van de reguliere zorg te integreren. Nou, nou, dat laatste proces was niet mis. Vooral de mannelijke psychiaters die veel waarde aan hun status hechtten, pleegden intellectueel verzet waarmee zij ons het gevoel opdrongen besmet te zijn door een minderwaardig ras. Met dure termen uit de geneeskunde en de psychoanalyse, rationalisereerden zij zonder reserve hun angst voor verandering en statusverlies weg. Maar wij waren - aangestoken door onze alternatieve zusters - fiere feministen geworden, die de tegenstanders met hun eigen argumenten bestreden. En omdat onze (mannelijke!) directeur vierkant achter ons stond, konden wij uiteindelijk daadwerkelijk beleid maken en kregen we zelfs de meesten van onze mannelijke collega's aan onze kant.

Eigen ervaring
Toen kwam de tijd dat ik kinderen kreeg (1986) en om mijn nieuwe identiteit als moeder en tegelijkertijd psychiater, steviger gestalte te geven, ging ik bij een filosoof uit het alternatieve circuit in therapie die gebruikmaakte van methodieken uit de bioenergenetica. Ik had tijdens mijn opleiding tot psychiater natuurlijk al een leertherapie gehad, maar het leven gaat door, en dan komen er weer andere delen van je persoonlijkheid voor het voetlicht.
De therapie beviel goed, met name dat je via lichaamsgerichte therapie bepaalde weerstanden gemakkelijker kon bewerken en je minder de kans kreeg om pijn en kwetsbaarheid weg te rationaliseren, sprak me aan. Het sprak me dermate aan, dat ik er daarna een opleiding in deed. Na deze opleiding wilde ik mijn nieuw verworven kennis natuurlijk in mijn praktijk bij het Riagg gebruiken. De directeur en ook mijn teamleider stonden weer aan mijn kant, en al snel had ik in mijn kamer niet alleen een bureau en een 'zitje' voor de gesprekstherapie, maar ook: een mooi beklede matras, kussens en een paar grote schuimrubber blokken. Het werk kon beginnen!
Ik genoot van dit werk, hoewel het af en toe moeilijk was om lichaamsgerichte methodieken, gesprekstechnieken en met name de medicamenteuze therapie in één therapie te integreren, zeker wanneer het in één sessie plaatsvond. Maar dat was niet het grootste probleem. Dat waren een aantal van m'n collega's. Niet het feit dat ze een beetje lacherig deden over mijn matras en mijn kussens stoorde mij, maar het feit dat ze met de mond het paradigma1 van de samenhang tussen lichaam en geest beleden, maar dat ze dit in de praktijk voor een psychiater slechts gelegitimeerd vonden, als het de combinatie van gesprekstherapie en medicamenteuze therapie betrof. Toen kwam mijn directeur met het idee om een landelijk congres te houden over lichaamsgerichte therapieën, en daarbij diverse alternatieve therapeuten voor een lezing uit te nodigen. Ik bewonder die man achteraf nog steeds om zijn moed. Het congres werd een succes: de zaal zat vol hulpverleners uit het hele land, de lezingen waren inspirerend en de discussies levendig. Er was weer een grote hobbel genomen.


1Algemeen kader van de theorievorming van een bepaalde wetenschap in een bepaalde periode

Interne cohesie en gemeenschappelijke vijand
Omdat ik mij steeds verder verdiepte in methodieken uit de vrouwenhulpverlening en ik me tevens bezighield met de integriteit van het lichaam, kwamen er steeds meer incestslachtoffers op mijn hulpverlenerspad. En naarmate er meer van dergelijke cliënten in mijn caseload kwamen, werd ik door mijn collega's als meer deskundig gezien en kreeg ik van hen steeds ernstiger problematiek doorverwezen. Vaak voelde ik mij echter een éénoog in het land der blinden wanneer het ging om een dissociatieve identiteitsstoornis (dit is een extreme reactie op (seksueel) geweld, die ook wel meervoudige persoonlijkheidsstoornis wordt genoemd). Het was in de tijd dat er nog nauwelijks een cursus in te volgen was, en we het moesten doen met een enkel artikel in de MGZ van Onno van der Hart.
Begin jaren 90 opende psychiatrisch centrum Bloemendaal te Den Haag (momenteel onderdeel van Parnassia) echter een gespecialiseerde afdeling op dit gebied: Atlantis. Ze zochten een psychiater en omdat mijn man ook ander werk zocht, togen we vol verwachting naar Den Haag.
Atlantis bleek werkelijk een eiland te zijn, in die zin dat het onder vuur lag van het grootste deel van de psychiatrie en zich als reactie in zijn schulp terugtrok. In die tijd (en helaas nog steeds) waren de werkers in de psychiatrie, wat betreft de dissociatieve stoornissen, ingedeeld in twee kampen: de believers en de non-believers. En zoals discussies over het wel of niet in iets geloven per definitie irrationeel zijn, waren de discussies die toen gevoerd werden van beide kanten behoorlijk emotioneel. Ik stond op het standpunt dat het niets met geloof te maken had, omdat ik in de praktijk gewoon met deze patiënten te maken had, en dit gegeven toetste voldoende mijn realiteitsbesef. Natuurlijk kun je - afhankelijk van je denkkader - dezelfde symptomatologie anders interpreteren, maar de groep non-believers was niet in staat om aan te geven welke diagnose mensen met dergelijke symptomen dan wél zouden moeten hebben. Toen in 1994 dan ook de nieuwe DSM-IV2 verscheen, was de dissociatieve identiteitsstoornis er als formele diagnose in opgenomen. Een wapenfeit.

Bovenstaande ervaringen op Atlantis vertel ik hier in de eerste plaats om aan te geven dat er niet alleen sprake is van richtingenstrijd binnen het alternatieve circuit, maar ook binnen het reguliere circuit. In de tweede plaats benoem ik ze, vanwege een andere ervaring die ik hier opdeed en die te maken heeft met de interne cohesie van een groep. Ik merkte namelijk dat de hulpverleners van Atlantis meer en meer op elkaar betrokken raakten, naarmate zij meer onder vuur kwamen te liggen van de buitenwereld. Een gezamenlijke externe vijand is kennelijk goed voor de interne cohesie van een groep. Of dit op langere termijn zinnig is, is wat anders. Kennelijk is het oudste deel van onze hersenen waar de primitieve emoties huizen, die zowel tot kuddegedrag als ook tot fight, flight of froozen-gedrag leidt bij (vermeend) gevaar, nog steeds behoorlijk van de partij. Met onze neo-cortex (het jongste deel van onze hersenen waardoor we onder meer kunnen redeneren) wordt helaas niet altijd ingezet om redenen goed tegen elkaar af te wegen, maar ook om ons primitieve gevoel te rationaliseren en legitimeren.
Ik heb op Atlantis ook ervaren, dat naarmate er meer kritiek van buiten kwam, je minder kritiek van binnenuit mocht leveren. Ik hecht erg aan vrije meningsvorming, en steek over het algemeen mijn mening - ook als niet iedereen het ermee eens is - niet onder stoelen of banken. Dat was op Atlantis echter af en toe een brug te ver. Immers, we moesten ons zo verdedigen tegenover de buitenwereld, dat dit geen interne verdeeldheid verdroeg.


Classificatie van psychische stoornissen

Solidariteit
Het is me opgevallen, dat er niet alleen een groot spanningsveld is tussen de reguliere en de alternatieve hulpverlening, maar dat dit spanningsveld tussen de verschillende richtingen van het alternatieve circuit minstens zo groot is. Je beter voelen dan de ander, jaloezie en andere primitieve emoties welen hierbij tierig. Ongetwijfeld speelt hierbij weer het bovenstaande fenomeen, dat de interne cohesie wordt versterkt, wanneer een andere alternatieve richting als vijand wordt gezien. Het zou echter veel rationeler zijn, om de handen ineen te slaan, zeker nu het ministerie van VWS en de inspectie voor de volksgezondheid nog kritischer op de alternatieve hulpverlening zijn geworden naar aanleiding van de ziektegeschiedenis van Sylvia Millecam. Daarbij moet nog opgemerkt worden, dat hoe onzekerder men over het eigen functioneren is of hoe minder erkenning men in de buitenwereld krijgt, des te orthodoxer de strijd wordt geleverd. Wijzer is het echter om naar het gemeenschappelijke van de verschillende richtingen te zoeken, en dat als gezamenlijk speerpunt van onderzoek en beleid uit te roepen. Want alleen naar harde getallen heeft het reguliere circuit vaak oren.

Onderzoek
Er zou bijvoorbeeld begonnen kunnen worden met onderzoek naar de tevredenheid van een omschreven groep cliënten die (naast het reguliere circuit) gebruik heeft gemaakt van het alternatieve circuit. De controlegroep, die niet gebruikgemaakt mag hebben van het alternatieve circuit, zou bij aanvang vergelijkbare problemen moeten hebben als de eerste groep. Dit is om de groepen goed met elkaar te kunnen vergelijken. Als het resultaat positief is, zal dit hopelijk op termijn tot meer erkenning leiden door het reguliere circuit.
De echte erkenning komt echter pas, als het reguliere circuit meer gaat begrijpen van het werkingsmechanisme van de methodieken uit het alternatieve circuit. Dit is een stuk moeilijker aan te tonen en binnen één onderzoek kan alleen naar één bepaalde richting waar een bepaald paradigma aan ten grondslag ligt, onderzoek gedaan worden.
Het onderzoek naar homeopathie is hier het verst mee. Ongetwijfeld omdat net als het reguliere circuit, de homeopathie een stevige lobby heeft van de farmaceutische industrie die de homeopathische middelen levert. Maar ook wanneer het onderzoeksresultaat positief is, wordt dit door het reguliere circuit met argwaan bekeken. Men wil namelijk het werkingsmechanisme begrijpen vanuit het eigen kader en de eigen paradigma's. En dat kan niet altijd.

Paradigmawisseling
Kees Dam, homeopathische arts, schreef in februari van dit jaar in Trouw terecht, dat het kader waarbinnen het huidige medische denken is ingeraamd, nog gebaseerd is op de filosofie van Descartes (die de scheiding van  lichaam en geest voorstaat) en de fysica  van Newton (die de grondslag heeft gelegd voor de mechanica van grofstoffelijke materie). Ik zou hierbij willen aanmerken, dat de psychosociale hulpverlening al wél langer de samenhang tussen lichaam en geest onderschrijft, en dat ook huisartsen en fysiotherapeuten hiervan zijn doordrongen. Ook zou ik er aan toe willen voegen, dat het huidige medische denken, naast de natuurkunde van Newton, ook gebruikmaakt van diverse scheikundige principes waarin kennis over moleculen (kleine, onzichtbare deeltjes van de stoffelijke materie) en de (elektrische) lading van atomen (nog kleinere deeltjes) is verdisconteerd. We spreken bij dit laatste over het gebruik van de 'grote kernkracht' binnen moleculen. Bij diagnostisch onderzoek wordt buitendien van nog andere wetten uit de natuurkunde en scheikundige gebruikgemaakt. Een voorbeeld hiervan is de MRI (scan), waarbij waterstofatoomkernen in het weefsel worden gemagnetiseerd, die vervolgens door radiogolven mee gaan trillen en zichtbaar worden gemaakt.
Maar waar Kees Dam helemaal gelijk in heeft, is het feit dat wat betreft het werkingsmechanisme van medicijnen, op alleen de wat oudere natuurkundige en scheikundige wetten wordt teruggegrepen, en er niet verder wordt gekeken dan bovengenoemde grote kernkracht. Zo is het voorgekomen dat minister Hoogervorst van volksgezondheid verklaarde dat homeopathische middelen onmogelijk konden werken, omdat het middel zo vaak wordt verdund, dat er geen molecuul meer in te vinden is. Het kunnen verklaren van het homeopathische werkingsmechanisme (en die van andere alternatieve therapieën), vereist echter een verruiming van het denkkader met de verworvenheden van de moderne kwantummechanica die voorbíj de moleculen en atomen een nieuwe wereld heeft ontdekt waar het deeltje/ het stoffelijk ophoudt en tot 'energie' wordt (kleine kernkracht). Het deeltje bestaat dan slechts uit 'verdichte' energie. Met andere woorden: als we maar diep genoeg de materie ingaan, houdt het stoffelijke op, en gaat over in energie. Dit kan toch niet anders dan theorie-onderbouwend zijn voor al die alternatieve richtingen die het positief manipuleren van energie, als belangrijkste bestanddeel van hun therapie zien.
Zoals we in het verleden hebben gezien bij alle grote verschuivingen in de manier van denken en naar de wereld kijken, worden dan dogmatische krachten losgemaakt, die met een welhaast religieus fanatisme proberen de vooruitgang tegen te houden. Wij kennen allemaal de geschiedenis van Galilei die een begin van de 17e eeuw voor het eerst via een kijker kon zien dat Copernicus gelijk had, en dat de zon niet om de aarde draait, maar dat de aarde een van de planeten is die in een baan om de zon draait. Hij moest zijn stelling van de katholieke kerk echter herroepen, omdat hij anders op de brandstapel terecht zou komen.
Met andere woorden: met zoveel tegenstand uit de het reguliere circuit, is er dus alle reden voor het alternatieve circuit om zich te verenigen en niet te verzuimen aan kwaliteitscontrole te doen.

Amigo
Eind jaren 90 werd ik ziek. Eerst een ongeluk, daarna bleek er zich in het ruggenmerg van mijn nek een (goedaardige) tumor te bevinden, en als laatste ontwikkelde ik na de operatie posttraumatische dystrofie (verstoring van zenuwen, bloedvaten en spieren) wat met pijn en functieverlies gepaard gaat.
Omdat het even duurde voordat de reguliere geneeskunde de goede diagnose had gesteld, stortte ik me op het alternatieve circuit. Homeopathie, acupunctuur, kinesiologie, antroposofie, natuurgeneeswijzen, reiki, aurahealing, je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb het wel gedaan. Ik heb me in mijn zoektocht opengesteld voor de zachte krachten van de alternatief therapeuten, maar bleef tegelijkertijd zin en onzin scherp onderscheiden. Zij hebben mij, net als de reguliere geneeskunde overigens, niet kunnen genezen, maar ze hebben wel mijn symptomen verzacht. Ik leerde beter naar mijn lichaam te luisteren, en van mijn vijand werd hij ook weer mijn vriend. Verklaarden sommige collega's mij in eerste instantie voor gek dat ik mij met - in hun ogen irrationele therapieën - inliet, toen ze zagen dat ik er veel aan had, gingen de meesten toch overstag.
Mijn ervaringen als patiënt met zowel het reguliere als het alternatieve circuit, heb ik beschreven in het verhaal Amigo dat gepubliceerd is in de verhalenbundel 'De pen als lotgenoot'.3 Daarin schrijf ik onder meer, dat de ingewikkelde materie van gezondheid en welzijn van mensen, zowel de reguliere als de alternatief therapeuten tot bescheidenheid noopt. Alternatief therapeuten die denken dat je met je geestkracht alle ziekten kunt genezen, gaan mijn inziens voorbij aan het gegeven, dat ziekten en de dood onlosmakelijk bij het leven horen. En artsen die hun autoriteit misbruiken door met de schijn van een wetenschappelijke houding patiënten waar ze geen raad mee weten, zoals whiplash-patiënten en ME patiënten, verbannen naar het hokje 'psychisch', helpen deze patiënten niet, maar zetten ze op een dood spoor. Ook de pretentie die de chirurgie af en toe heeft over de 'mechanische maakbaarheid' van het lichaam, gaat soms te ver.
Alle therapie richtingen, zowel in de reguliere als in de alternatieve hulpverlening, hebben sterke en zwakke kanten. Het onderkennen hiervan, zowel bij jezelf als bij de ander, zou in plaats van elkaar te bestrijden uiteindelijk kunnen leiden, tot elkaar completeren.


De pen als lotgenoot', nr. 6. 'Ervaringen over het leven met een ziekte.' Uitgeverij SWP, ISBN 90 6665 544 5. Amsterdam, 2004

Conclusie
Bij het spanningsveld tussen het reguliere en het alternatieve circuit, spelen verschillende factoren een rol. Er spelen om te beginnen identiteit kwesties, status kwesties en loyaliteit kwesties. Verder zoekt men om de interne cohesie van de eigen groep te versterken soms naar een gemeenschappelijke vijand. Het zelfkritisch vermogen wordt soms opgeofferd aan die interne cohesie, zeker wanneer men onzeker is over zichzelf of weinig erkenning krijgt van de buitenwereld. Het gebrek aan goed onderzoek binnen het alternatieve circuit speelt mede een rol in het gebrek aan erkenning door het reguliere circuit. In het reguliere circuit is de weerstand tegen alternatieve therapieën mede ingegeven door de angst voor een paradigmawisseling. Zowel bij de regulieren en als de alternatieven tref je soms pretenties aan die ze niet waar kunnen maken. Dit roept weerstand op bij andere concurrerende richtingen, waardoor deze er onvoldoende voor openstaan om te erkennen waar een andere richting wél goed in is. Veel richtingen zijn echter aanvullend op elkaar. Zo zijn chirurgie en chemokuren bij veel kankers effectief, maar zou de patiënt toch tekort komen wanneer men hiermee volstond. Zowel psychologische begeleiding als begeleiding hoe je je lichaam van nu af aan het beste kan verzorgen, zijn daarnaast nodig.
Voor het kunnen integreren van reguliere en alternatieve denk- en behandelwijzen, heb je van beide kanten positieve bereidwilligheid, het laten varen van vooroordelen en zelfkritisch vermogen nodig. Ik ben vanuit mijn ervaring, zowel als arts/psychiater als patiënt, ervan overtuigd, dat tussen de geloven van de regulieren en de alternatieven op het ene kussen van de hulpverlening, zeker geen duivel ligt. Een voorzichtige vrijage is meer op zijn plaats.

Patiënt is zelf de beste deskundige

Patiënt is zelf de beste deskundige

Nu ME niet langer als 'modeziekte' kan worden beschouwd, krijgen mensen met chronische vermoeidheid eindelijk erkenning. Het is te hopen dat ook artsen de patiënten met meer respect zullen bejegenen. 

In: Podium, vrijdag 4 februari 2005

De gezondheidsraad heeft recent geadviseerd om ME, oftewel het chronisch-vermoeidheidssyndroom, als een reële, ernstig invaliderende aandoening te beschouwen. Zij beveelt aan om verder onderzoek te doen, zowel naar de lichamelijke als psychobiologische oorzaken.
Dit is de enige, juiste houding om de 35000 patiënten die hieraan lijden serieus te nemen en op termijn verder te helpen. Deze opstelling komt niet louter onder druk van de patiëntenvereniging tot stand, zoals wel wordt gesuggereerd. ME komt vaak voor in combinatie met ziekten als fibromyalgie, en de gezondheidsraad stelt dat het klachtenpatroon van deze syndromen duidt op een ontregeling van neurologische regelsystemen.
De gezondheidsraad zegt verder, dat strikte opvattingen over lichamelijke en psychische oorzaken de relatie tussen arts en patiënt onder druk zetten en voortgang in onderzoek tegenhouden. Deze stelling mag Cees Renckens, voorzitter van de Vereniging tegen kwakzalverij, onlangs gepromoveerd op een aantal 'modeziektes', ter harte nemen. Behalve ME rekent hij hiertoe: whiplash, fibromyalgie, rsi, en bekkeninstabiliteit. Om zijn these te onderbouwen, gebruikt hij slechts ziekten zonder duidelijk lichamelijke oorzaak, zodat het hele proefschrift ademt: 'Het is niet lichamelijk, dus het is psychisch'. Deze dichotomie strookt echter niet met bevindingen uit de neurowetenschap, die aantonen dat gedrag en biologie twee aspecten van hetzelfde zijn.
Het woord modeziekte suggereert dat mensen elkaar en zichzelf periodiek een ziekte aanpraten. Maar ook ziekten met een lichamelijke oorzaak komen in golfbewegingen voor. Neem nu het aantal jongeren met diabetes type 2 dat de laatste tijd sterk is gestegen.
Veranderde omstandigheden binnen een tijdsgewricht zijn vaak de rechtstreekse oorzaak van de toename van bepaalde ziekten. Zo is de toename van whiplash-klachten direct te relateren aan de toename van het autogebruik; en is het feit dat rsi weer aan het afnemen is, niet een bewijs dat dit een modeziekte was, maar het gevolg van verbeterde ergonomische omstandigheden.
Patiënten met ME en andere onbegrepen ziekten zoeken nogal eens hun heil bij alternatief therapeuten. Niet alleen is de gemiddelde alternatief therapeut een betere psycholoog dan de gemiddelde reguliere arts, ook reiken ze de patiënt soms vooruitstrevende behandelingen aan. Zo schrijft de orthomoleculaire arts al ruim 10 jaar vitamine C aan dystrofie-patiënten voor, om de afvalstoffen in de aangedane delen sneller af te voeren. Door de goede resultaten die dit afwierp, wordt deze vitamine nu door veel poliklinieken chirurgie preventief voorgeschreven bij polsfracturen.
Op dit moment is de inspecteur-generaal voor de volksgezondheid Herre Kingma, ook lid van de Vereniging tegen kwakzalverij, bezig met een kruistocht tegen alternatief therapeuten. Het is goed om kritisch te zijn maar Kingma doet patiënten ernstig tekort door alle alternatieven over één kam te scheren. De Vereniging zou er verstandig aan doen zich genuanceerder uit te laten. Want het tijdens een congres in 2002 vergelijken van orthomoleculaire artsen met de medische praktijken in de concentratiekampen van nazi-Duitsland, gaat alle perken te buiten.
Laten we hopen dat het rapport van de gezondheidsraad eraan bijdraagt dat ME-patiënten op meer respect van artsen kunnen rekenen. Bas Sorgdrager, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids-en Bedrijfsgeneeskunde, ziet er vooral een aansporing in deze patiënten weer aan het werk te krijgen.

Hoewel ik het met hem eens ben dat je binnen je grenzen zo actief mogelijk moet zijn, hoop ik van harte dat de bedrijfsartsen de grenzen van deze patiënten zullen blijven respecteren. Want de patiënt zelf is het meest deskundig in de omgang met zijn ziekte.

Carla Rus, psychiater

Ze zijn zo knap tegenwoordig

Ze zijn zo knap tegenwoordig, maar…

Daar denken dokters zelf anders over
(als ze ziek worden)

Plus gezondheidseditie, juni 2010
Tekst Gonnie ten Haaft | Foto's Caroline Westdijk, Maarten Dooper

Foto van DoktersWim, Anna en Carla, hoogopgeleide zorgmedewerkers, werden zelf ziek. In het ziekenhuis kregen ze niet altijd de beste zorg. Hun normale mondigheid waren ze echter kwijt zodra ze hun pyjama aantrokken. Als dat zelfs artsen overkomt, hoe moet dat dan zijn voor gewone patiënten? Waardevolle lessen van zieke dokters.

De ontdekking dat hij kanker had, berustte op puur toeval, vertelt voormalig ziekenhuisdirecteur Wim de Bie (59). Liever denkt hij niet terug aan die verschrikkelijke dag in 2005, toen hij plotseling hoorde dat hij een verdacht plekje had op zijn long.
,,Uit nieuwsgierigheid was ik naar Duitsland gereden, om daar mijn gezondheid in een commerciële kliniek te laten testen. Als ziekenhuisbestuurder wilde ik weten hoe zo’n screening gaat en wat voor apparaten ze daarbij gebruiken. Wie weet zou ik in mijn eigen ziekenhuis ook zulke screeningen kunnen doen.’’
Al zijn testen verliepen goed, totdat de radioloog hem op zijn computer liet zien dat het waarschijnlijk mis was. ,,Ik zag alle vaten en organen en aanvankelijk leek alles goed. Maar na een kwartier kwam hij bij de longen en wees hij op een vlekje. Mijn wereld stortte in.’’

Niets aan het toeval overlaten
De Bie werkte toen nog bij de Sint Maartenskliniek in Nijmegen, waar hij al meer dan twintig jaar directeur was. Terug in Nederland belde hij meteen een bevriend hoogleraar longgeneeskunde. Daar kon hij de volgende dag terecht. Vervolgens ging alles snel. Hij kwam in het bekende traject van diagnostisch onderzoek, uitslagen en operatie. Tijdens dat traject liet hij niets meer aan het toeval over. Hij las alle relevante artikelen die hij maar kon vinden en besprak met zijn artsen welke behandeling zijn voorkeur had.
,,Tijdens mijn operatie hadden mijn artsen onverwacht uitzaaiingen gevonden. Daarom stelden zij mij na de operatie voor om snel met bestralingen te beginnen. Maar ik had net over een grootschalig onderzoek in Canada gelezen, waaruit bleek dat bestralen na een operatie nauwelijks toegevoegde waarde heeft. Volgens deze Canadese onderzoekers zou een zware chemokuur beter zijn.’’
Een vergelijkbaar Frans onderzoek onderstreepte deze conclusies. Vanuit zijn ziekbed vroeg De Bie aan een arts uit zijn eigen ziekenhuis om nog eens in de literatuur te duiken en bij gerenommeerde longartsen in het buitenland navraag te doen.
Met al deze resultaten in de hand, stelde De Bie aan zijn artsen een chemokuur voor, in plaats van bestraling. Maar tot zijn teleurstelling zeiden deze specialisten dat zij de buitenlandse onderzoeken weliswaar kenden, maar nog niet op deze manier werkten. De Bie weet de woorden van zijn arts nog precies. ,,Hij zei ‘Wij zijn nog niet zover’.’’
De Bie liet zich hiermee niet afschepen. Opnieuw pakte hij de telefoon en ontdekte algauw dat drie Nederlandse kankercentra net met deze nieuwe behandelwijze begonnen waren. Eén van die drie was een academisch ziekenhuis, met aan het hoofd een hoogleraar die hij kende. ,,Hij ontraadde inderdaad bestraling, omdat de toegevoegde waarde daarvan zo goed als nul is. Ook wilde hij mijn behandeling wel overnemen. Daar ging ik graag op in, vier weken later had ik al mijn eerste kuur.’’
Inmiddels is de Bie al lang weer aan het werk, zij het niet meer als directeur. De uitslagen van zijn halfjaarlijkse controles zijn goed.

Grote verschillen
Recente onderzoeken tonen aan hoe groot het verschil in kwaliteit kan zijn tussen artsen en ziekenhuizen – en welke gevolgen dat kan hebben. Patiënten met slokdarmkanker en alvleesklierkanker bijvoorbeeld hebben grotere kans om te overleven als een gespecialiseerde arts in een groter ziekenhuis hen behandelt, zo blijkt uit het Signaleringsrapport van KWF kankerbestrijding Bij endeldarmkanker maken niet alle ziekenhuizen gebruik van de nieuwste technieken. Volgens de onderzoekers zijn er ziekenhuizen die hun patiënten voorafgaand aan de operatie nog niet bestralen, terwijl dit volgens de laatste wetenschappelijke inzichten wel het beste is: de kans dat de kanker terugkomt, wordt dan aantoonbaar kleiner.
Ook wat andere ziektes betreft, verschillen ziekenhuizen van elkaar. Zo slagen lang niet alle ziekenhuizen erin om een gebroken heup binnen 48 uur te opereren, terwijl dit wel zou moeten, zo blijkt uit het rapport Zorgbalans 2010, een onderzoek in opdracht van het ministerie van volksgezondheid. In sommige ziekenhuizen beslissen de artsen veel eerder tot een (ongeplande) keizersnede dan in andere, de percentages variëren van 7,3 tot 30,2 procent van de bevallingen in het ziekenhuis bij vrouwen die een eerste kind krijgen.
Met andere woorden: je moet als patiënt voortdurend op je qui-vive zijn, zelf bedenken waar je verzorgd wil worden en actief checken of je zorg goed is.  Demissionair minister Ab Klink vindt dan ook dat Nederlanders er niet zonder meer van uit kunnen gaan dat de gezondheidszorg te vertrouwen is, zo vertelde hij in Trouw.

Ondraaglijke pijnen
Maar we zijn niet allemaal een Wim de Bie. Psychiater Carla Rus (57) vertrouwde wél op de kwaliteit van het ziekenhuis waarnaar haar huisarts haar tegen haar wil had verwezen. Nadat bij Rus een goedaardige tumor in haar nek verwijderd was, voelde zij ondraaglijke pijnen over haar hele lijf. Ze lag twintig uur per dag in bed en kon geen aanraking meer verdragen. Zelf veronderstelde Rus dat het om posttraumatische dystrofie zou kunnen gaan, een pijnsyndroom dat zich na een ongeluk, operatie of infectie kan ontwikkelen. De huisarts wuifde dit weg en stelde een ziekenhuisopname voor. De afdeling psychiatrie leek hem dan het beste, omdat deze het minst hectisch was. Voor de lichamelijke onderzoeken kon ze dan naar de andere afdelingen toe. Rus was het er diep in haar hart niet mee eens, maar ging toch. Deze opname werd voor Rus een van de donkerste perioden van haar ziekte.
,,Vanaf dag één ben ik bekeken en behandeld als een vrouw die somatiseert, die haar psychische problemen in lichamelijke klachten vertaalt. Het was de bekende tunnelvisie; ze wilden alleen maar dingen zien die hun beeld bevestigden. Zo hebben ze bij het stellen van de diagnose de foto’s van de gewrichten van mijn handen genegeerd. Terwijl daar duidelijk ontstekingen op te zien waren die op reuma of dystrofie konden wijzen. In al die wijf weken hebben ze niet de moeite genomen te ontdekken wie ik was. Ze hebben niet één keer gevraagd wat ik zelf, psychiater nota bene, dacht dat er aan de hand was.

Een stempel
Na vijf weken was er een officiële diagnose: Rus zou lijden aan een somatisatie-stoornis, dat is het onbewust vertalen van psychisch leed in een lichamelijk aandoend ziektebeeld. De stoornis is meestal het gevolg van een diep innerlijk trauma dat niet goed is verwerkt.
,,Dit stond in mijn ontslagbrief, die ik later zelf heb moeten opvragen. Ik neem het de artsen kwalijk dat deze diagnose nooit met mij is besproken. Ze hebben een stempel op me gedrukt, zonder dat openlijk te zeggen. Dat is een zeer grote fout in de geneeskunde, juist in de psychiatrie.’’
Later, bij een ander ziekenhuis, bleek haar eigen veronderstelling dat het om posttraumatische dystrofie zou gaan, te kloppen. Tegenwoordig gaat het ietsje beter, maar Rus is nog altijd volledig afhankelijk van hulp. Achteraf gezien noemt ze zichzelf naïef, dat ze zo met zich heeft laten sollen.
Volgens de overheid zijn mondige burgers nodig om de concurrentie in de zorg te vergroten: als de markt beter werkt, zou de kwaliteit van dokters en ziekenhuizen door de marktwerking als vanzelf echt beter worden.
Die mondigheid is een illusie, vindt Anna Zwanenburg, een verpleegkundige en manager. ,,In de zorg gaat het om je lijf, dat is iets anders dan wanneer je ontevreden bent over de garage die de auto niet goed heeft gerepareerd.’’ Zij heeft verscheidene ziekenhuisopnames achter de rug en ontdekte, zeer tot haar eigen verbazing, dat zij haar mondigheid verloor. “Toen ik wekenlang plat moest liggen zette een voedingsassistente vaak het dienblad zo bij me neer dat ik er niet bij kon. ,,Dan zei ze: ‘Nou mevrouw, het lukt wel hè?’ Maar het lukte niet, ik lag op mijn rug! Toch wilde ik er ook niet voor bellen. En ik zei er niks van dus ze zette het blad telkens te ver weg.’’
Anna Zwanenburg is niet de enige die die zo ‘gelaten’ is. De overheid veronderstelt dat we steeds mondiger worden, maar onderzoeken laten eerder het tegenovergestelde zien. Zo wees een studie van het Utrechts onderzoeksinstituut NIVEL uit dat mensen die naar de huisarts gingen in 2002 een stuk minder mondiger waren dan in 1986. Zij uitten ook minder vaak hun zorgen, terwijl artsen in die periode juist zakelijker zijn geworden. Die zakelijkheid zat Zwanenburg ook dwars. “Het viel me op dat hulpverleners zich vaak onvoldoende in hun patiënten verplaatsen. Juist als je wekenlang plat in bed ligt, heb je behoefte aan warmte en betrokkenheid, maar vaak zit dat er niet in. Regelmatig maakte ik mee dat hulpverleners geen of verwarrende informatie gaven, niet aankondigden wat ze gingen doen of me lang lieten wachten. Uiteindelijk voelde ik me vaak een nummer, een ‘geval’.

John Dawson foto

John Dawson

Elke patiënt een ‘purser’
Als Wim, Anna en Carla, drie hoogopgeleide zorgmedewerkers, zich al regelmatig verloren voelen in de zorg, hoe moet dat dan zijn voor gewone patiënten die de medische termen niet kennen en niet over een netwerk beschikken? Wat alle patiënten zouden moeten hebben, is een ‘purser’. Iemand die de centrale regie op zich neemt, die weet wie en waar de patiënt is en helpt als hij met veel verschillende hulpverleners te maken krijgt. Deze ‘spil’ kan een arts zijn, een verpleegkundige of iemand anders die de zorg voor deze patiënt goed kent. “veel instellingen werken hier aan, maar zolang zo’n ‘zorgpurser’ er nog niet is, moeten patiënten zelf goed opletten en niet bang zijn vragen te stellen,” zegt John Dawson (55), gynaecoloog in het St Lucas Andreas ziekenhuis te Amsterdam. Dawson weet niet dat niet alle artsen happig zijn op zulke patiënten, maar zelf moedigt hij mensen aan om met hun angsten en vragen bij hem te komen.  ‘De ideale arts’ noemt verpleegkundige Rietje Wesenbeek hem in het boek ‘Dokter is ziek’. Zij had baarmoederkanker en is inmiddels overleden. Ze was verbaast omdat Dawson haar prees omdat ze zoveel wist en zoveel vragen stelde. “Hij zei ook dat hij veel van mij leert omdat ik mijn wensen kenbaar maak. Welke arts zegt zoiets hardop? Hij kwam zelfs een keer in zijn vrijetijdskloffie bij mij langs. In een knalrode trui stond hij plotseling bij mijn bed. Hij vond het oprecht jammer dat ik zo ziek was.
Wat Dawson bijzonder maakt, is dat hij betrokken is én de professionele distantie bewaart die een arts nodig heeft om met het leed van patiënten om te kunnen omgaan.  “Veel hulpverleners denken dat die combinatie onmogelijk is, maar ik denk dat het kan en ik probeer het mijn studenten bij te brengen”, zegt hij, “Het zit ‘m vaak in kleine dingen. Hoe ontvang je een patiënt? Ik let op dat ik oogcontact maak en een hand geef. Vervolgens is luisteren belangrijk. Ik vraag altijd eerst aan de patiënt waarvoor ze komt, pas dan lees ik de verwijsbrief.”
Dawson heeft veel geleerd van de verhalen van zijn zieke collega’s. “Als ik ooit patiënt word, weet ik nu hoe belangrijk het is zelf goed op te letten of de behandeling gaat zoals deze moet gaan – zowel medisch als menselijk.’’

Lijnen tot de dood

Lijnen tot de dood

Media leggen meisjes een onhaalbaar slankheidsideaal op

In: Opzij, februari 2005

Vier van de vijf meisjes in de middelbare-schoolleeftijd doet 'aan de lijn'. Geen wonder: ze worden immers door de media overspoeld met beelden van perfecte vrouwen. Een onzekere puber heeft daar geen verweer tegen en loopt groot gevaar een ernstige eetstoornis te ontwikkelen, constateert psychiater Carla Rus. 

Lijnen tot de dood - Opzij

Klein en zacht
heb ik de macht,
een flirt met de dood
maakt mij groot

Dit gedichtje schreef mijn cliënt die aan anorexia nervosa leed. Laten we haar Lisa noemen. Door het vele braken had zij een ernstig kaliumtekort met als gevolg hartritmestoornissen. Het opgerispte maagzuur had in het slijmvlies van haar slokdarm een pijnlijke zweer uitgebeten. Lisa was een perfectionist en probeerde krampachtig te voldoen aan haar te hoge morele normen. Ze hongerde om zichzelf te bewijzen dat ze hiertoe in staat was én om het gewone aardse bestaan te ontstijgen.
Haar moeder was eveneens mager en geobsedeerd door haar lichaamsgewicht, en ook twee nichtjes leden aan anorexia. Lisa was tien jaar oud toen ze begon met lijnen, al werd de anorexia pas ontdekt toen ze vijftien was. Ze zag er met haar krap dertig kilo doorschijnend uit, en het leek of ragfijne vleugels haar een onzichtbaar klein stukje boven de aarde lieten zweven.
Lisa's verhaal pleit voor een genetische verklaring voor anorexia. Haar nichtjes hadden het immers ook, terwijl ze in een andere omgeving opgroeiden. Uit klinisch onderzoek blijkt dat anorexia in bepaalde families inderdaad vaker voorkomt en moleculair-genetisch onderzoek toont aan dat er minstens vier genen bij betrokken zijn. Door de ontdekking van deze 'anorexia-genen' helt een deel van de onderzoekers en behandelaars in de nature-nurture-discussie over naar een biologische verklaring van eetstoornissen. Het andere deel erkent weliswaar de genetische gevoeligheid voor anorexia, maar ziet dit toch slechts als een deel van het verhaal. Want ook wanneer je de betreffende genen hebt, komen die slechts onder invloed van omgevingsfactoren tot expressie. Voor die laatste theorie pleit het feit dat het aantal mensen met eetstoornissen sinds de jaren zestig sterk is toegenomen en de laatste vijftien jaar zelfs verdubbeld, hoewel de getallen voor anorexia nervosa de laatste jaren zijn gestabiliseerd. We mogen aannemen dat sinds de jaren 60 en in de laatste 15 jaar het menselijk genoom niet wezenlijk is veranderd, zodat deze verdubbeling wel het gevolg móét zijn van verandering in omgevingsfactoren en verbeterde diagnostiek.
Een andere opmerkelijke constatering is dat anorexia bij meisjes negen keer vaker voorkomt dan bij jongens. Voor boulimia is deze factor zelfs dertig. Wanneer dit verschil een genetische oorzaak zou hebben, ligt het voor de hand dat (een deel van) de anorexia-genen op het vrouwelijke X-chromosoom ligt. Daar zijn echter geen aanwijzingen voor. Blijkbaar zijn omgevingsfactoren, zoals het slankheidsideaal, het eetpatroon en trauma's, doorslaggevend bij het tot expressie komen van deze genen.
Het slankheidsideaal bestaat al sinds de jaren zestig, maar toen hadden meisjes slechts enkele voorbeelden aan wie ze zich konden meten, zoals Barbie en het fotomodel Twiggy. Verder vergeleken ze zichzelf met gewone meisjes uit de buurt.
Tegenwoordig echter worden meiden door de media overspoeld met beelden van mooie vrouwen in wie is gesneden en geplakt, op wie de visagist zich enthousiast heeft uitgeleefd en bij wie via manipulatie het beeld nog verder is vervolmaakt. Daar kun je als pukkelige, onzekere puber natuurlijk nooit tegenop.
Meisjes bouwen hun identiteit als vrouw-in-wording op door zich te spiegelen aan elkaar. Allemaal halen ze hun schoonheidsideaal uit de valse beelden van de media, waar ze uitgebreid met elkaar over praten. Ze staan uren voor de spiegel om te bestuderen wat er in dat starre beeld allemaal niet klopt, en zien nooit hoe mooi en sprankelend ze zijn als ze levendig met elkaar in de weer zijn.
Door hun ontluikende seksualiteit richten zij zich schoorvoetend of uitdagend op jongens. Die houden echter helemaal niet zo van magere meisjes. Het zijn dus niet de mannen in hun omgeving die hun het slanke schoonheidsideaal opleggen. Dat doen de elkaar beconcurrerende meiden zélf; zonder te beseffen dat zij de oude onderdrukking door de man hebben verruild voor een nieuwe onderdrukking door de media.
Uit een recent onderzoek van TNO blijkt dat tachtig procent van de Nederlandse meisjes van dertien tot achttien jaar aan de lijn doet en dat vijftig procent dit zelfs ongezond doet. Dat wil zeggen: ze slaan maaltijden over, nemen dieetdranken of dieetpillen. Deze meisjes kunnen een normaal of zelfs een ondergewicht hebben, maar het gaat vooral om meisjes met overgewicht. Zij vormen de meest zorgelijke groep, omdat ze zich eerst volstoppen met snoep, waardoor ze ongezond dik worden, waarna ze als reactie hierop gezonde maaltijden overslaan. Hoewel het aantal meiden met anorexia en boulimia slechts een fractie is van het aantal lijnende meisjes, kun je toch stellen dat degenen met een eetstoornis grotendeels uit deze groep afkomstig zijn. Ongezond lijnende meisjes hebben namelijk een achttien keer zo grote kans op een eetstoornis.
Zorgelijk is ook dat anorexia op steeds jongere leeftijd lijkt voor te komen, hoewel dit er ook op kan duiden dat ouders eerder hulp zoeken.
Dat eetstoornissen uitgelokt worden door de omgeving blijkt ook uit het gegeven dat een groot aantal anorexiapatiënten ooit slachtoffer is geweest van seksueel geweld; 30 procent maar liefst.
Zo ook mijn cliënte Vera. Ze was in haar jeugd door twee broers misbruikt en ontwikkelde vanaf haar dertiende jaar anorexia. Ze verdroeg het niet dat ze borsten kreeg en wilde haar als 'vies' beleefde lichaam zo klein mogelijk maken. Een plezierige bijkomstigheid van het vermageren was dat daardoor haar menstruaties waren gestopt. Ze had een gestoord lichaamsbeeld: ook toen ze graatmager was, vond ze nog dat ze een buikje had.
Bij mijn cliënte Karin werkte het net andersom. Zij ontwikkelde na misbruik door een pleegbroer een 'eetbuistoornis' (boulimia zonder braken en zonder gebruik van laxantia) en leed aan obesitas. Ze had haar pijn begraven in het vet om het minder te hoeven voelen. Verder beschermde de lelijke stootbumper die ze om zich heen had gegeten haar tegen verholen blikken van mannen.
Bij eetstoornissen is er sprake van ontregeling van het honger- en verzadigingssysteem, dat zich bevindt in de hypothalamus in de hersenen. Dit centrum verzamelt informatie uit het hele lichaam en uit de omringende hersenstructuren. Zo geeft na voedselinname het maagdarmkanaal een seintje naar de hypothalamus. Ook informatie over de energie- en hormoonhuishouding uit het bloed en het hersenvocht komt hier terecht. Daarnaast speelt leptine, een door vetcellen geproduceerd stofje, een belangrijke regelfunctie. De hypothalamus integreert al deze informatiestromen en trekt hier conclusies uit. Vervolgens coördineert hij via een subtiel feedbacksysteem verschillende hormoon-assen (een hormoon-as is een samenwerkingsverband tussen een neurologisch centrum en een of meer klieren). Enkele hiervan zijn gekoppeld aan de biologische klok en aan ons eetpatroon.
Nu is ons eetgedrag de laatste decennia fors veranderd. Aten we in de jaren zestig nog bijna alle maaltijden gemeenschappelijk aan tafel en bestond er nog nauwelijks zoiets als een 'tussendoortje', tegenwoordig eten we op zijn hoogst één maaltijd per dag met elkaar aan tafel en worden de meeste calorieën uit snacks en fastfood betrokken. Een beetje trek kan onmiddellijk worden gehonoreerd, want snacks zijn overal te krijgen, ook in de schoolkantine. Met een dergelijk eetpatroon verleert de puber het verschil tussen trek en honger. Als ze dan ook nog eens zonder ontbijt naar school gaat en om tien uur 's avonds de koelkast plundert, dan kun je er gif op innemen dat ze haar honger- en verzadigingssysteem in de war schopt. Dit legt dan weer de basis voor een eetstoornis.
Verder is dit ongezonde eetpatroon er verantwoordelijk voor dat – ondanks al dat lijnen – het percentage dikke meisjes in twintig jaar tijd van 8 naar 16 procent is gestegen.


Bij het zien van deze dikke meisjes doen lijnende meisjes er nog eens een schepje bovenop, of eigenlijk weer een schepje af.

Je kunt stellen dat dikke meisjes als negatief voorbeeld werken.
Tegenwoordig zijn er nieuwe methodieken bij het aanleren van een goed eetpatroon. Met de Mandometer-methode leren jongeren met behulp van een gecomputeriseerde weegschaal in een goed tempo te eten. Jongeren met anorexia eten namelijk te langzaam, terwijl er bij boulimia juist te snel wordt gegeten. Verder leren ze weer hun gevoel van verzadiging te herkennen. Met deze methode wordt een genezingspercentage van 75 procent gehaald.
Bij de therapie van de anorectische Vera heb ik een driesporenbeleid gevolgd. Om te beginnen heb ik haar een SSRI (antidepressivum) voorgeschreven. Dit heeft niet alleen een positief effect op anorexia, maar beschermt ook tegen terugval. Ook het aanleren van een regelmatig eetpatroon met gecontroleerde doses bleek goed te werken. Verder heb ik haar, in verband met de incest, een traumabehandeling gegeven. Vera leerde uiteindelijk de pijn onder ogen te zien en ermee om te gaan. Als laatste hebben we middels cognitieve gedragsmethodieken aan haar gestoorde lichaamsbeeld gewerkt. Het gaat nu goed met haar. Het enige dat ze van de anorexia heeft overgehouden, is dat ze bij alles wat ze eet nog weet hoeveel calorieën erin zitten.
Ook de mollige Karin reageerde goed op de traumabehandeling en de dieetadviezen. Bij haar heb ik met name aandacht besteed aan haar minderwaardigheidscomplex.
Met Lisa is het helaas slecht afgelopen. Ze heeft veertien jaar lang verschillende behandelingen van diverse therapeuten gekregen: niets mocht baten. Haar ziel is uiteindelijk – geheel volgens haar wens – haar vederlichte lichaam ontstegen. Mij met de prangende vraag achterlatend, wat ik nog meer had kunnen doen en of het ook geholpen zou hebben als ze al vanaf haar tiende jaar in therapie was gegaan.
Onderzoekers die het ontstaan van eetstoornissen louter terugvoeren op genetische gronden, wijzen erop dat er nauwelijks anorexia voorkomt in delen van Azië die aan het verwesteren zijn en waar het slankheidsideaal óók zijn intrede heeft gedaan. Nu kunnen per etnische groep de frequenties van gen-paren verschillen, waardoor het mogelijk is dat deze bevolkingsgroep genetisch minder gevoelig is voor eetstoornissen. Maar wat niet onderschat mag worden, is de invloed van het traditionele gezin in die gebieden. De familieband is er allesbepalend en maaltijden worden gemeenschappelijk genuttigd. Het eetpatroon is regelmatig en gedisciplineerd, zodat eetstoornissen nauwelijks kans krijgen tot ontwikkeling te komen. Het prille slankheidsideaal kan hier nog lang niet tegenop.
Het Aziatische voorbeeld wijst ook de weg naar preventie, namelijk het weer op gezette tijden gemeenschappelijk aan tafel eten. Daarnaast is het relativeren van uiterlijke schoonheid belangrijk. Wanneer het meisje liefdevol wordt gespiegeld door ouders, vrienden en familie zullen deze warme beelden het uiteindelijk winnen van de valse uit de media.
Op scholen kan er voorlichting gegeven worden over het risico van eetstoornissen. Verder kan er aandacht worden besteed aan psycho-educatie, door thema's te behandelen als 'hoe voel ik me in de groep?', 'wat is groepsdruk?' en 'waar ben ik goed in?'
Het meisje moet gaan voelen dat ze mag zijn wie ze is, en dat ze haar eigen, onafhankelijke koers mag varen in de wereld.

Voorwoord in ‘Bange helden’

Voorwoord in 'Bange helden'

Met het boek Bange helden levert Wies Enthoven een ontroerende en literaire bijdrage aan een nieuw genre in de literatuur, namelijk die van de 'autopathography'. De tijd is voorbij dat er door zieken wordt gezwegen over hun lijden, dat zij blijven luisteren naar een innerlijke stem die zegt: 'niet klagen, maar dragen' en dat zij gezonde mensen tegemoetkomen door hen in de waan te laten dat gezondheid vanzelfsprekend is. Want zieken hebben een verhaal te vertellen, kunnen gezonden iets leren over hun zoektocht naar de zin van ziekte en daarmee een tipje van de sluier oplichten over de mysterie van het leven.

Naar schatting hebben 2 miljoen mensen in Nederland een chronische ziekte die tot lichamelijke beperkingen leidt. Toch wordt het nieuws en de literatuur gedomineerd door de gezonden, door de sterken en de schijnbaar sterken onder ons, alsof we nog steeds in het stenen tijdperk leven waarin fysieke kracht het belangrijkste is voor overleving. Met dit verhaal laat Wies zien wie de ware helden zijn: de zieken die de moed niet opgeven. 'Ze zijn bang, maar ze moeten wel, eenmaal aangekomen in de verdoemenis verzetten ze zich hevig om vervolgens bibberend het zwaard op te pakken en te strijden als helden.'Voorwoord Bange helden
Maar de zoektocht die Wies Enthoven schetst, is niet alleen een existentiële, het is ook de praktische zoektocht naar een behandelaar die het best bij jou en je ziekte past. De rondgang die Wies langs reguliere en alternatieve behandelaars maakt, is zowel leerzaam en schokkend als af en toe ook hilarisch. Voor mij als arts was het vooral schokkend om weer eens te lezen hoe de reguliere geneeskunde een mens in net zoveel mootjes hakt als dat er specialismen zijn. De ene arts weet alles over de lever, de andere over het hart en de volgende over de ziel. Maar geen van die artsen overziet het totaal. Ze kijken niet holistisch naar die zieke mens, een enkele goede huisarts daargelaten. Terwijl een zieke zichzelf natuurlijk wel als één geheel beleeft en intens de behoefte heeft als een compleet en complex persoon gekend te worden door de arts.
Verder komt schrijnend aan de orde dat artsen geen raad weten met de ziekte ME (myalgische encephalomyelitis oftewel chronisch vermoeidheidssyndroom) waaraan Wies lijdt, omdat de oorzaak nog niet volledig wordt begrepen. Artsen worden immers opgeleid in erkende ziekten waarvan de klachten met technisch onderzoek te objectiveren zijn en waarvoor meer of minder probate middelen ter beschikking zijn. Wanneer artsen echter een patiënt voor hun neus krijgen met een onbegrepen ziekte, worden zij geconfronteerd met hun eigen onvermogen en machteloosheid en geven ze helaas vaak niet thuis. Op dat moment wordt de psychologie en de psychiatrie vaak misbruikt als afvalbak. De arts kan geen lichamelijke oorzaak vinden, dus het moet wel psychisch zijn. Niet dat de psyche bij welke ziekte dan ook geen belangrijke rol speelt, integendeel, maar het schisma dat veel artsen tussen lichaam en geest trekken, doet vaak denken aan het verouderde paradigma van Descartes, waarbij lichaam en geest worden gescheiden als hemel en aarde.
Hoewel je als lezer, zeker in het begin van het verhaal, je hart vasthoudt over de gestage achteruitgang in de gezondheidstoestand van Wies en haar gevecht tegen het verlies van haar onafhankelijkheid, is de vertelling nooit te zwaar. Het leest als een avontuur, is lichtvoetig geschreven en sprankelend gelardeerd met citaten uit de wereldliteratuur. Wanneer zij uiteindelijk in Portugal op het dieptepunt van haar ziekte de acupuncturist Mike ontmoet, wordt het verhaal zelfs spannend.
De werkwijze van Mike is één groot pleidooi voor hetgeen de reguliere geneeskunde van de complementaire geneeskunde kan leren. Mike 'ziet' Wies als één geheel, luistert met grote aandacht naar haar verhaal en neemt haar van begin af aan bloedserieus. Hierdoor durft ze haar volledige vertrouwen aan hem te schenken, en kan uiteindelijk ook het vertrouwen in haarzelf en haar zieke lijf weer groeien. Schoorvoetend maakt Wies de weg terug omhoog, gedragen door de liefde en het geduld van haar dierbaren, begeleid door de intuïtie en deskundigheid van Mike.

Bange helden is een boek waar veel zieke mensen steun uit kunnen halen en gezonde mensen van kunnen leren. Nadat ikzelf een paar jaar geleden een chronische ziekte kreeg, heb ik vaak gedacht dat het heel leerzaam voor elke beginnend arts zou zijn om een tijdje ernstig ziek te zijn, zodat hij 'de andere kant' kan leren kennen. Maar het aandachtig lezen van dit boek van Wies Enthoven is een goed en veel plezieriger alternatief!

Carla Rus, psychiater

Gehandicapten moeten op hun qui-vive blijven

Gehandicapten moeten op hun qui-vive blijven

De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning is door de Kamer verbeterd, maar er is een verslechtering aan voorafgegaan. Her-indicatie heeft velen beroofd van nodige hulp. Die moet terug, maar of dat gebeurt is zeer de vraag. 

In: Trouw - Podium, woensdag 1 februari 2006

De Kamer is het gelukt bij de behandeling van de WMO (Wet maatschappelijke ondersteuning) bij staatssecretaris Ross een compensatieplicht af te dwingen. Dit is de plicht voor gemeenten om mensen met een beperking te helpen een zelfstandig leven te leiden. De wijziging lijkt een sterke verbetering ten opzichte van het eerdere wetsvoorstel, maar er zit een flinke adder onder het gras.
Omdat de nieuwe wet tevens een bezuiniging inhoudt, waren voor de wetswijziging patiëntenorganisaties terecht bang dat ouderen, gehandicapten en chronisch zieken overgeleverd zouden worden aan de willekeur van gemeenten. Het recht op AWBZ-zorg zou immers verdwijnen. Deze angst wordt onderbouwd door ervaringen met de WVG (Wet voorzieningen gehandicapten), die sinds negen jaar door de gemeenten wordt verzorgd en nu op zal gaan in de WMO. Onder deze wet was het mogelijk dat iemand uit Vlissingen na de aanvraag voor een tegemoetkoming voor een verhoogd toilet slechts een week, en iemand uit Den Haag twee jaar moest wachten.
Naast WVG-voorzieningen zullen ook huishoudelijke zorg en op termijn ondersteunende begeleiding, zaken die nu nog uit de AWBZ worden vergoed, via de WMO overgeheveld worden naar de gemeente. Terecht is de Kamer bang dat daar flink in gesneden zal worden, maar opvallend is dat ze voorbijgaat aan het feit dát er sinds 1 januari 2005 al een flinke AWBZ-bezuiniging in gang is gezet. Hierdoor zijn velen al vóór de invoering van de WMO een groot deel van hun zorg kwijt.
Tot 1 januari 2005 waren er 80 regionale indicatie-organen die indiceerden voor de AWBZ-zorg (zoals verpleeghuis, psychiatrische zorg, thuiszorg en het persoonsgebonden budget) Op die datum zijn deze organen opgeheven, en wordt de indicatie gecentraliseerd bij het CIZ (Centrum indicatiestelling zorg). Deze operatie, die haaks staat op het oogmerk om zorg zo dicht mogelijk bij de patiënt te regelen, is gepaard gegaan met een flinke aanscherping van de toegang tot de AWBZ. Velen van degenen die in 2005 zijn geher-indiceerd, zijn een kwart tot de helft van hun zorg kwijt. Dit geldt zowel voor huishoudelijke zorg, ondersteunende begeleiding, verpleging en persoonlijke verzorging.
Het CIZ heeft voor 2006 voor iedereen die nu nog het oude, ruimere budget heeft, versneld een her-indicatie volgens de strengere selectie-eisen afgekondigd. Tegen de tijd dat in januari 2007 de WMO ingaat, zullen velen hun huishoudelijke zorg en begeleidende ondersteuning reeds kwijt zijn. Zo krijgt een gezin met een chronisch zieke moeder geen huishoudelijke verzorging meer, wanneer haar partner nog gezond is. Oók als deze partner fulltime werkt en 's avonds en 's nachts de persoonlijke verzorging van zijn vrouw doet.
Van de mantelzorgers dreigt 75procent af en toe overspannen te worden. Wanneer zij nog meer op hun schouders moeten nemen, zal dit zeker verslechteren. Van het gezin wordt verwacht dat zij op eigen kosten gebruikmaken van een voorziening als 'tafeltje dek je'.
Een alleenstaande bejaarde met MS krijgt nog wel huishoudelijke verzorging, maar beperkt: ,,Drie warme maaltijden per week is genoeg.“ Ondersteunende begeleiding om maatschappelijk actief te blijven is voor velen volledig afgeschaft.
Nog schrijnender is het lot van mensen die terminale zorg krijgen. Na zes weken houdt dit tegenwoordig op. Het tijdstip van overlijden is echter moeilijk van tevoren in te schatten, zodat sommigen op het laatst alsnog moeten verkassen naar een verpleeghuis. Voor een aantal is de reis te zwaar en zij overlijden niet lang na aankomst.
Staatssecretaris Ross heeft als credo het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Maar zij moet zich goed realiseren tegen welke groep ze het heeft. Ouderen en chronisch zieken hebben vroeger vaak hard gewerkt, decennialang premie AWBZ afgedragen, en werken er samen met hun mantelzorgers keihard aan om hun leven op de rails te houden. Zij weten, omdat zij maatschappelijk zo lang actief zijn geweest, heel goed dat we zuinig met gemeenschapsgeld om moeten gaan. Maar zij willen dat dit rechtvaardig, redelijk en zonder de soms als vernederend ervaren loze retoriek gebeurt. Nu er binnenkort opnieuw een bureaucratische omslag zal plaatsvinden, waarbij er mogelijk taken van de pas ingestelde CIZ weer overgedragen worden naar de regio, vragen patiënten zich bovendien af welk geld bij de bureaucratie en welk geld bij de patiënt zelf terechtkomt. Omdat door de recente AWBZ-bezuinigingen hun handicap momenteel allang niet meer wordt gecompenseerd, vragen zij zich ook af of de nu afgedwongen compensatieplicht geen farce is.

Carla Rus, psychiater en dystrofie patiënt

XRMV-virus en chronische vermoeidheid

XMRV-virus en chronische vermoeidheid

In: NRC, Wetenschapsbijlage, 17 oktober 2009

Bij deze wil ik reageren op uw artikel van 10 oktober over het XMRV-virus als mogelijke veroorzaker van het chronische vermoeidheidssyndroom ('Net ontdekt XMRV-virus veroorzaakt misschien chronische vermoeidheid'). De reactie van professor Jos van der Meer, die u in dit artikel aan het woord laat, is op zijn minst cynisch te noemen. Samen met een aantal Nijmeegse gedragsdeskundigen heeft hij zijn hart verpand aan de werkzaamheid van cognitieve gedragstherapie bij dit ziektebeeld. In werkelijkheid komen de zwaardere gevallen van ME/CVS niet eens in aanmerking voor deze therapievorm. De diagnose ME/CVS is altijd omstreden geweest omdat bij lichamelijk en laboratoriumonderzoek geen afwijkingen te vinden waren (hoewel er wel sterke aanwijzingen zijn voor een aantal neurobiologische en immunologische stoornissen). Het onderzoek dat het toonaangevende tijdschrift de Science publiceert is een doorbraak. Bij gezonde mensen komt het virus in 4 procent en bij mensen met ME/CVS 67 procènt van de gevallen voor.
Artsen die tot nu toe dachten dat dit ziektebeeld tussen de oren zat, moeten zich nu zelf achter de oren krabben. Waar Van der Meer wel gelijk in heeft, is dat eerst het ziektemechanisme moet worden ontdekt om aan te tonen dat het XMRV-virus daadwerkelijk de veroorzaker is. Want het zou zomaar kunnen dat de immunologische stoornissen bij dit ziektebeeld de betreffende patiënten extra gevoelig maken voor dit virus. Dan is dit virus niet de oorzaak, máar het gevolg van het ziektebeeld.

Carla Rus, psychiater

Dokter is ziek

Interview ten behoeve van het boek 'Dokter is ziek'

Interview met Gonny ten Haaft, 7 februari 2010

Carla Rus (54), psychiater en al bijna twaalf jaar patiënt, kan haar gasten nooit zelf bij de deur ontvangen. Haar actieradius is beperkt tot de woonkamer en de badkamer die daaraan grenst.

,,Je mag Carla geen hand geven’’, legt een thuishulp op de drempel naar de huiskamer uit. Carla Rus zelf lacht vriendelijk, ze is duidelijk gewend om bezoekers die voor het eerst komen, op hun gemak te stellen.
Een grote band om haar nek laat al zien wat haar dagelijks hindert: een instabiele nek, die de bewegingvrijheid enorm beperkt. Dit is het gevolg van een zware operatie aan haar nek, waar een tumor is weggehaald. Na die operatie kreeg Rus posttraumatische dystrofie, een pijnsyndroom dat maakt dat haar lichaam geen aanrakingen meer verdraagt.

Dokter is ziekAl jarenlang komt de psychiater, traumatoloog en publiciste Carla Rus nauwelijks meer verder dan de benedenverdieping van dit mooie huis in de Haagse Vogelwijk, waar ze samen met haar man en jongste zoon - de oudste is het huis al uit - woont. Haar bed staat in de kamer, evenals een speciale stoel waarin ze goed rechtop kan zitten.
,,Pak jij die stoel maar en draai hem zodat je precies tegenover me zit’’, wijst Carla Rus. Ze kijkt rechtuit, zoekend naar het gezicht van de bezoekster. Haar hand gebaart naar rechts. ,,Nog een klein beetje die kant op, dan heb ik je precies in het vizier.’’
Door ervaring wijs geworden, weet deze chronisch zieke patiënt nu precies wat ze wel en niet kan. Ze heeft dagelijks verpleegkundige hulp nodig: zowel in- en uit bedkomen als een bezoek aan het toilet en aan- en uitkleden is een dagelijkse bezoeking.
De ellende begon in het zwembad, op een mooie zomerdag in 1996. Carla Rus, toen 43 jaar oud, speelde daar met haar jongste zoon, toen er plotseling iemand op haar nek sprong.
Van de ene op de andere dag was de altijd zo actieve en zelfstandige vrouw veranderd in een hulpbehoevende vrouw, die haar zoontje geen nachtzoen meer kon geven.
,,Ik kon niet meer voorover buigen bij zijn bed’’, vertelt Rus. ,,Ik had alle verschijnselen van een whiplash, zoals pijn in mijn nek, concentratie- en evenwichtsstoornissen, niet tegen licht kunnen en niet meer kunnen lezen.’’
Ze kon niet meer ‘moederen’ en moest stoppen met haar werk bij het Riagg. Na een carrière van twintig jaar binnen diverse psychiatrische instellingen, viel haar dat zwaar. Ze hoopte dat ze spoedig zou herstellen, maar het tegendeel gebeurde.
Al snel namen de klachten juist toe: ze kreeg verlammingsverschijnselen in een arm en zakte af en toe door haar benen. Een MRI-scan bracht de harde werkelijkheid aan het licht: een grote tumor in de holte van het ruggemerg van haar nek.
Toch was ze blij met deze diagnose. De goedaardige tumor zou, ook al was het een zware operatie, geopereerd kunnen worden. Na een lange revalidatie zou aan die wiebelige nek en slappe benen een einde komen. Uiteindelijk zou ze weer kunnen lezen, wandelen, uitgaan en aan het werk kunnen.
Ook deze hoop bleek ijdel. Na een - succesvolle - operatie kreeg een ‘geheimzinnig’ pijnsyndroom haar in haar greep. Over haar hele lijf voelde ze ondraaglijke pijn, elke aanraking was een kwelling.
Ze lag twintig uur per dag in bed. Haar lichaam voelde permanent koud en krachteloos aan, haar handen en voeten waren paars en gezwollen. Zelfs praten deed zeer; op haar rechterzij liggend ging dit nog het best, maar niet langer dan een kwartier, hooguit zes keer op een dag.
Twee jaar lang duurde deze bijna ondraaglijke situatie voort. Ze ging zelfs nóg verder achteruit. Met haar neuroloog kon ze alleen nog maar telefonisch praten, omdat haar lichaam zelfs geen rit met de ambulance kon verdragen.
De artsen, ook deze neuroloog, stonden voor een raadsel. Alleen de anesthesioloog boezemde haar nog enig vertrouwen in: hij kon aangeven welke delen van de wervelkolom iets mankeerden en vertelde dat haar autonome zenuwstelsel ‘overactief en van streek was’.
Pas veel later, na een traumatisch verlopen opname in een academisch ziekenhuis, diagnosticeerde een neuroloog in het Haagse Leyenburg-ziekenhuis dat Carla Rus leed aan posttraumatische dystrofie (PD), een pijnsyndroom dat zich na een ongeluk, operatie of infectie kan ontwikkelen.
,,Ik kreeg medicijnen om mijn hart en bloeddruk tot rust te manen, zalf om de ontstoken gedeelten mee in te smeren en neurontin, een middel dat voor de informatieoverdracht van de ene op de andere zenuwcel zorgt. Omdat bij mij deze informatie-overdracht verstoord is, heb ik zo’n neurotransmitter nodig.’’
De neuroloog vertelde er meteen bij dat deze medicatie haar weliswaar kon helpen, maar dat ze altijd chronisch ziek zou blijven. ,,Ik houd van deze duidelijkheid’’, zegt de psychiater. ,,Niets is erger dan valse hoop.’’
Met hulp van de medicijnen én een fysiotherapeut lukte het de patiënt om in de maanden daarna haar ‘wereld flink te vergroten’.  Ze is nu zo’n 14 tot 15 uur per dag ‘op’, kan zichzelf van boven aankleden en kleine stukjes wandelen. Met een speciale tafel kan ze lezen, zodat ze haar nek niet hoeft te buigen.
Eén van haar grootste verworvenheden is een computer met spraakprogramma, zodat ze kan schrijven en - via internet en emails - volop in contact staat met de buitenwereld. Ze is zelfs weer aan het werk, in haar huiskamer ontvangt ze patiënten. Haar gezicht straalt als ze dit vertelt:
,,Door die computer komt de wereld weer bij me binnen. Ik ben altijd in deze kamer, maar ik heb tóch het gevoel middenin het leven te staan. Zo kan ik goed contact onderhouden met mijn familie en vrienden én kan ik zinvol bezig zijn met mijn werk. Ik wil niet meer steeds met mijn lichaam bezig zijn, maar met de wereld. Ik behandel vooral uitgeprocedeerde, getraumatiseerde vluchtelingen: wat dat betreft kan ik echt zeggen dat de wereld binnenkomt. ’’
Samen met haar man en kinderen kan ze weer genieten van het leven. Haar man, prijst ze, is tot op de dag van vandaag haar steun en toeverlaat. ,,Het is onvoorstelbaar wat hij voor me doet en hoe hij zich aan dit leven met een chronische zieke vrouw heeft aangepast.’’

Patiënt centraal/vraagsturing
In haar lange ziektegeschiedenis, beschouwt Carla Rus, is het soms wel en soms niet gelukt om invloed op haar zorg en behandeling te hebben. Zo door de jaren heen heeft ze tegen de honderd hulpverleners aan haar bed gehad, artsen, verpleegkundigen en ziekenverzorgenden.
Bij de thuiszorgmedewerkers merkte ze al in de eerste jaren hoe de budgetten steeds krapper werden en de zorg almaar strakker georganiseerd werd. Meteen bij binnenkomst moesten de hulpverleners met een elektronische pen inloggen op haar dossier, bij vertrek logten ze weer uit. In de tussenliggende tijd moesten ze al hun activiteiten precies verantwoorden.
,,Bij de meeste taken, zoals in- en uit bedhalen, wassen en aankleden staat er in de indicatie nauwkeurig omschreven hoeveel tijd de hulpverlener hiervoor mag rekenen’’, vertelt Rus. ,,Maar hulp bij het installeren achter de spraakcomputer kwam in de indicatiestelling niet voor. De meeste thuiszorgmedewerkers deden dit gewoon toch, maar een paar hadden er moeite mee, omdat ze er geen tijd voor konden schrijven. Deze vraag is toen in een teamvergadering aangekaart: mag de thuishulp hierbij helpen en zo ja, hoeveel minuten mogen hier voor gerekend worden?’’
Later hoorde Rus dat haar ‘casus’ zelfs in twee teamvergaderingen besproken is. ,,Met tien mensen hebben ze er twee keer over vergaderd. Als je dat omrekent, hadden ze me een jaar lang gratis met die computer kunnen helpen. Zorg op maat is dit in elk geval niet: patiënten kunnen kennelijk alleen geholpen worden met handelingen die nauwkeurig zijn omschreven.’’
Bij deze thuiszorgmedewerkers moest ze ook altijd afwachten hoe laat ze kwamen, herinnert Rus zich. Soms duurde het, omdat er eerst andere patiënten geholpen moesten worden, tot elf uur voor de ochtendhulp arriveerde om haar uit bed te helpen.
,,Dan kon het zelfs gebeuren, als de middaghulp juist vroeg was, dat de ochtend- en middaghulp elkaar hier troffen. Moet ik mijn ochtend- en middagmedicijnen dan maar tegelijk slikken, vroeg ik hen dan lachend. Ik moest het ermee doen, als patiënt ben je zó overgeleverd aan het systeem …..’’
Bij sommige thuiszorgmedewerkers ergerde ze zich aan hun houding. Als voorbeeld noemt ze een verzorgende die eerst in een verpleeghuis had gewerkt. ,,Zo mevrouw de Vries, wat willen we vandaag op het boterhammetje?’’, vroeg hij haar meermalen.
Ze voelde zich vernederd. Na lang ademhalen, sprak ze hem erop aan: dat ze liever bij haar voornaam én meisjesnaam genoemd wilde worden (De Vries is de naam van haar man), niet van koninklijke bloede was (dus geen ‘we’) en liever een gewone in plaats van een kleine boterham wilde.
Ten einde raad wendde ze zich tot het alternatieve circuit. Een Reiki-therapeut, aurahealer, kinesioloog en homeopathisch arts, ze heeft ze allemaal gehad.
,,‘Baat het niet, schaadt het niet’, dacht ik. In het begin heb ik er wel wat aan gehad, later niet meer. Die eerste verbetereringen verklaar ik achteraf door een placebo-effect. Wél waren de contacten met deze therapeuten altijd erg plezierig.’’

Een cruciale periode, waarvan ze veel geleerd heeft, was een verblijf van vijf weken in het  academisch ziekenhuis van Rotterdam. Achteraf gezien had ze hier nooit in moeten toestemmen.
Het was een idee van haar huisarts, die in de eerste jaren na haar operatie niet meer wist wat hij met haar aan moest. Rus’ hypothese dat het wel eens posttraumatische dystrofie zou kunnen zijn, woof hij weg.
Zelf adviseerde de huisarts een opname in een academisch ziekenhuis, voor een multidisciplinair onderzoek. Rus ging akkoord, gevoelig voor het argument dat ze nu geen arts was, maar patiënt. Ook hoopte ze op een diagnostisch lichamelijk onderzoek dat haar hypothese van de posttraumatische dystrofie zou kunnen bevestigen.
In het ziekenhuis, stelde de huisarts tevens voor, kon ze het beste op de afdeling psychiatrie worden opgenomen. De andere afdelingen waren voor haar immers te hectisch. Op ‘psychiatrie’ was veel meer personeel; voor de somatische onderzoeken kon ze dan naar de andere afdelingen toe, of de somatische artsen kwamen naar haar.
Ook hier stemde Rus mee in. Pas veel later, toen ze drie maanden na haar ontslag uit het ziekenhuis haar dossier opvroeg, ontdekte ze dat haar huisarts toen al op een psychiatrische diagnose aanstuurde.
,,Hij heeft me, onder valse voorwendselen, de psychiatrie in gerommeld. Het ziekenhuis is daar in meegegaan en wat ze wilden, kwam er ook uit. Het is de bekende tunnelvisie: al vanaf dag één ben ik bekeken en behandeld als een vrouw die somatiseert, dat wil zeggen een patiënte die haar psychische problemen in lichamelijke klachten vertaalt.’’
Dat etiket, stelt Rus, was al op haar geplakt voor ze in het ziekenhuis kwam. De huisarts en de artsen van het ziekenhuis hadden samen al uitgemaakt in welk hokje van de DSM-41 ze zou passen. De DSM-4 is een internationaal erkend classificatiesysteem voor alle psychische stoornissen.


1 Van de DSM, een classificatie voor psychische stoornissen die in Amerika ontwikkeld is, verscheen in juni 1994 de vierde editie (DSM-IV). De DSM is ontwikkeld voor gebruik bij met name onderzoek. Door internationaal dezelfde criteria af te spreken voor psychiatrische aandoeningen wordt onderzoek en communicatie duidelijker en betrouwbaarder. De DSM-IV bestaat uit vijf assen waarlangs de patiënt beoordeeld wordt: 1 klinische stoornis (bijvoorbeeld depressie), 2 persoonlijkheidsstoornissen, 3 lichamelijke aandoeningen, 4 psychosociale en omgevingsfactoren (bijvoorbeeld scheiding) en 5 algehele beoordeling van het functioneren, uitgedrukt op een schaal van 0 tot 100.

,,Vanaf dag één hebben ze alleen maar dingen willen zien die hun beeld bevestigden. In al die vijf weken hebben ze niet de moeite genomen om te ontdekken wie ik was. En dat op een afdeling psychiatrie, waar hulpverleners de taak hebben om de hele persoonlijkheid serieus nemen. Ze hebben niet één keer gevraagd wat ik zelf dacht dat er aan de hand was.’’
Na drie weken had ze, tegen alle afspraken in, nog steeds geen lichamelijk onderzoek gehad. Wél voerde ze vele gesprekken met de arts-assistent, die ook toestemming vroeg haar ouders en zussen te mogen ondervragen. Na vijf weken was er een officiële psychatrische diagnose: de patiënte heeft een somatisatie-stoornis, dat is het onbewust vertalen van psychisch leed in een lichamelijk aandoend ziektebeeld, meestal als gevolg van een diep innerlijk trauma dat niet goed is verwerkt.
,,Dit stond in mijn ontslagbrief, die ik later zelf heb opgevraagd. Daarin stond echter geen enkele verklaring op basis van welk psychotrauma in mijn jeugd ik deze somatisatie-stoornis of conversie gekregen zou hebben. Zo’n verklaring is ook niet te vinden. Bovendien had ik tot mijn 43e jaar nauwelijks lichamelijke klachten en kwam ik praktisch nooit bij de huisarts. Alleen om die reden al kan je de diagnose somatisatie-stoornis niet stellen.’’
Bijna nog erger, zegt Rus, is dat deze diagnose nooit met haar is besproken. ,,Ze hebben een stempel op me geplakt, zonder dat openlijk te durven zeggen. Dat is een zeer grote fout in de geneeskunde, juist in de psychiatrie. Ik heb me toen uitgeschreven uit de vereniging van psychiatrie, zo voelde ik me vertrapt.’’
Ook de uitslagen van de lichamelijke onderzoeken, die ze uiteindelijk wel kreeg, hebben de eenmaal ingeslagen weg niet meer kunnen afbuigen, stelt de psychiater achteraf vast. Zo vermoedde een orthopeed, na onderzoek van haar handen, dat het wel eens reuma of dystrofie zou kunnen zijn, maar toen ze hem vroeg om ook haar nek te onderzoeken, verwees hij naar de neuroloog. ,,In dit ziekenhuis worden de nekken gedaan door de neurologen’.’’
Juist tijdens die lichamelijke onderzoeken realiseerde Carla Rus zich voor het eerst dat veel hulpverleners met psychiatrische patiënten anders omgaan dan met patiënten die alleen lichamelijke problemen hebben.
,,De assistenten op de röntgenafdeling hadden gehoord dat ze heel voorzichtig met me moesten zijn, omdat ik allerlei bewegingen en aanrakingen zo slecht verdraag. Ik hoorde hen met elkaar fluisteren: ‘zou ze dit hebben, of dat?’ Ik hoorde woorden als fobie en aanrakingsangst. Pas toen ik zei dat ze gewoon tegen me konden praten, hield het op.’’
Omdat Rus al eerder, nog voor haar operatie, in een ander ziekenhuis soortgelijke onderzoeken had ondergaan, kon ze goed vergelijken. ,,Toen was ik een patiënt van ‘neurologie’ en namen ze mijn problemen serieus. Nu was ik een patiënt van ‘psychatrie’ en keken de hulpverleners als een soort minderwaardig wezen op mij neer. Ze behandelden me alsof ik gek was, alsof er iets aan mijn verstand mankeerde. De meeste psychiatrische patiënten zijn echter heel goed bij hun hoofd.’’
Diep geschokt kwam de patiënte op haar psychiatrische afdeling terug. De verpleegkundigen die daar werkten, herkenden haar verhaal. ‘Wij horen dit vaak van onze patiënten’, vertelden ze Carla Rus.
,,Dit was zó leerzaam. Ik had nooit beseft dat dit zo zou zijn. Kennelijk zijn er rangen en standen in de wereld van de patiënten en hangen de psychiatrisch patiënten onderaan.’’
Alles wat ze in deze vijf weken heeft meegemaakt, heeft Rus in een artikel beschreven. In 2003 won ze hiermee de eerste prijs in de wedstrijd ‘De pen als lotgenoot2, een wedstrijd voor patiënten die optekenen wat hun ziekte voor hen betekent.
Ze kreeg er veel meer reacties op dan gedacht. Op veel lezers maakte het indruk dat een psychiater op een psychiatrische afdeling was beland. ,,Sommige reacties waren zelfs een beetje cynisch’’, omschrijft Rus. ,,Dat een psychiater dus ook de klos kan zijn, dat het beeld van ‘dokters onder elkaar’ dus toch niet altijd klopt.’’
Wat haar het meest trof, was dat zoveel mensen zich in haar verhaal herkenden. Dat zoveel psychiatrische patiënten haar schreven dat hun hulpverleners hen niet serieus namen en achter hun rug om over hen spraken. En dat zo velen merkten dat hun artsen en verpleegkundigen niet naar hun luisterden.
Rus noemt nog wat voorbeelden van eigen ervaringen op. Een hoogleraar psychiatrie die haar tijdens een gesprekje van een kwartier niet eens aankeek, de psychiatrisch verpleegkundigen die lacherig deden over haar pijn en artsen die een onderzoek bij haar deden, maar later nooit meer terugkwamen om de uitslag te vertellen.
Achteraf hebben velen haar gevraagd waarom ze zo met zich heeft laten sollen. Als mondige, goed geïnformeerde patiënte ging ze het ziekenhuis in, zelfs haar diagnose bleek ze achteraf gezien goed gesteld te hebben. Haar antwoord luidt kort maar krachtig: ze was naïef. ,,Mijn man heeft, op de dag van opname, nog aangedrongen om weg te gaan, maar ik besloot te blijven.’’
Als psychiater, licht ze toe, veronderstelde ze dat de psychiatrie hoge maatstaven heeft, zoals respect voor patiënten en open communiceren. ,,Ik ging ervan uit dat ik volgens deze maatstaven zou worden behandeld. Ik beschouwde de psychiatrie als mijn eigen wereld, een wereld die ik kon vertrouwen.’’
Bovendien had ze met de artsen afgesproken dat ze ook lichamelijk zou worden onderzocht. Op die onderzoeken wilde ze koste wat kost wachten, daar was immers al haar hoop voor een goede diagnose op gevestigd.
Dat ze het vijf weken heeft volgehouden, verklaart Rus, is volledig te danken aan haar medepatiënten, met wie ze onverwacht leuk contact had. ,,We lachten en huilden met elkaar, het was leerzaam en ontroerend. Vooral met een man die net als ik uit Zeeland kwam, klikte het wonderwel. Hij heeft op de arbeidstherapie nog een licht lepeltje van aluminium voor me gemaakt, met aan twee kanten een steel. Wanneer ik namelijk met twee handen iets oppakte, verrekte ik minder snel mijn nek dan met één hand.’’
Bij haar ontslag vertelden de artsen haar dat de pijn ‘geen functie meer had’ en dat ze het beste ‘door de pijngrens heen kon oefenen’. Dit advies stond haaks op de begeleiding die ze tot nu toe had gehad, namelijk goed naar het lichaam luisteren en stapje voor stapje, binnen de pijngrens, weer krachten opbouwen.
,,Ik heb hun advies opgevolgd, met hulp van een revalidatietherapeut. In korte tijd was ik echter slechter dan ooit. Mijn nek stond in brand en ik zwabberde door de kamer, zo slecht kon ik mijn evenwicht bewaren.’’


2Amigo, Carla Rus, eerste prijs winnaar in Verhalenbundel ‘De pen als lotgenoot’, SWP-uitgeverij (2003/2004).

Toen ze eenmaal weer thuis was, was Rus zo ontevreden over haar opname in dit ziekenhuis, dat ze bij de klachtencommissie een klacht heeft ingediend. In een klachtenformulier uitte ze haar onvrede over de gestelde diagnose, de attitude van sommige hulpverleners en de adviezen over haar medicijngebruik.
,,Toen de klachtencommissie mijn klacht behandelde, kon ik daar zelf natuurlijk niet heen. Bert is wel gegaan, hij was verbaasd hoe zoiets gaat. Hij stond tegenover een clubje dokters uit ditzelfde ziekenhuis, die hun antwoord al klaar hadden, namelijk dat er nagenoeg niks was fout gegaan.’’
De klachtencommissies van zorginstellingen zijn niet onafhankelijk, constateert de psychiater. Volgens de wet mag de voorzitter weliswaar niet uit de eigen instelling komen, maar de andere leden mogen dit wel. Rus: ,,Ook hier zie je dus weer het patroon: dokters vallen elkaar niet af en de patiënt is weer de pineut, ik vond dat een openbaring. Als volgende stap hadden we nog naar het medisch tuchtcollege kunnen gaan, maar daarvoor had ik echt geen energie.’’
En dan te bedenken, constateert Rus, dat al deze ellende voorkomen had kunnen worden als ze beter naar zichzelf geluisterd had. Al vóór haar opname in dit academisch ziekenhuis, legde ze immers aan haar huisarts haar vermoeden voor dat ze posttraumatische dystrofie had.
,,De huisarts vond echter dat ik teveel wilde sturen. Dat ik nog teveel de arts wilde zijn, maar dat ik nu patiënt was en moest leren om mij over te leveren. Ik gaf hem daarin gelijk: ‘lever je maar eens over’, hield ik mezelf voor. Dat is me echter slecht bevallen, daarna heb ik dat nooit meer gedaan, ik sta nu altijd zelf aan het stuur.’’
Na overleg met bevriende artsen, wendde ze zich alsnog tot het Leyenburg-ziekenhuis. De neuroloog deed neurofysiologisch en dermatologisch onderzoek en bevestigde haar vermoeden: posttraumatische dystrofie. ,,Hij noemde me een dapper mens, na al die ellende was dit een verademing.’’
Dankzij medicijnen en begeleiding van een gespecialiseerde fysiotherapeut lukte het haar in de jaren daarna weer een groot deel van de dag uit bed te zijn. Tot haar grote vreugde kan ze zich weer op de benedenverdieping bewegen, patiënten ontvangen en op haar computer internetten en schrijven.
Een ervaring als die in het academisch ziekenhuis van Rotterdam zal haar nooit meer overkomen, verzekert Rus. Ze zorgt ervoor zelf de regie in handen te hebben. Een voorbeeld waaruit blijkt dat ze nu zelf ‘aan het stuur staat’, deed zich laatst voor toen ze een knobbeltje ontdekte in haar borst. Rus slaagde erin de chirurg bij haar thuis te laten komen, waar hij constateerde dat de oorzaak voor ‘negentig procent zeker’ een cyste was. Om uit te sluiten dat het toch kanker zou zijn, stelde hij voor om in het ziekenhuis nader onderzoek te doen.
,,Toen heb ik gezegd, dat doe ik niet, die tien procent kans dat het fout zit, is voor mij. Mocht het ooit toch kanker blijken te zijn, dan ben ik zelf verantwoordelijk dat het niet behandeld is. Hij ging daarmee akkoord.’’
Ook met andere artsen hanteert de psychiater dit uitgangspunt. ,,Als zij iets van mij willen dat ik niet wil, neem ik daar de volledige verantwoordelijkheid voor. Gelukkig zijn de meeste artsen redelijk en accepteren ze deze stellingname. Ik ben verantwoordelijk, ook al heeft dat negatieve consequenties voor mijzelf.’’

Ook over haar dagelijkse zorg beslist Carla Rus zelf. Ze heeft elke dag veel hulp nodig, maar met haar persoonsgebonden budget (PGB) huurt ze deze zelf in. Wat een verschil met de vroegere thuiszorg, vindt Rus, waar ze steeds met wisselende hulpverleners te maken had. ,,Het genot van vaste verzorgers, op vaste uren, is nauwelijks uit te drukken.’’
Helaas wordt het echter steeds moeilijker om deze (persoonsgebonden) zorg écht ‘op maat’ in te vullen, omdat ze minder geld krijgt toebedeeld.
,,Twee jaar geleden is mijn budget, net als dat van veel anderen, gehalveerd. Mijn indicatie is die van een verpleeghuispatiënt, dat wil zeggen dat ik de hele dag hulp om mij heen moet hebben, maar in de praktijk is dat met dit geld niet te realiseren.’’
Vooralsnog lukt het allemaal nog net, zegt Rus, maar daar is wel enige creativiteit voor nodig. ,,Onze belangrijkste hulpverleenster betalen we direct, zonder hulp van een bemiddelingsbureau, zodat we bemiddelingskosten uitsparen. Voor een paar andere verzorgers hebben we echter wel een bureau, omdat we zo’n bureau nodig hebben om vervanging te kunnen regelen als er iemand uitvalt. Ik weet echter dat er wéér een bezuiniging aankomt. Als dat doorgaat, zullen we nog meer zelf moeten bijbetalen, ik zie niet hoe we dat moeten doen. ’’

Zelf patiënt zijn/afhankelijk zijn
Patiënt zijn, zegt Carla Rus, gaat niet vanzelf. Ze heeft het moeten leren en nog steeds moet ze wel eens, samen met haar omgeving, naar het juiste evenwicht zoeken. ,,Ik vind het, ook al is het al twaalf jaren geleden dat ik ziek werd, nog elke dag moeilijk om van mijn partner Bert en de thuiszorgmedewerkers afhankelijk te zijn bij bijna alles wat ik doe.’’
Het contrast had niet groter kunnen zijn, omschrijft Rus. Vóór die jongen in het zwembad bovenop haar sprong, lachte het leven haar alleen maar toe. Wat wil je nog meer: een gelukkig huwelijk, twee schatten van kinderen (toen 7 en 10), boeiend werk als psychiater, leuke hobby’s en veel vrienden.
Ineens was dat geluk voorbij. In plaats van die zelfstandige en energieke vrouw was ze nu een bedlegerige patiënt met veel pijn en weinig energie. ,,Vreemde hulpverleners moesten me bij alles helpen, ik voelde me overgeleverd aan de goden. Velen van hen zijn schatten, maar er zijn er ook bij die je behandelen als een klein kind.’’
Vooral in die eerste jaren hebben hulpverleners haar doen inzien dat ze moest leren om hulp te ontvangen. Daarbij had ze het meest, looft Rus, aan de verzorgenden die meer van zichzelf toonden dan ze officieel mochten.
,,Door hun persoonlijke inbreng lieten ze me voelen dat ik niet alleen een patiënt was,  een ‘geval’, maar nog steeds een mens. Dat ik ook iets voor hen kon betekenen, dat ze het fijn vonden met me te praten. Ze weken hierin af van hun protocol, maar voor mij was dat vaak mijn redding.’’
Al met al heeft het jaren geduurd voor ze haar ziekte, en daarmee haar afhankelijkheid, kon gaan accepteren. Een keerpunt daarin was het moment dat ze haar zoektocht in het alternatieve circuit beëindigde.
,,Ik besefte dat ik me aan die lieve therapeuten bleef vastklampen, omdat ze suggereerden dat ik zou kunnen genezen als ik maar goed met mezelf bezig was. Hierdoor stelde ik de acceptatie van mijn ziekte uit. Pas toen ik de gedachte losliet dat ik beter zou kunnen worden, ben ik ongelooflijk gaan huilen. Dit is een rouwproces: ik nam afscheid van het gezonde leven dat ik altijd had geleid.’’
Met andere woorden, stelt Carla Rus, ze verloor haar hoop, maar kon daardoor beter invulling geven aan haar ‘nieuwe’ leven als chronisch zieke. Een leerzame ervaring. ,,Hoe vaak heb ik vroeger niet aan het ziekbed van mensen gezegd: ‘niet de hoop verliezen hoor ….’. Zo argeloos zal ik dat nooit meer zeggen. Bij zulke ernstige chronische ziekten is het beter om de hoop te laten varen. Want met hoop richt je je aandacht op de toekomst, waardoor je niet, of te weinig, bezig bent met het accepteren van de harde werkelijkheid van vandaag. Voor mij is het het beste om van elke dag het beste te maken; ik wacht maar af wat de toekomst brengt.’’

Het is een kunst om afhankelijk te zijn, zonder dat je zelf de regie verliest, ervaart Rus. Als patiënt moet je niet te weinig vragen, maar ook niet overvragen. Patiënten, stelt Rus, moeten zich realiseren dat een hulpverlener veel van zichzelf geeft.
,,De relatie tussen patiënt en hulpverlener is heel persoonlijk’’, reflecteert Rus. ,,Bijvoorbeeld als de hulpverlener de patiënt naakt ziet, of met een grote boodschap helpt en in de stank zit. Die persoonlijke inzet is het beste dat hij jou als patiënt kan geven.’’
Zelf merkt ze regelmatig dat ze geneigd is om haar frustratie over haar afhankelijkheid op haar verzorgers af te wentelen, hoezeer ze ook weet dat deze mensen professioneel en liefdevol met haar omgaan.
,,Voor ik het weet, zou die boosheid dan in mijn stem kunnen zitten, als ik iets vraag of zeg. Ik vind dat ik zelf deze grens moet bewaken; soms vergt het een grote geestelijke krachtinspanning om te voorkomen dat ik dit doe.’’
Elke dag opnieuw is dit moeilijk, erkent Rus. Logisch, want ze is geen eenvoudige patiënt. Zo moet ze altijd, omdat de temperatuurregulatie van haar lichaam niet goed is, met een warme deken in bed worden gelegd. Deze deken moet goed op haar lichaam aansluiten, maar tegelijkertijd mogen de verzorgenden haar niet aanraken.
,,Voor de verzorgenden is dit bijna niet te doen. Enerzijds zeg ik ‘plaats die deken goed op mijn lijf’, anderzijds zeg ik ‘doe mij geen pijn, raak me niet aan’. Ik vertel hen dan precies hoe ze die deken moeten neerleggen, waarbij ik mijn wanhoop en agitatie probeer te onderdrukken. Steeds span ik mij in om mijn emoties niet bij een ander neer te leggen.’’
Juist bij de mensen die haar het meest vertrouwd zijn, beseft Rus, was haar wanhoop in de afgelopen jaren het grootst. Haar man kreeg steevast het meeste over zich heen.
,,Ik heb moeten leren om deze emoties - woede, onmacht en verdriet - bij mij zelf te houden. Het was niet eerlijk om hem daarmee te belasten, maar het was ook zo moeilijk om dit tegen te houden.’’
Gelukkig, constateert Carla Rus, konden ze erover praten en kwamen ze er altijd wel weer uit. Een relatie tussen twee mensen van wie er een chronisch ziek is, is intens moeilijk. ,,Niet alleen omdat hij mij dagelijks moet verzorgen, maar ook omdat ons gezamenlijke leven zo is  ingedamd. We kunnen niet meer samen uit eten, niet meer met vakantie, niet meer samen bij vrienden op bezoek. In plaats daarvan leest mijn man mij nu gedichten voor en kijken we samen naar een detective.’’
Hij zorgt fantastisch voor haar, ze had zich geen betere man kunnen voorstellen. Toch moet ze hem niet heilig verklaren, want dan worden haar eigen schuldgevoelens (te) groot. ,,Het is moeilijk jezelf niet zielig te vinden, maar ook je partner niet meer van zijn vrijheid beroven dan strikt noodzakelijk is.’’
Maar het grootste gevecht dat ze voert, typeert Rus, is met zichzelf. ,,Ook al is mijn lichaam niet vrij, ik probeer toch, maar dan innerlijk, op elk moment voor vrijheid te kiezen. Want op elke vierkante millimeter heb ik die keuzevrijheid nog. In moeilijke situaties, bijvoorbeeld als iedereen met vakantie is, kies ik er bijvoorbeeld voor om niet in somberheid te vervallen, maar om me te verheugen op enthousiaste verhalen als iedereen weer terug is.’’
Ziekte heeft geen zin, denkt Rus, maar als je eenmaal ziek bent, kan je wel degelijk zin aan die ziekte geven. ,,Ik ben ervan overtuigd dat je van de moeilijkste dingen in het leven, het meeste kan leren. Ik probeer dat te doen en voel dat het me lukt. Want ook al kom ik deze kamer nauwelijks uit, ik tel wel mee. Ik beteken iets voor mijn gezin, familie en vrienden en doe iets zinnigs met mijn expertise. Ik behandel patiënten, schrijf veel artikelen en zet me in voor patiëntenverenigingen.’’


3 Client-centered therapie wordt ook wel Rogeriaanse therapie, naar de bekende psychiater Carl R. Rogers. Uitgangspunt is de stelling dat de patiënt een volwassen iemand is die best weet wat er met hem aan de hand is. Actief luisteren is de techniek die Rogers hiervoor gebruikt, de rol van de psychotherapeut is het reflecteren van gevoelens, zonder een van te voren vastgestelde therapeutische richting op te leggen. Door gesprekken komt de cliënt tot inzichten en emoties die eerst verborgen bleven. Een ander kernwoord is empathie, het zich kunnen inleven in de gedachten en gevoelens van een ander.

Veranderingen door de ziekte/Wat anders gaan doen
Als psychiater, zegt Carla Rus, is haar houding tegenover haar patiënten veranderd sinds ze op een psychiatrische afdeling is opgenomen. Patiënten die klagen over de geestelijke gezondheidszorg, of zich daarin teleurgesteld voelen, spreekt ze niet meer tegen.
,,Vroeger dacht ik dan: iedereen doet zijn stinkende best, het zal wel meevallen. Omdat ik mij  voor honderd procent probeerde in te zetten, heb ik niet willen zien dat de psychiatrie ook als een wals over patiënten heen kan denderen. Pas toen ik dat zelf meemaakte, was ik diep geschokt. Het was heel leerzaam, patiënten worden soms alleen als casussen gezien ....’’
Zo beseft ze nu, als gevolg van haar eigen ervaringen, nog beter hoe belangrijk het is dat artsen hun patiënten serieus nemen en een vertrouwensrelatie opbouwen met hun cliënt. Als die vertrouwensrelatie niet goed is, weet Rus, zal - zeker in de psychiatrie - de hulp niet effectief zijn.
Ze beseft dat dit nog vaag en clichématig klinkt. Zeker uit haar mond, omdat zij zich, lang voordat ze ziek werd, al in een cliëntgerichte benadering specialiseerde. Rus volgde de opleiding in de zogeheten client-centered therapy, een vorm van psychotherapie waarin het inzicht van de cliënt in zichzelf centraal (‘centered’) staat. Ze legde zich toe op de behandeling van seksueel misbruik in de jeugd.
,,Bij deze therapie zijn woorden als open, respectvol en goed luisteren cruciaal. In al mijn agenda’s staan deze woorden met grote letters voorin’’, licht Rus toe.
En tóch, zegt Rus nu, deed ook deze specialisatie haar nog onvoldoende inzien wat deze woorden werkelijk betekenen. ,,Als patiënten mij vertelden dat hun klachten niet serieus genomen werden, relativeerde ik dat altijd voor mezelf. Ik had echt nog niet door hoe patiënten soms door het systeem van de zorg gemangeld worden. Ik was te loyaal naar mijn collega’s, te loyaal naar de hele geestelijke gezondheidszorg. Ik was één van hen, er zat altijd een bureau tussen: aan de ene kant de behandelaars, aan de andere kant de patiënten.’’
Pas nu ze zelf aan ‘de andere kant’ gezeten heeft, vertelt Rus, is ze wakker geschud. ,,Natuurlijk zijn er veel moeilijke, lastige patiënten. Maar er zijn ook veel therapeuten die te snel weten wat goed is voor hun patiënten, ik noem dat wel de expert-macht.’’
Om die goede vertrouwensrelatie met haar patiënten op te bouwen, streeft Rus nu naar maximale openheid in de communicatie met haar patiënten. ,,Van het begin af aan is de cliënt bij mij de bezitter van zijn eigen dossier. Als ik een brief schrijf over de cliënt naar de huisarts, laat ik deze eerst aan de cliënt lezen en leg ik uit wat er staat. De patiënten kunnen er dan op reageren voor ik de brief verstuur. Ik ken weinig hulpverleners die dat doen, zelf deed ik het ook nooit voordat ik ziek werd.’’
Sommige patiënten staan dan volledig achter het geschrevene. Anderen hebben voorstellen voor wijzigingen. ,,Als ik me in hun suggesties kan vinden, verander ik het. Als dat niet zo is, schrijf ik er een zin bij dat de cliënt een andere mening is toegedaan. Natuurlijk ben je het niet altijd met elkaar eens, maar ik streef er wel naar dat de cliënt zich in mijn behandelingsvoorstel kan vinden. Ik ben ervan overtuigd dat de hulp anders niet werkt.’’
Rus betrekt de cliënt ook bij de classificering in de genoemde DSM-4. Daarbij hoort een beoordeling door de psychiater van wat de cliënt wel en niet kan. Rus legt haar scores aan haar patiënten voor.
,,Soms vertelt een cliënt dan dat hij meer kan dan ik had ingevuld, bijvoorbeeld dat hij nog voor zijn kinderen kan zorgen, of dat hij het op zijn werk nog steeds volhoudt. Of juist andersom, dat ik heb overschat wat de cliënt nog zelf kan. Pas als we het hier over eens zijn, stuur ik de brief met de beoordeling naar de huisarts weg.’’
Volgens Rus hoeven de therapeut en cliënt niet altijd consensus te hebben over de diagnose, maar moet de cliënt de diagnose op zijn minst wel begrijpen. Wél is consensus nodig over de problemen en klachten waaraan de cliënt onder begeleiding van de therapeut gaat werken, en het behandelingsvoorstel dat daarop volgt. ,,Ik bespreek dat voorstel met mijn patiënten en vraag of ze zich erin kunnen vinden. Met zijn tweeën moet je het eens zijn over de vraag waaraan je gaat werken en hoe je dat wilt bereiken.’’
De psychiater begrijpt nu ook beter hoe moeilijk het is voor patiënten als het met een  behandelaar ‘niet klikt’. Laatst hoorde ze dat een cliënt de moed had gehad om dit tegen haar arts te zeggen, maar deze moed werd niet beloond.
,,De arts zei dat het aan haar lag, dat ze te wantrouwend was. Daar word ik zo boos van. Dan schaam ik me diep voor mijn collega’s. Is dat de patiënt serieus nemen? Let wel, vaak gaat het goed, maar er zijn hulpverleners die niet kritisch durven zijn tegenover zichzelf. Als een patiënt onvrede uit, moet je goed luisteren en eerlijk naar je eigen houding kijken.’’

Door haar ziekte is Carla Rus gedwongen haar patiënten in haar woonkamer te ontvangen. Patiënten die voor de eerste keer komen, kunnen onmiddellijk zien dat ze hulpbehoevend is.
,,Ik heb die band om mijn nek, ik kan geen hand geven en slechts met zeer veel moeite opstaan. Zonder ook maar iets te zeggen, laat ik op deze manier veel van mezelf zien. Hiermee ben ik hulpverlener en lotgenoot.’’
Alleen al het feit dat patiënten een psychiater zien die een zichtbaar moeilijk leven heeft, maar tegelijkertijd wél doorzet, kan haar patiënten stimuleren om aan hun problemen te gaan werken, merkt Rus.
Haar ervaringen als lotgenoot, gebruikt ze soms in de therapie. ,,Vroeger peinsde ik er niet over om ook maar iets over mezelf te vertellen’’, licht de psychiater toe. ,,Nu zet ik mijn ervaringen soms strategisch in als ik inschat dat dit de behandeling ten goede kan komen.’’
Ze benadrukt hier heel voorzichtig mee te zijn, wetend dat hulpverleners juist op dit punt strenge grenzen moeten hanteren. ,,Ik weeg op een goudschaaltje of ik deze self-disclosure inzet. Maar als ik echt denk dat dit een cliënt kan helpen, schroom ik tegenwoordig niet meer.’’
Zo had ze laatst een depressieve cliënt die huiverig was om antidepressiva te slikken, terwijl het volgens Rus voor haar behandeling belangrijk was om dit tijdelijk wel te doen. Ze wijst op een kastje vol met medicijnen in de hoek van de kamer.
,,Deze cliënt wilde niet afhankelijk zijn van pillen, dan voelde ze zich minderwaardig. Ik heb haar toen op mijn ‘verzameling’ gewezen en gevraagd of ik daarmee in haar ogen minder waard was? Dit heeft haar over de streep getrokken.’’
Ook vertelt ze wel eens aan patiënten die het moeilijk vinden om assertief te zijn tegen een autoritaire arts, dat ze dat zelf ook erg lastig heeft gevonden. Omdat ze zelf arts is, maakt dit indruk. ,,Maar ik vertel dan ook dat ik inmiddels geleerd heb om voor mezelf op te komen. En dat zij dit ook moeten doen, en bijvoorbeeld niet moeten opgeven als zij vinden dat een aanvullend onderzoek nodig is, ook al beschouwt de arts dit als gezeur.’’
Tot op heden, zegt Carla Rus, heeft ze nog niet gemerkt dat ze met deze ‘zelfexposure’  doorgeschoten is. Ze zit op de goede weg, denkt ze, al beseft ze dat patiënten het haar mogelijk niet vertellen als ze vinden dat hun psychiater teveel over zichzelf praat.


4 Een diagnosebehandelingcombinatie (DBC) bestaat uit twee delen: een code voor iemands diagnose (klachten of zorgvraag) en een code voor de totale behandeling die de zorgverlener gegeven heeft. DBC’s zijn vooral van belang voor de betaling van de zorg. Als iemand bijvoorbeeld met zijn klachten naar een arts of therapeut gaat, stelt deze een diagnose en geeft een korte of langere behandeling om de klachten van de patiënt te verhelpen of te verminderen. De zorgverlener legt in het medische dossier vast hoe de behandeling verloopt. Tegelijk legt hij de code voor die diagnose en die behandeling vast in zijn administratie. Als de behandeling is afgelopen, wordt er automatisch een rekening gemaakt.

Vraagsturing/beleid/overheid/collega
Hulpverleners beschouwen en behandelen de patiënt te weinig als mens, als geheel, vindt Rus. Wat dat betreft kan de reguliere geneeskunde veel leren van de alternatieve geneeskunde, waarbinnen de hulpverleners wél ‘holistisch’ denken.
Een ontwikkeling die dit ‘reductionisme’ van de reguliere geneeskunde nog verder heeft versterkt, is de invoering van de diagnosebehandelingscombinaties (DBC’s), vindt Rus. Door deze DBC’s is elke diagnose aan een vaste behandeling én bijbehorend tarief gekoppeld, waardoor artsen nog sterker aan de gestelde diagnose of gesignaleerde symptomen vasthouden.
Ze geeft een voorbeeld uit haar nabije omgeving. Een moeder van een vriendin had een opstopping in de darm (ilieus), een kwaal die goed te behandelen is. Tegelijkertijd had ze, van het begin af aan, een ontstoken voet.
Toen de darmproblemen succesvol behandeld waren, kreeg deze oude dame toch nog hoge koorts. Haar dochter opperde dat dit mogelijk door de ontstoken voet zou kunnen komen, níet door de darmkwaal. Daar wilde de verpleegkundige verder niet naar kijken: de behandeling was gericht op maagdarmklachten, zei hij, niet op voeten.
De DBC’s vormen op deze manier volgens Rus een keurslijf. Als de diagnose eenmaal is gesteld, kan je alleen nog iets aan de behandeling veranderen als de hele DBC weer ter discussie wordt gesteld.
,,Gelukkig heb ik geen last van die DBC’s, omdat ik pro deo werk. Inhoudelijk verantwoord ik mijn behandelingen wel, ik stuur altijd brieven naar de huisarts, maar naar de verzekeraars hoef ik niets te schrijven over mijn DBC’s.’’
Rus hekelt ook de nauw omschreven behandelsessies in de geestelijke gezondheidszorg. De behandeling van een slachtoffer van seksueel misbruik mag maximaal vijfentwintig sessies van elk veertig minuten duren.
,,Daar kan je als hulpverlener veel te weinig mee. Veertig minuten is te kort voor een ingewikkeld gesprek. Deze patiënten zijn vaak heel kwetsbaar, je wilt er ook voor zorgen dat ze weer ‘goed’ de deur uit gaan, dus na 30 minuten behandelen moet je je er alweer op richten dat de behandelsessie goed afgesloten wordt.’’
Voor de ernstige patiënten gaat het om vijftig sessies van veertig minuten, maar ook dat is volgens Carla Rus vaak te kort. ,,Na afloop van die vijftig sessies kunnen de sociaal psychiatrisch verpleegkundigen nog met deze patiënten verder gaan, maar deze zijn vaak onvoldoende geschoold om zulke ernstige patiënten psychotherapeutisch verder te kunnen helpen.’’
De hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg hebben zich te gemakkelijk bij al deze beperkingen neergelegd, vindt Rus. ,,Ach, misschien konden ze wel niet anders’’, relativeert ze. ,,Hun leidinggevenden zeggen dat ze er ook niets aan kunnen doen, dat dit van hogerhand is opgelegd.’’
Ook de directies, denkt Rus, kunnen er wellicht niet zoveel aan doen, die hadden weer weinig weerwoord tegenover de verzekeraars. Vaak vraagt ze zich af wat ze zelf gedaan zou hebben, als ze niet ziek geworden was.
,,Zou ik de strijd zijn aangegaan? Ik zou me in elk geval als psychiater zelfstandig gevestigd hebben, ik zou niet meer binnen een instelling willen werken, zoals ik eerst deed. Ook als vrij gevestigd psychiater zit je natuurlijk aan de verzekeraars vast, maar je hebt dan toch wel meer ruimte om te manoeuvreren, je kunt ook meer je eigen methodieken volgen.’’
Nog even over de DBC's, ik ben links en rechts bij collega's nog aan het vragen welke problemen hierbij het meest nijpend zijn. Ik heb nog niet van iedereen antwoord, maar tot nu toe is de strekking dat het probleem met de DBC's toch is dat er met gemiddelden gewerkt wordt. Dat betekent dat bij diagnoses waar sprake is van 'zorgzwaarte', je altijd aan de bovengrens zit en geen ruimte meer hebt om te middelen. Een voorbeeld hiervan is de zorg aan patiënten met brandwonden. Hiervoor zijn twee DBC's ter beschikking: lichte brandwonden, en ernstigere brandwonden. Gewone ziekenhuizen kunnen hier goed mee uit de voeten, want ze hebben zowel patiënten met lichtere als met ernstigere brandwonden. Het wordt pas een probleem als we naar de specialistische brandwondencentra kijken, die alleen maar te maken hebben met brandwonden, die zo ernstig zijn dat ze doorverwezen worden door algemene ziekenhuis. Zij hebben hier echter maar één type DBC voor ter beschikking, en dus één betalingsvorm, en daarmee geen enkele speelruimte om de zeer ernstige patiënten bovenop die hoogste vorm van betalingsvorm nog eens extra zorg te geven, wanneer zij deze behoeven. Vergelijkbare problematiek komt bij patiënten voor, die ernstig psychologisch getraumatiseerd zijn, zodat zij super-specialisten nodig haar te vergelijken met de artsen in de brandwondencentra.
Ook landen die voorop lopen met de DBC's blijven tegen deze zorgzwaarte-problematiek aanlopen.

Wat ook snel moet veranderen, vindt Rus, is de klachtenprocedure bij instellingen. Ook op dit punt was ze naïef, namelijk dat ze nooit eerder heeft beseft dat een klachtencommissie binnen de eigen instelling per definitie partijdig is. Behalve de voorzitter, zijn de leden uit de eigen instelling afkomstig.
,,Voor ik ziek werd, zat ik nota bene zelf in de klachtencommissie van een riagg, maar ik had niet door dat je dan toch geneigd bent om je collega’s de hand boven het hoofd te houden. De klachtencommissies moeten door medewerkers van andere instellingen worden bemensd, dán zijn de uitspraken veel meer onafhankelijk.’’

Carla Rus zou graag zien dat artsen hun patiënt veel meer als gelijkwaardige partners beschouwen. Als de patiënt en/of zijn familie daar tenminste toe in staat zijn, tekent de psychiater hier onmiddellijk bij aan, want over de mondigheid van patiënten wordt te gemakkelijk gepraat. ,,De eis dat patiënten goed geïnformeerd moeten zijn, is niet reëel. Veel mensen vinden het moeilijk om hun weg in het medische circuit te vinden. Als je ziekt bent, geldt dat nog sterker.’’
De psychiater kent het advies ‘Goed Patiëntschap’ van de Raad voor de Volksgezondheid, waarin staat dat de patiënt niet alleen rechten heeft, maar ook plichten. Dat een ‘goede’ patiënt zich terdege moet informeren, op tijd moet komen, goede vragen moet stellen, niet agressief mag zijn, rekeningen op tijd dient te betalen, de voorgeschreven medicijnen op tijd en goed moet gebruiken, doktersadviezen moet opvolgen, enzovoorts.
Dat een patiënt ook plichten heeft, onderschrijft ze. Maar sommige plichten, analyseert de psychiater, kunnen strijdig zijn met elkaar. Zo wordt er van de patiënt geëist dat hij goed geïnformeerd is, maar een gevolg daarvan kan zijn dat de patiënt zich níet aan de adviezen van een arts wil houden.
Stel, zegt Rus, dat een borstkankerpatiënte bijvoorbeeld door eigen onderzoek op internet en door ‘rondbellen’ ontdekt dat chirurgie in combinatie met bestraling en anti-hormoon pillen zorgt voor een vijf jaars overleving van 92 procent. Indien zij kiest voor ook chemokuren erbij, is deze kans 92,5 procent.
,,Omdat deze vrouw weet hoeveel bijwerkingen deze chemokuren kunnen geven, zegt zij tegen haar oncoloog dat zij graag de chirurgie, bestralingen en anti-hormoon pillen wil, maar niet de chemokuur. Wanneer dit echter protocol is bij dit type tumor, moet je bij veel oncologen van goede huize komen om dit voor elkaar te krijgen, want je wordt dan als een dwarse patiënt gezien.’’
Als je mondigheid van de patiënt eist, vindt Rus, is daar onlosmakelijk aan verbonden dat de patiënt in het uiteindelijke ‘totaal- programma’ mee kan denken. ,,Zomaar medicijnen slikken of zomaar adviezen van een arts aannemen, terwijl je informatie hebt dat dit niet altijd uit goed uitpakt, zorgt ervoor dat je dus - hoewel mondig - toch blijkbaar een dociele patiënt moet zijn die precies moet doen wat de dokter zegt.’’
Aan elke patiënt zou ze willen adviseren om het stuur zelf in handen te houden. ,,Het is jouw lijf en jouw leven’’, beklemtoont de psychiater. ,,Luister uiteraard wel goed naar de adviezen van de arts en probeer de redelijkheid daarvan in te zien. Als die naar jouw gevoel ontbreekt, vraag door. Vragen zijn nooit dom of lastig; wanneer de arts er geen tijd voor heeft, vraag dan wanneer hij hier wel tijd voor zou kunnen maken.’’
En als je het uiteindelijk met bepaalde aspecten van het behandelvoorstel niet eens bent, adviseert Rus, kom dan goed voor jezelf op. ,,Maar probeer altijd vriendelijk te blijven, want je zit toch in die afhankelijke rol. Als de arts je vervelend vindt, luistert hij minder goed en zal hij minder snel met je meegaan.’’
Probeer ook altijd goed te onderbouwen waarom je met bepaalde aspecten van de behandeling niet mee wilt gaan, vervolgt Rus. Dit kunnen rationele - en gevoelsargumenten zijn. ,,Wanneer er sprake is van gebrek aan vertrouwen in de arts, probeer dit dan te bespreken. Als dat niet tot verbetering leidt, moet je naar een andere arts uitzien. Een enkele keer is dit de enige oplossing.’’

Tot slot het persoonsgebonden budget (PGB), daar mag niet nóg verder op bezuinigd worden. Eerder moet de overheid naar mogelijkheden zoeken om zulke hulpvormen verder uit te breiden en te budgetteren. Voor chronisch zieken is dit een uitkomst. ,,Hierdoor heb ik vaste mensen die mij verzorgen en kan ik zelf invullen wanneer ze komen en wat ze doen. Als je het dan over zorg op maat hebt, of de patiënt die zijn zorg zelf stuurt, dan is dit het beste wat je kunt bedenken.

Wat zullen ze van me denken

Interview: 'Wat zullen ze van me denken?'

Je wordt ervoor gestraft als je je klachten niet serieus neemt

In De Volkskrant. 27 november 2012, Interview door Jeroen Trommelen

Psychiater Carla Rus was 43 jaar kerngezond, tot ze last kreeg van haar nek. Een whiplash, dacht ze. In werkelijkheid was de oorzaak een tumor in het ruggemerg van haar nek. Toen die was verwijderd, hield ze echter klachten. Oorzaak: een incomplete dwarslaesie en posttraumatische dystrofie; een abnormaal sterke reactie van het lichaam op een letsel of operatie.
'Het schuldgevoel herken ik', zegt ze. 'Vooral in de eerste fase van de ziekte toen ik nog niet wist wat ik had. Het gevoel van: wat zullen ze wel van me denken nu ik me steeds weer ziek meld. Artsen zijn vaak competitief en kunnen moeilijk omgaan met hun eigen zwakten. Waar ik werkte, op het RIAGG, viel het nog wel mee. Daar is de cultuur wat zachter.'
'Maar vooral in ziekenhuizen worden hogere eisen aan elkaar gesteld. Je moet je van je beste en sterkste kant laten zien. Een beetje macho zijn, als man. Of een sterke vrouw die alles aankan. Als dat niet lukt, begint het schuldgevoel. Ook omdat je als zieke anderen die het ook druk hebben, belast met jouw werk.'
Door haar ziekte is ze 'het lijntje overgestoken naar de patiënt' en daar heeft ze veel van geleerd. 'Ik ben er een betere psychiater door geworden omdat ik me daarna beter kon verplaatsen in de kwetsbaarheid van de patiënt. Daarvóór zat ik meer op de lijn van aanpakken; zet hem op. Een positivo-psychiater. Nu denk ik: wat heb ik die mensen aangedaan. Ik heb me onvoldoende ingeleefd in hun situatie. Nu heb ik een dubbele entiteit. Soms sta ik dichterbij de patiënt dan bij de collega's.'
Toen de ziekte haar lichaam begon aan te tasten, had ze dat aanvankelijk niet door. 'Het ligt aan mij, dacht ik. Ik kan het niet meer zo goed aan. Dat beeld werd bevestigd door de buitenwereld. Je hebt een drukke baan en kleine kinderen. Je vraag te veel van jezelf.'
Achteraf is die denkwijze een grote fout geweest waarvoor ik nog steeds de tol betaal. Als ik mijn klachten eerder serieus had genomen, was ik misschien eerder geopereerd. Ik ging ook minder werken om mezelf in acht te nemen, waardoor mijn uitkering voor arbeidsongeschiktheid nu maar wordt uitgekeerd over een werkweek van 20 uur. Ik had me sneller moeten realiseren dat ik gewoon ziek was.'

Redder in diagnostische nood

REDDER IN DIAGNOSTISCHE NOOD

Psychiatrie als vuilnisvat

Door Carla Rus,  psychiater

In: Psy, maandblad voor de GGZ, Jaargang 6 nr. 10. 2002

Redder in diagnostische nood

Een medisch specialist zal pas een diagnose stellen als hij daar een anatomisch bewijs voor heeft. Als dat er niet is, de patiënt zogenaamde vage klachten heeft, wordt  hij verwezen naar de psychiatrie. En die komt hoe dan ook met een diagnose. Desnoods met een verkeerde, dankbaar dat zij de arts behulpzaam mag zijn.  

In het tv-programma 'Vinger aan de pols', interviewde Pia Dijkstra  in de zomervakantie drie patiënten met een postwhiplash-syndroom en een neuroloog. Die neuroloog had zich samen met een aantal artsen verenigd in 'De paarse brandnetel' omdat ze zich machteloos voelden bij dit ziektebeeld, en het zagen als een overwegend psychische stoornis. Vriendelijk, doch stellig opperde de neuroloog haar onbewezen idee dat je fysiologisch gezien altijd van een postwhiplash-syndroom zult herstellen. Naar de verbijsterde, licht tegensputterende patiënten die een andere ervaring hadden, werd niet serieus geluisterd. Ze waren ervan overtuigd dat hun klachten volledig lichamelijk waren; het enige waar ze psychisch last van hadden, was het onbegrip uit hun omgeving.
Het maakte mij opnieuw kwaad. Was ook ik niet aanvankelijk in handen gevallen van de 'tussen de oren maffia' binnen de reguliere geneeskunde, toen ik na een tumoroperatie een posttraumatische dystrofie op had gelopen?
Natuurlijk is het zonneklaar dat de psyche een grote invloed heeft op welk ziektebeeld dan ook. Maar wat mij stoort is het feit dat de termen 'psychisch' of 'somatisatie' te vaak en te slordig in een oorzakelijk verband worden gebruikt bij ziektebeelden zoals het postwhiplash-syndroom en posttraumatische dystrofie. Hoewel deze ziektebeelden gemeen hebben dat de precieze oorzaak onbekend is, is de diagnose toch goed te stellen omdat het klachtenpatroon allesbehalve vaag is, en een aantal klachten uitstekend te objectiveren zijn. Verder vangen de klachten altijd na een lichamelijke gebeurtenis aan: een ongeluk, een operatie of een infectie. Maar als een patiënt de pech heeft een huisarts te hebben die diep in zijn hart eigenlijk liever psychiater had willen worden, is het bekeken. Wanneer de patiënt dan wordt doorgestuurd naar de psychosociale hulpverlening is het station 'lichamelijk onderzoek' gepasseerd. En dan komt het:  is de  psychosociale hulpverlener in staat het stempel 'psychisch' van de huisarts te weerstaan wanneer hij geen aanwijzingen kan vinden voor de ontwikkeling van een somatoforme stoornis?

Vernederend
Psychiatrie is wel eens het ondergeschoven kindje van de geneeskunde genoemd. Dat is een vernederende positie, en dat willen we niet. We willen juist meetellen, desnoods door de nog steeds op een voetstuk geplaatste somatische geneeskunde behulpzaam te zijn. Als de somatische geneeskunde aan een patiënt niets meer te bieden heeft omdat ze geen oorzaak kan vinden voor het lichamelijk lijden, dan weten wij er wel raad op: wij kunnen toch voor een diagnose zorgen? Want een diagnose zal en moet er komen, desnoods een verlegenheidsdiagnose, desnoods een verkeerde diagnose, desnoods een diagnose die een patiënt meer kwaad dan goed doet. Als de arts maar van z'n machteloosheid wordt afgeholpen.
‘Therapie is for better or for worse’, leerde ik 25 jaar geleden al in mijn opleiding tot psychiater en psychotherapeut, daar zouden we wel eens vaker aan mogen denken. De somatische geneeskunde peinst er niet over om een diagnose te stellen wanneer ze geen pathologisch anatomisch substraat kunnen vinden die zo'n diagnose waarborgt. De psychiatrie en de huisartsgeneeskunde draaien er echter hun hand niet voor om, om wél een psychiatrische diagnose te stellen, ook al zijn hier onvoldoende positieve termen voor aanwezig. De psychiatrie leent zich op die manier vaker dan goed is voor afvalbak van de geneeskunde. Daar komt nog bij, dat we met een foutieve psychiatrische diagnose ook nog eens het licht uit de ogen van de somatici wegnemen. Als wíj zeggen dat het psychisch is, hoeven zíj immers niet meer door te zoeken?
Natuurlijk sta ik een holistische geneeskunde voor, ook ik ben voor een multidisciplinaire aanpak bij bovenstaande ziektebeelden. Tenslotte moet je bij een chronische ziekte rouwen om wat je verloren hebt en leren omgaan met de ziekte zodat je leert maken wat ervan te maken valt. De neuroloog in het televisieprogramma suggereerde echter, dat je klachten afnemen wanneer je verantwoordelijkheid durft te nemen voor de negatieve facetten in je leven. Betekent dat, wanneer de klachten niet verdwijnen, het dus je eigen verantwoordelijkheid is? ‘Blaming the victim’ wordt dat ook wel genoemd.

Onnodig lijden
Twee van de drie patiënten in het tv-programma hadden inderdaad een multidisciplinaire aanpak gehad en vertelden dat ze nu beter met hun ziekte om konden gaan. Maar hun klachten waren niet weg. Het kwetste de patiënten duidelijk dat ze van de neuroloog geen erkenning kregen voor het voortduren van hun lichamelijke klachten.
Waarom is het toch zo moeilijk om als hulpverlener te zeggen: ik weet het niet, ik zie dat u klachten heeft, maar ik heb er nog geen verklaring voor. Misschien stellen niet alle patiënten dit op prijs, maar wanneer je goed blijft luisteren en de klachten van de patiënt erkent, kan dit naar mijn idee uiteindelijk minder kwaad dan wanneer de patiënt geen erkenning krijgt en zelfs de schuld op zich moet nemen.
De geschiedenis herhaalt zich. Werden aanvankelijk patiënten met tuberculose voordat de tuberkelbacil werd gevonden, ook niet van een ondefinieerbaar psychisch lijden verdacht? En werden patiënten met MS voordat men aan kon tonen dat de myelineschede rond de zenuwen langzamerhand verdwijnt, ook niet 'beticht' van hysterie? Wat een onnodig extra lijden hebben deze mensen moeten doorstaan. Laten we alsjeblieft leren van de geschiedenis en niet denken dat we nu wel alles weten. Laten we alsjeblieft blijven luisteren naar onze patiënten en alleen een psychiatrische diagnose stellen als er een positieve indicatie voor is, Psychiatrie is geen afvalbak, maar een mooi, moeilijk vak.

Arts soms gevaarlijker dan patiënt

Arts is soms gevaarlijker dan kwakzalver

Het is goed dat de inspectie voor de volksgezondheid kwakzalvers wil aanpakken die patiënten afhouden van een goede reguliere therapie. Toch moeten patiënten soms ook beschermd worden tegen reguliere artsen. Het komt regelmatig voor dat ziektes niet worden erkend of als psychisch worden afgedaan.

In: Trouw, Podium, 26 februari 2004, Beeld Maria Well

Een goed alternatief therapeut zal een patiënt aanraden om zich ook te laten onderzoeken door een regulier arts, en kan daarnaast de patiënt tot steun zijn op een wijze waar de reguliere arts vaak geen tijd meer voor heeft. Maar ook zonder zo'n advies staat het de patiënt vrij om naar zijn eigen huisarts te gaan. De patiënt die naar een alternatief therapeut gaat, heeft hierin dus een keus en ook een eigen verantwoordelijkheid.

Anders is het voor mensen bij wie lichamelijke klachten worden gepsychologiseerd door huisarts of specialist, omdat die vanuit een vooroordeel of een gebrek aan bijscholing de diagnose mist. Deze mensen hebben géén keuze of moeten, als de huisarts niet meewerkt, veel moeite doen om een arts te vinden die hen 'gelooft'. Ook deze mensen ontberen de juiste behandeling en lijden bovendien aan een gebrek aan erkenning omdat de reguliere arts veel meer formele macht heeft dan de alternatief therapeut.

Ik ben zelf psychiater en weet hoe vaak psychologische problemen lichamelijke klachten geven. Ook weet ik dat huisartspraktijken overladen worden met dit type klachten. Het is dus te begrijpen dat huisartsen er af en toe naast zitten. Maar dat ontslaat hen nog niet van de verantwoordelijkheid om hun patiënt serieus te nemen. En als ze niet direct een lichamelijke oorzaak voor de klachten kunnen vinden, moeten ze niet automatisch concluderen dat het wel 'psychisch' zal zijn.

Ik weet niet om hoeveel gevallen per jaar het gaat waarbij de huisarts de eerste symptomen van kanker niet serieus neemt of psychologiseert, waardoor de patiënt uiteindelijk te laat bij de specialist terechtkomt. Maar van patiënten met een chronische ziekte is hierover meer bekend. Zo blijkt bijvoorbeeld dat bij posttraumatische dystrofie (ernstig pijnsyndroom na een infectie, operatie of trauma) twee derde van de 20000 patiënten ten minste eenmaal de diagnose 'psychisch' over zich heen krijgt. Terwijl uit wetenschappelijk onderzoek al jaren bekend is om welke chemische verstoringen in de zenuwknopen van het ruggenmerg en in de aangedane ledematen het gaat. Vele van deze patiënten ontberen om die reden nog steeds de juiste behandeling.

Arts soms gevaarlijker dan patiëntMensen met een post-whiplash syndroom, van wie er jaarlijks 30000 in Nederland bij komen, krijgen het ook zwaar te verduren. Neurologen hebben zich op het officiële standpunt gesteld dat blijvende klachten voortkomen uit de psyche. Wanneer je hieraan werkt, zouden de klachten vanzelf verminderen. Maar wat betekent dat voor mensen bij wie de klachten niet verdwijnen, is dat dan hun eigen schuld ? Ook het ziektebeeld ME (chronische-vermoeidheidssyndroom) -goed voor 35000 patiënten- valt in de prijzen. Hoewel met biochemisch onderzoek diverse lichamelijke afwijkingen aangetoond zijn in urine, bloed en spieren en psychiaters nooit een psychiatrische oorzaak gevonden hebben, stellen veel artsen zich op het standpunt dat er sprake is van een psychische aandoening. Ook patiënten met fibromyalgie (hiervan zijn er in Nederland meer dan 100000) waarbij de spieren vaak zichtbaar gespannen en gezwollen zijn, worden vaak niet geloofd. Puur omdat de wetenschap nog niet zover is dat ze precies begrijpt hoe de vork in de steel zit.

Daarmee treft bovenstaande vier patiëntengroepen hetzelfde lot als MS-patiënten -voordat bekend werd dat bij hen de myelineschede (beschermend hulsje rond zenuwen) langzamerhand verdwijnt- en de tbc-patiënten voordat de tuberbacil werd ontdekt. Van schizofrenie weten we tegenwoordig wat er biochemisch aan de hand is in de hersenen, maar nog niet zolang geleden werd de aandoening toegeschreven aan het feit dat de moeder dubbele boodschappen uitzond. Ook van mensen met epilepsie werd vroeger door artsen beweerd dat zij hysterisch waren.

Kortom het is prima dat de inspectie en minister Hoogervorst de kwaadaardige uitwassen van de alternatieve geneeskunde harder gaan aanpakken. Maar ook de diagnose van veel reguliere artsen rammelt vaak, doordat de wetenschap nog niet zover is, doordat artsen hun literatuur niet hebben bijgehouden of gewoon uit vooroordeel. Omdat artsen slecht toe kunnen geven iets niet te weten, wordt bovendien onterecht vaak een psychiatrische/psychologische diagnose gesteld.

Carla Rus; Psychiater en dystrofie-patiënt

De wereld komt nu naar mij toe

DE WERELD KOMT NU NAAR MIJ TOE

Van het ene moment op het andere werd Carla Rus invalide

Iinterview in de Libelle (Kerstspecial) 2005

Interview Carla Rus in de Libelle

Woedend, ongeduldig, wanhopig en depressief, Carla Rus (52) is het allemaal geweest. Door posttraumatische dystrofie leeft ze met ernstige lichamelijke beperkingen. Toch leidt Carla een rijk en vol leven als moeder, echtgenote, psychiater en schrijfster. Haar drijfveer? Een wijs mens worden. 

Dit voorjaar struikelde Carla Rus over een drempel. Geen schokkende gebeurtenis, het overkomt ons allemaal wel eens. Even wrijven over de pijnlijke plek en klaar. Maar de dingen zijn niet altijd wat ze lijken. Want bij Carla duurt de pijn wél heel lang. Carla heeft een uitgebreide vorm van posttraumatische dystrofie (PD). PD is een chronische ziekte waarbij het zenuwstelsel op zo’n manier is verstoord dat zelfs de lichtste aanraking – laat staan een val – een hevige pijn veroorzaakt die weken soms maanden aanhoudt. Met haar spieren kan ze heel weinig kracht zetten. Gaat ze haar grens over, dan krijgt ze pijn, de pijn prikkelt het zenuwstelsel en veroorzaakt weer meer pijn.  Een rampzalige vicieuze cirkel. De struikelpartij betekende dat Carla terug moest naar een leven van nog extremere voorzichtigheid. Als je bij haar op bezoek komt, kan ze geen hand geven. Voor de gewoonste handelingen, zoals douchen, koffie drinken of een stoel opzij schuiven, is ze aangewezen op de hulp van toegewijde thuiszorgers en familie. Rolstoelen en auto’s zijn uit den boze, te hobbelig voor iemand met PD in de nek. Alleen een ziekenauto kan haar vervoeren voor langere afstanden.

Ondanks al deze omstandigheden lijk je toch wel een gelukkig mens…
“Dat is ook zo. Ik leef per dag en klamp me niet vast aan de hoop op beter worden. Wat dat betreft was de diagnose van de neuroloog jaren geleden heel belangrijk voor mij. Hij zei: ‘Carla, je hebt een chronische ziekte waar wel medicijnen voor zijn, maar die niet meer overgaat.’ Vanaf dat moment kon ik rouwen om een leven dat nooit meer terug zou komen en vervolgens beginnen aan een nieuw leven met alle beperkingen die PD met zich meebrengt. Natuurlijk hoop ik nog op een nieuwe ontwikkeling die mij kan helpen, maar ik ben niet meer aan het jagen om iets te vinden waar ik in één klap beter van word.”

Je zegt dat er in jouw leven niets meer snel kan gaan. Hoe erg is dat?
“Misschien is dat wel de prettigste bijkomstigheid die de ziekte mij heeft gebracht: ik hoef me niet meer te haasten. Dat is een aangenaam gevoel. Toen ik gezond was liep ik eigenlijk van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat te rennen: ik had een gezin, ik had boeiend werk als psychiater, een vriendenkring en ook nog hobby’s. Ik vond het hartstikke leuk, maar het was wel druk. Als ’s ochtends de wekker ging, dacht ik: hoe ziet deze dag eruit? En dan sprong ik uit bed en begon het geren. Dat hoeft nu niet meer.

Ben je een ander mens geworden door je ziekte?
“Ik heb niet het idee dat mijn karakter veranderd is door mijn ziekte. Dat hoor ik ook van anderen. Ik ben nog steeds levendig, al kan ik bijna niet van mijn plek komen. Iedereen gaat op vakantie, gaat hierheen of daarheen. Ik ga nergens heen, maar op de een of andere manier krijg ik het toch voor elkaar dat er heel veel mensen in dit huis komen. Ik heb een computer die ik met mijn stem kan besturen. En omdat ik artikelen schrijf, voor onder andere Het Parool, Trouw en het maandblad Opzij, krijg ik regelmatig reacties. Dus ondanks het feit dat ik deze kamer nauwelijks verlaat – ik  slaap, eet en werk er – krijg ik toch het idee dat de wereld bij mij binnenkomt en kan ik met de wereld communiceren.”

Wordt je soms niet heel opstandig en boos als je ziet dat anderen veel méér kunnen?
“Natuurlijk heb ik heb nog niet alles onder de knie. Maar ik heb altijd al wijs willen zijn, als klein kind zei ik dat al tegen mijn moeder. En dit is natuurlijk dé manier om wijs te worden. Je kunt er niet omheen. Want als psychiater kun je wel wijs worden, maar je kunt ook zo met een ander bezig zijn, dat je jezelf vergeet of voor jezelf wegloopt. Ik ben zo vaak nog ‘onwijs’. Ik ben geen rustig, flegmatisch type. Bert, mijn echtgenoot, wel, die is al veel wijzer van zichzelf.”

En jij bent wat temperamentvoller?
“Ja. Ik was bijvoorbeeld woedend toen ik die laatste keer struikelde. De dag erna vlogen er allemaal gedachtes door mijn hoofd waar je helemaal niets mee opschiet: had ik het maar anders gedaan, had ik maar zus of zo. Daarna gaf ik me pas over. Dat punt bereik ik nu trouwens wel sneller. Vertrouwen is het sleutelwoord. Ik noem het een oefening in vertrouwen. In dat woord oefening zit toch ook dat je het nog niet helemaal kunt. Je mág oefenen. Je hebt nog wat te leren in het leven. Maar ik heb er wel jaren over gedaan hoor, voordat het me lukte. Juist omdat ik zo’n hersenfiguur ben, iemand die alles met haar verstand benadert. Ik wil controle houden. Dus werd die ziekte de grootste confrontatie die ik ooit met mezelf heb gehad. Want je speelt natuurlijk ontzettend veel rollen in je leven: als psychiater, als moeder, als vriendin, echtgenote. Bij elke rol ben je net weer een beetje anders. Toen ik ziek werd, kon ik die rollen niet meer vervullen. Dan kom je ergens heel diep in jezelf terecht, bij iets wat je zou kunnen omschrijven als je kern. En vanaf dat moment kon ik wijzer worden.”

Je bent getrouwd met Bert. Jullie hebben twee zonen die negen jaar geleden, toen je ziek werd, zeven en tien jaar oud waren. Hoe is het voor je kinderen en je man om te leven met iemand die zo in haar bewegingsvrijheid is beperkt? 
“Ik zit er wel eens mee dat Bert aan zo’n vrouw vast zit. Bert is een dijk van een man. Hij heeft ook zoveel opgevangen. Hij is bijvoorbeeld heel lichamelijk en heeft de jongens altijd geknuffeld. Ik kan ze geen spontane knuffel geven, daar ga ik teveel van achteruit, alleen een voorzichtige kus.
Ik hou heel veel van Bert. Ik zou hem alles willen geven wat in mijn vermogen ligt en door mijn ziekte kan dat niet. Ook wat betreft seksualiteit niet. Daar voel ik me toch bezwaard door, ook al kan ik er niks aan doen. Toen ik me na die struikelpartij weer zorgen maakte, omdat ik voor mijn doen wat somberder was, zei hij: je bent nog zo boeiend, je hebt nog zoveel te vertellen, het leuke overheerst bij jou. Dat is toch geweldig zo’n man? Hoe heb ik die uit kunnen kiezen? Want je weet het toch allemaal niet van tevoren.”

En de kinderen, maak je je zorgen over hen?
“Nu eigenlijk niet meer. Maar vroeger kon ik ontzettend piekeren over de kinderen. Ik wilde als ouder dat ze zo gelukkig mogelijk zouden worden. Ik dacht, het is tot daar aan toe dat ik lijd, maar nu belast ik ook die kinderen nog. Dat was heel zwaar.
Als ik nu kijk hoe onze kinderen zich ontwikkeld hebben, dan zijn het hele open, vrije, gelukkige – ik durf het bijna niet te zeggen – zorgeloze kinderen. Ik prat soms wel eens met ze over ‘de last’ die ze van mijn ziekte hebben. Dan zeggen ze gekscherend: “de last is dat je er altijd bent”. En ik maar denken dat dát juist één van de voordelen was! Maar voor een puber is het lekker als ma de deur uit is en ze ongestoord op de grond voor de tv pizza kunnen eten.
Ik ervaar dagelijks dat ik, ondanks alle dingen die ik niet kan, veel geluk heb met de mensen om mij heen. Geluk met mijn werk, met Bert, met de kinderen en met iedereen die hier over de vloer komt. Dat draagt me.”

Recensie roman Nog negen maanden

Recensie roman 'Nog negen maanden'

Door Carla Rus

In: Vakblad voor de Sociaal Psychiatrische Verpleegkundige, februari 2015

Recensie boek Nog negen maanden

Nog negen maanden is een autofictieve roman over de levenslustige, optimistische man Anton, die op verschillende manieren met de dood wordt geconfronteerd. De diagnose darmkanker brengt niet alleen zijn eigen dood dichterbij, maar roept ook indringende herinneringen op aan de suïcide van zijn dochter Brechje een aantal jaren geleden. Deze twee verhaallijnen dansen door het hele boek om elkaar heen. Hierbij wordt Anton in het zicht van de aftakeling van zijn gezondheid en de eindigheid van het leven, verliefd op zijn jonge collega Maaike die haar leven nog wél voor zich heeft en in hem een vaderfiguur ziet. Dat juist uitgerekend Maaike, net als zijn dochter Brechje, depressief en uiteindelijk suïcidaal wordt, stelt Anton voor veel hoofdbrekens in zijn toch al gecompliceerde leven.

In de eerste verhaallijn wordt op heldere en inzichtelijke wijze beschreven, dat het zeer de moeite waard is om je als patiënt niet onmiddellijk neer te leggen bij de gegeven slechte prognose en de voorgestelde behandeling. Dat je zelf actief op zoek kan gaan naar alternatieve behandelmethoden, zowel in de reguliere, als in de complementaire geneeskunde. Dat vergt wel veel communicatieve vaardigheden van de patiënt, want de medische wereld staat nog lang niet altijd open voor de assertieve, goed geïnformeerde patiënt. Enkele uitstapjes in de wereld van de complementaire geneeskunde, blijken Anton niet alleen gezondheidswinst op te leveren, maar maken Antons leven ook zinvoller en kleurrijker. Hij krijgt hierdoor veel stof tot nadenken over de intensieve verwevenheid tussen lichaam en geest; en tussen hemzelf en de mensen om hem heen -zowel op emotioneel als fysisch vlak. Een voor hem georganiseerd intentieexperiment waar zo'n driehonderd mensen (op afstand) aan meedoen, waarbij Anton bijzondere metafysische ervaringen opdoet en sommige deelnemers vergelijkbare ervaringen krijgen zonder dat zij dit van elkaar weten, geeft ook de lezer veel stof tot nadenken.

Ondertussen ontwikkelt ook de tweede verhaallijn zich, waarbij het meer en meer duidelijk wordt dat de zieke Anton de depressieve Maaike niet de aandacht kan geven die zij nodig heeft. Omdat de relatie tussen de huisarts en Maaike niet zodanig is dat zij aan hem durft te laten zien hoe depressief zij eigenlijk wel niet is, wordt ze niet doorverwezen naar een psychiater om in te schatten of zij antidepressiva nodig heeft en welke psychotherapie het meest geschikt voor haar is. Als Maaike eenmaal suïcidaal is geworden, is de huisarts hier dan ook niet van op de hoogte en wordt er door hem dan ook geen crisisdienst ingeschakeld. Was dat wel gebeurd, dan had een psychiater haar tijdelijk kunnen opnemen om haar tegen zichzelf te beschermen. Helaas is dit vaker het geval, want slechts vijftig procent van de ruim achttienhonderd mensen die zich per jaar suïcideren is bekend bij de psychiatrie.

Aan het eind van het boek, drie jaar nadat bij Anton een levensverwachting van slechts negen maanden is uitgesproken, leeft hij nog steeds en verkeert hij als vijfenzestig jarige in een redelijk goede gezondheid. Dit, terwijl aan het jonge leven van Maaike door een sprong van het dak wel een einde is gekomen. Dit geeft een wrang gevoel bij de lezer, het gevoel dat we krijgen als we iets in het leven als heel onrechtvaardig beleven.

Hoewel het boek twee loodzware onderwerpen bespreekt, voelt het nauwelijks als zodanig aan. Natuurlijk maakt het nauwgezet beschrijven van alle bijwerkingen van de chemokuren veel indruk op de lezer en maakt het de lezer ook duidelijk waarom sommige patiënten niet langer voor chemokuren kiezen. Tegelijkertijd lijkt Anton, de alterego van de auteur zelf, alles wat hem overkomt zo enerverend en spannend te vinden, dat zijn levenslust en grote nieuwsgierigheid wat het leven allemaal nog aan mysterieuze ervaringen voor hem in petto heeft, de lezer ook aan te steken. Het literaire niveau van het boek is soms wat wisselend. Zo beschrijft de auteur de overgang van realiteit naar droom op een prachtige manier en zijn de sfeertekeningen lucide en mooi. De dialogen hebben echter af en toe iets houterigs, zowel die tussen arts en patiënt, als met name de dialogen waar collega Tino, die op Antons baan aast, bij betrokken is. Misschien had de auteur toch net iets teveel haast met schrijven, nadat de arts hem nog negen maanden te leven had gegeven? Al met al blijft het een zeer lezenswaardig boek, waar zowel kankerpatiënten als mensen die met een depressie van zichzelf of van hun naasten of met een suïcide worden of werden geconfronteerd, veel aan kunnen hebben. En let wel: depressie is net als kanker een volksziekte, dus het gaat om veel lezers! Voor de overige lezers is het lezen van dit boek een goede manier om meer over deze twee onderwerpen te weten te komen. Bovendien is het over het geheel ook een spannend boek dat met veel vaart is geschreven.

Auteur Kees Santbergen. Uitgeverij Elikser. Verschijningsdatum 1 november 2014. 275 pagina’s. €19.95

Mijn leven aan scherven

Mijn leven aan scherven

Het ene moment leid je nog een gelukkig, gezond en succesvol leven, het volgende ogenblik overkomt je iets waardoor je voortaan aan huis gekluisterd bent en overgeleverd aan de hulp van anderen. Kun je je ooit verzoenen met dat nieuwe bestaan?

In: Opzij, oktober 2006, Beeld Mireille Schaap Tekst Carla Rus

Voor ik tien jaar geleden op 43-jarige leeftijd ziek werd, was voor mij het leven één grote sappige vrucht waar ik alleen maar in hoefde te happen. Ik danste graag, hield van mijn dierbaren en mijn werk als psychiater, en genoot van kleine dingen zoals de geur van lentebloesems en rotte bladeren in de herfst.
Tot ik op een middag met mijn jongste zoon in het zwembad was en iemand op mijn nek sprong. Zonder waarschuwing viel mijn mooie leven aan scherven. Ik dwaalde alle dagen met een dubbele zonnebril tegen het scherpe licht, wankel en op de tast door het huis op zoek naar mijn oude leven, want in mijn nieuwe leven wist ik totaal geen weg. Ik voelde me een blinde schipper op een dobberend bootje zonder peddels in een grote donkere oceaan.

Omdat ik in de loop van de maanden ook nog verlammingsverschijnselen kreeg, maakte de neuroloog een scan en ontdekte een grote tumor in het ruggenmerg van mijn nek. Wat was ik blij met die rottige diagnose, want misschien kon er nu iets aan m'n klachten worden gedaan.
De operatie slaagde, de tumor was goedaardig, ik zou mijn oude leven weer terugkrijgen.... Maar ik kreeg ondraaglijke pijn over m'n hele lijf, vooral wanneer het werd aangeraakt. Het voelde permanent ijskoud en krachteloos aan, handen en voeten zwollen paarsig op en de dokters wisten niet wat het was. Maar ze zeiden dat ze wél wisten wat het was: psychisch.
Dokters worden opgeleid om alles te weten, en als ze het toch niet weten is er altijd nog een afvalbak in de buurt: de psychiatrie. Ik ben eerlijk bij mezelf nagegaan of mijn onbegrepen klachten op psychische problemen zouden kunnen wijzen. Maar omdat ik me voor mijn ziekte gelukkig had gevoeld en mijn huidige problemen rechtstreeks met die mysterieuze ziekte samenhingen, trapte ik niet in de verkeerde aanname van de dokter en zocht door.
Ik vond een neuroloog die écht wist wat het was: posttraumatische dystrofie. Een aandoening die kan ontstaan bij mensen die er gevoelig voor zijn, na een trauma, een operatie of een ontsteking. Ik heb een ernstige vorm die mij destijds aan bed kluisterde. De neuroloog vertelde me dat ik er nooit meer van afkom (wat gelukkig lang niet voor alle mensen geldt).

Hij schreef het geneesmiddel Neurontin voor, waardoor ik minder pijn kreeg en met behulp van oefeningen weer langzamerhand mijn witte gevangenis uit kon. Elke dag vijf minuten langer, met de wekker erbij. Want wanneer ik mijn grenzen te snel verlegde, werd ik weer teruggeslagen. Ik ben nu bijna de hele dag 'op' en kan onder begeleiding een halfuur buiten lopen. Wanneer ik verder van huis moet, word ik met een ziekenauto vervoerd. Een rolstoel is taboe, want die laat mijn instabiele nek teveel heen en weer wiebelen. Omdat ik mijn handen nog steeds nauwelijks kan gebruiken, leerde ik met een spraakprogramma op de computer werken, zodat ik kan mailen, internetten en schrijven. Dat laatste heb ik altijd gewild en door mijn ziekte heb ik hier nu eindelijk tijd voor! Ik kan weer langer bezoek ontvangen en zelfs weer een aantal patiënten bij mij thuis behandelen. Merendeels uitgeprocedeerde, getraumatiseerde vluchtelingen: de paria's van onze samenleving. In India worden zij kastelozen of onaanraakbaren genoemd. Misschien dat ik me daarom enigszins verwant met hen voel. Door hen en door Internet komt de wereld - nu ik er zelf door mijn immobiliteit niet meer naartoe kan - naar mij.

Maar er was nog iets anders gebeurd: ik had de hoop opgegeven mijn oude leven terug te krijgen. Daardoor kon ik gaan rouwen om wat ik verloren had, waarna ik in staat was mijn nieuwe leven te accepteren. Voor mij is het verliezen van mijn hoop een belangrijk keerpunt geweest. Hoe vaak heb ik vroeger aan het ziekbed van mensen niet gezegd: niet de hoop verliezen hoor.... Dat ik dat zo argeloos heb durven zeggen! Want hoop is zoiets glibberigs: het is een droom in de toekomst waar je je aan vastklampt of een beeld uit het verleden dat je krampachtig terug wilt hebben. Beter is het om in het hier en nu te leven en met een open houding naar de toekomst te kijken.
Hoewel ik nu een heel redelijk leven heb, vind ik het nog steeds erg moeilijk dat ik van mijn partner Bert en thuiszorgmedewerkers afhankelijk ben voor eenvoudige levensverrichtingen als aankleden, eten, in bed gaan liggen en achter de computer gaan zitten. Het is een hele kunst afhankelijk te zijn, zonder dat je zelf de regie verliest, mensen overvraagt of juist te weinig vraagt, je eigen frustraties over die afhankelijkheid in je toon legt bij het vragen, jezelf zielig gaat vinden of je partner meer van zijn vrijheid 'berooft' dan strikt noodzakelijk is.
Bert en ik moeten om een gelijkwaardige relatie te houden regelmatig hoog op het koord dansen. Dan vecht ik tegen schuldgevoel en teveel dankbaarheid jegens hem om mijn zelfrespect te behouden, en hij kwijt zich van de edele taak mij te helpen zonder me als patiënt te zien. En dat doet hij geweldig, want hij is een heel geëmancipeerde man met wie ik - toen ik nog gezond was - alle taken eerlijk deelde. Ik kan iedereen die van plan is ziek te worden aanraden een geëmancipeerde man te zoeken....
Het grootste gevecht houd ik echter met mezelf. Ik ben het als een uitdaging gaan zien dat ik, ondanks dat mijn lichaam onvrij is, innerlijk op elk moment voor vrijheid kan kiezen. Want op elke vierkante millimeter heb ik nog keuzevrijheid. Zo kan ik in moeilijke situaties, zoals wanneer iedereen op vakantie is, ervoor kiezen opkomende somberheid in te dammen door me te concentreren op wat ik nog wél heb: me alvast verheugen op de enthousiaste verhalen als iedereen weer terug is en genieten van mijn prachtige tuin die ik mijn paradijsje noem. Maar het is niet altijd gemakkelijk, dus houd ik tussendoor regelmatig een verfrissende scheldkanonnade.
Mensen vragen weleens aan mij of het saai is zo alle dagen thuis. Nou, beslist niet! Mijn zonen Jesse en Ingmar zijn beiden bergbeklimmer, en de wijze waarop ik voortdurend alert moet zijn op zowel mijn omgeving als mijn lichaam, heeft veel van deze sport weg. Elke deur die plotseling opengaat is een risico en elke struikeling over een op de grond gelegen voorwerp kan het effect hebben of ik een stuk de berg af val. Dit leven is gevaarlijker dan ten tijde van mijn wereldreizen als backpacker en vraagt meer concentratie van mij dan de zwaarste jobs die ik ooit in mijn werk aanpakte.

Schermafbeelding 2015-09-21 om 16.17.37

Ziekte heeft naar mijn gevoel geen zin, maar je kunt die er wel aan geven. Zo is er geen leertherapie of meditatie die mij zo met mezelf heeft geconfronteerd als deze ziekte. De jaren dat ik bedlegerig was moest ik alle rollen in het leven afleggen en werd m'n hele ego gratis en voor niets afgebroken. Toen kwam ik ergens heel diep in mezelf terecht bij iets wat ik mijn kern zou kunnen noemen. Deze kern blijkt de beste wegwijzer naar wijsheid.
In mijn woonkamer hangt een litho van Ru van Rossem: Koningsgraf IV. Bovenin de afbeelding wordt een grote gewonde vogel door tientallen naakte mensen vooruit gedragen. Ik heb me jaren die vogel gevoeld, kwetsbaar in mijn fysieke afhankelijkheid, maar gedragen door de liefde van mensen om mij heen.

Amigo

Amigo

Opgenomen in de bundel: 'De pen als lotgenoot' nr. 6. ISBN nr. 90 6665 544 5. 2004.

Tot zeven jaar geleden mijn gezonde leven op 43 jarige leeftijd aan scherven viel, had ik een druk en zinvol bestaan geleid. Samen met mijn man Bert heb ik twee levendige zonen, die toen ik ziek werd, tien en zeven jaar oud waren. Verder werkte ik parttime als psychiater op een Riagg, had een hoop sociale contacten en besteedde ik ook nog een halve dag per week aan mijn hobby 'schrijven'. Ik genoot met volle teugen van het leven: ik voelde me sterk, hield van de mensen om me heen, had boeiend werk, had plezier in dansen en genoot van kleine dingen zoals de wind die langs je wangen strijkt als je fietst, of de geur van lentebloesems en rotte bladeren in de herfst. Kortom: het leven was voor mij een grote rijpe vrucht waar ik alleen maar in hoefde te happen.

De bom slaat in
Op 20 juli 1996 om half vijf 's middags was ik met mijn jongste zoon Ingmar in het zwembad toen er per ongeluk iemand op mijn nek sprong. Ik ontwikkelde daarna alle verschijnselen die na een whiplash op kunnen treden: pijn in mijn nek, duizeligheid, evenwichtsstoornissen, slecht tegen licht kunnen, niet meer kunnen lezen omdat de letters dansen, concentratiestoornissen et cetera.. Met een dubbele zonnebril op dwaalde ik de hele dag op de tast door het huis, op zoek naar mijn oude leven, want in mijn nieuwe leven wist ik totaal niet de weg.
Met mijn werk had ik noodgedwongen moeten stoppen, maar als mensen mij vroegen of ik het miste, schudde ik van nee. Daar was ik nog helemaal niet aan toe, er lagen nog zoveel gewone dingen voor: het zomaar een boek uit de kast kunnen pakken om een stukje te lezen, het ten behoeve van een nachtzoen over mijn kind heen kunnen buigen, het van de zon kunnen genieten zonder pijn in m'n ogen... Weg was de vanzelfsprekende gezondheid van m'n lichaam, dat me plotseling in de steek had gelaten zonder te vertellen hoelang deze toestand zou gaan duren. Ik voelde me een blinde schipper op een dobberend bootje zonder peddels in een grote donkere oceaan.Carla Rus in De pen als lotgenoot
Omdat ik in de loop van de maanden daarna ook nog lichte verlammingsverschijnselen aan een van mijn armen ontwikkelde en ik af en toe door mijn benen zakte, maakte de neuroloog een MRI van mijn nek en ontdekte een grote tumor in de ruggemergsholte van mijn nek. Het gezwel ging uit van de wortels van mijn zenuwen en drukte mijn ruggemerg een flink eind opzij. Wat was ik blij met die rottige diagnose, want misschien kon er nu iets aan mijn klachten gedaan worden. Ik weet nog goed hoe ik me met die wiebelige nek en slappe armen en benen slechts met moeite op die smalle slede van het MRI-apparaat had kunnen hijsen, terwijl de verpleging (die het altijd veel te druk heeft, dus ik vergeef het ze graag) licht ongeduldig had staan toekijken. Met hoeveel zorg en egards werd ik echter na het maken van de foto door wel twee hulpverleners van de tafel afgeholpen, en ik wist toen: ze hebben iets gevonden.

Gevangene van mijn eigen lichaam 
De operatie van de, gelukkig goedaardige tumor in mijn nek was zwaar maar verliep goed. Iedereen, inclusief ikzelf, verwachtte dat het van nu af langzamerhand beter met me zou gaan. Maar het tegendeel was het geval. Ik ontwikkelde een geheimzinnig pijnsyndroom in mijn nek, armen en linkerbeen, waar de artsen in eerste instantie geen raad mee wisten en ik al helemaal niet. Een revalidatiearts constateerde dat de pezen in mijn nek ontstoken waren, en raadde mij aan om mijn nek zoveel mogelijk rust te geven. Maar hoe doe je dat? Je nek moet immers niet alleen je hele hoofd dragen (een zevende van je lichaamsgewicht!), maar via de monnikskapspier hangen ook je schouders en je armen eraan vast. 20 van de 24 uur lag ik op bed, en elke schok, aanraking of beweging (zoals het optillen van een vinger (!) of het van links naar rechts bewegen van mijn ogen), deden me zo'n pijn, dat ik de hele nacht en grote delen van de dag in één en dezelfde houding bleef liggen. Omdat ik in de paar uur die ik 's nachts in staat was om te slapen, nog al eens m'n nek verrekte door een onbeheerste beweging, nam ik mij op een gegeven moment voor te proberen om ook in m'n diepste slaap niet te bewegen. Na een paar nachten lukte me dit, en vanaf dat moment lag ik als een halve dode in bed.
Ook overdag als ik wakker was, was ik nauwelijks aanspreekbaar, omdat liggend op mijn rug, het praten een bijna niet uit te houden, schroeierige pijn in mijn nek veroorzaakte. Via knipperen met mijn ogen gaf ik aan wat ik nodig had. Één keer knipperen was 'ja', twee keer knipperen 'nee'. Ik kon op mijn zij liggend, beter praten, maar dit hield ik slechts een kwartier vol en dan ook alleen maar op mijn rechterzij. Per dag kon ik op die manier zo'n zes keer een kwartier met mensen praten, en bijna al die tijd reserveerde ik voor mijn kinderen.
Vooral Ingmar, de jongste was nog erg aanhankelijk, en het was in het begin moeilijk voor hem om te verwerken dat z'n moeder, die hem in die tijd nog altijd naar school bracht en 's middags meestal weer van school haalde, het plotseling af moest laten weten en veel activiteiten met hem over moest dragen aan een lieve, maar in het begin vreemde hulpverlener van de thuiszorg. Maar ook voor Jesse, die het best stoer vond dat hij nu zelfstandig naar huis mocht komen, was het even slikken dat ik op zaterdag niet langer langs de lijn van het voetbalveld kon staan om hem toe te juichen bij de wedstrijd. Gelukkig heb ik een kei van een man, die veel heeft opgevangen: zowel fysiek als psychologisch, zowel van de kinderen als van mij. Hoewel hij niet gelovig is, zou ik, wanneer ik als Petrus bij de hemelpoort zou staan, hem zonder aarzeling hartelijk ontvangen. Maar wie ben ik. Zeker geen Petrus. Slechts een kwetsbaar mens die overgeleverd is aan krachten die ze niet in de hand heeft, die in de moeilijkste jaren van haar ziekte zich gedragen heeft geweten door alle lieve mensen om haar heen.
Mijn bed staat in de woonkamer, en aan de wand hier tegenover hangt een litho van Ruud van Rossem: Koningsgraf IV geheten. Bovenin de afbeelding wordt een grote gewonde vogel door tientallen naakte mensen vooruit gedragen. Ik heb me jaren die vogel gevoeld, kwetsbaar in mijn fysieke hulpeloosheid, maar steeds weer opgevangen door de handen van warme mensen: vrienden, familie, buren en hulpverleners. Ik had niets meer om me te verbergen en ook zij lieten aan m'n ziekbed vaak hun diepste geheimen zien.

Leve de hulpverlener die buiten zijn boekje gaat 
Ook hulpverleners toonden vaak veel meer van zichzelf dan ze officieel mochten, en ik kan jullie vertellen, dat was vaak mijn redding. Leve de hulpverlener die door zijn persoonlijke inbreng af durft te wijken van het protocol. Ze lieten me daardoor voelen dat ik niet alleen een patiënt ben, een 'geval', maar nog steeds een mens, iemand waar goed mee valt te praten, iemand die ook nog iets voor hén kan betekenen. Ze hebben me stuk voor stuk geholpen te leren hulp te ontvangen. Ik weet natuurlijk als psychiater heel goed hoe ik mensen aan het praten krijg, en ik ben een meesteres in 'het geven'. Maar afhankelijk zijn voor mijn ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen) en hulp ontvángen, dat heb ik echt moeten leren. En ik heb gemerkt dat wanneer de hulpverlener, zonder afbreuk te doen aan de geëiste rolverdeling, een min of meer gelijkwaardige relatie met je aangaat, dit veel gemakkelijker voor me is.
Want als dat niet het geval was, wist ik me eigenlijk geen raad, raakte ik acuut in een kleine identiteitscrisis die ernstig aan m'n eigenwaarde knabbelde. Want wat bijvoorbeeld te zeggen van een hulpverlener die tien jaar in een verpleeghuis met stokoude, vaak demente mensen heeft gewerkt en hier een behoorlijke beroepsdeformatie aan overgehouden heeft, zodat hij zich eigenlijk ook geen raad met míj weet? Altijd had hij hard moeten pezen om al die oudjes op tijd gewassen te krijgen, in de kleren te hebben en aan tafel te zetten. Bij mij moest alles ineens heel voorzichtig, dus dit nam de nodige tijd. Ik merkte dat hij dit toch als een soort onnodige luxe beschouwde, en ik kreeg ook het gevoel dat hij niet helemaal geloofde dat ik zoveel pijn had. Ik vond het vreselijk om 's morgens vroeg gewekt te worden in m'n eigen huis en in m'n eigen bed met de opwekkende woorden: "Zo, mevrouw de Vries (terwijl ik het prettig vind om thuis bij m'n vóórnaam genoemd te worden, en in noodgevallen bij m'n meisjesnaam), wat willen we vandaag op het boterhammetje?"
Ik heb eerst alle gesprekstechnieken en behandeltrucjes uit de kast gehaald die ik nog zo gauw te pakken kon krijgen in mezelf. Zonder resultaat, want ze werkten kennelijk alleen als ík de hulpverlener was en de ander de patiënt, en niet andersom. Paniek, wat nu. Dan maar nog iets meer van mezelf laten zien. Tussen de bedrijven door, wanneer ik halfnaakt en bibberend van de pijn en de angst dat hij tegen me aanloopt in de badkamer sta, zeg ik: "Ik zou het prettig vinden als je me gewoon 'Carla' noemt. Wanneer je me met mevrouw aanspreekt, voel ik me behalve ziek ook nog oud." Hij was duidelijk onthand, en ik vond hem toen eigenlijk een beetje zielig.
De volgende keer dat hij kwam, sprak hij me weer met we aan en wilde hij me opnieuw een boterhammetje aansmeren. Nu probeerde ik het met humor, dus ik zei: "Zo, ben ik vandaag van koninklijke bloede?", en even later: "Goh, zijn de boterhammen vandaag zo klein uitgevallen?" Helaas, zonder resultaat, want de keer daarna kreeg mevrouw de Vries opnieuw bijzonder klein uitgevallen boterhammen.
Ik voelde aan mezelf dat ik nu moest uitkijken. Of ik moest vanaf nu af aan alles over me heen laten komen, maar ik wist niet of me dat zou lukken. Of ik kon er opnieuw een gesprek over aangaan en hopen dat ik mezelf dan in de hand kon houden. Bij m'n patiënten heb ik me altijd goed kunnen beheersen, maar dan waren zíj de kwetsbare partij en dan behoorde ik 'de wijze' te zijn. In dit geval was ík de kwetsbare partij en had ik ook nog eens iemand tegenover me die niet gewend was naar zichzelf te kijken. Op hoop van zegen ben ik toen een gesprek met hem aangegaan over het feit, dat het voor hem zo'n grote overgang geweest moet zijn van intramuraal naar extramuraal werken. Van werken in een situatie waarin hij als hulpverlener eigenlijk een beetje de baas is over het huis waarin de patiënt verblijft en een soort gastheer voor de patiënt is, naar een situatie waarin hij binnentreedt binnen de intimiteit van het huis van de patiënt zelf, en híj eigenlijk te gast is.
Of ik heb het door mijn eigen emoties toch niet helemaal goed gebracht, of de boodschap was überhaupt te confronterend voor hem. In ieder geval is hij daarna een lange tijd niet meer bij me geweest.
Maanden later, kwam de betreffende hulpverlener weer bij me langs omdat hij moest invallen voor een zieke collega, en tot mijn verrassing was hij veranderd. Minder vast in z'n rol, onzekerder over zichzelf. Ik heb toen alsnog een prettig gesprek met hem gehad over de moeilijke periode die hij had gehad bij de overgang van intra- naar extramuraal werken, en vanaf dat moment ging het tot mijn opluchting prima tussen ons.

Het lichaam als fuik 
Als ik terugdenk aan die eerste jaren, was het net of de zon nooit scheen, of ik alleen maar wanhopig m'n best deed om weer de oude te worden. Maar ik ging steeds verder achteruit, zonder houvast van welke diagnose ook. Wanneer ik me bijvoorbeeld per ongeluk stootte, had ik niet alleen op dát moment extra pijn, maar kon ik soms nog weken achtereen die extra pijn behouden. Ik ben nooit angstig uitgevallen geweest in mijn leven, klom als kind in bomen en op daken, heb in mijn studententijd de halve wereld afgereisd met mijn rugzak, durfde ook de moeilijkste situaties aan in mijn werk, maar nu was ik een bang vogeltje in een kooitje geworden. En als ik eens een keertje wat omhoog krabbelde doordat het me lukte een poos heel voorzichtig te zijn en ik dacht dat de pijn hierdoor iets milder werd, verstapte ik me het volgende moment en viel ik net zo hard weer terug, of nog dieper. Het was regelrechte Sisyphusarbeid. Regelmatig was ik boos op mijn lichaam en sprak ik het toe, dat het niet zo moest overdrijven. Maar dat had natuurlijk geen enkele zin, mijn lichaam deed ook maar zijn best om er iets van te maken. Ondertussen gingen mijn handen en mijn linkervoet er steeds gekker uitzien: ze zwollen op, kregen een rood-blauwe kleur en waren bedekt met een glanzende, wat schilferige huid. Ook mijn nek was soms knalrood, en er groeide rare zwarte haren op. Verder had ik aanvallen van transpiratie, terwijl ik het toch ijskoud had. Het lichaam was voor mij een onbekende geworden, een fuik waar ik steeds verder inliep.

Na een jaar of twee was ik zo slecht geworden, dat ik alleen nog maar kleine stukjes door de kamer kon lopen en één keer per dag de zware tocht naar de eerste verdieping van het huis ondernam om 's nachts bij m'n man te kunnen slapen. Elke avond een klim alsof ik de Mount Everest besteeg. Tot reizen was ik praktisch niet meer instaat. Een tochtje met de auto naar het ziekenhuis kostte me een paar weken om overheen te komen, want elk schokje door een oneffenheid in de weg vatte die wiebelige nek weer op als een mini-whiplash en elke bocht was voor hem een brug te ver. Wanneer ik met een ligtaxi (een soort ziekenauto maar dan zonder de extra medische apparatuur) werd vervoerd, kon ik de schade tot krap een week beperken, omdat mijn wervelkolom dan in één rechte lijn kon blijven liggen en via een 'headblock' mijn hoofd aan m'n romp werd gefixeerd. Omdat het ziekenhuis waar m'n neuroloog praktijk hield een kilometer of vijftien van mijn huis af lag, had ik op een gegeven moment zeker anderhalf jaar geen vis á vis contact meer met hem gehad. Door de telefoon vertelde hij me dat hij nog nooit zoiets had meegemaakt en hij kon me eigenlijk geen goede raad geven. De huisarts was de enige die me af en toe - op aanvraag van mij - thuis bezocht; hij deed dan geen lichamelijk onderzoek, maar praatte dan wat met me waarna hij me vertelde dat het hem boven de pet ging.
De enige arts waar ik nog wat vertrouwen in had was de anesthesioloog. Het was een soort wonderdokter die, door goed naar me te kijken en hier en daar in mijn pezen te knijpen, kon nagaan aan welke delen van mijn wervelkolom ik iets mankeerde. Van de pezen in mijn nek zei hij, dat ik daar als het ware een paar tennisellebogen had zitten. Daar ben je dan mooi klaar mee. Hij was de eerste die me vertelde dat mijn autonome (onwillekeurige) zenuwstelsel van streek en overactief was. Hij heeft twee keer, via het toedienen van een elektrische stroomstoot, een paar van de zenuwknopen in mijn nek en het bovenste deel van mijn rug gedeeltelijk uitgeschakeld. De eerste keer had ik hier veel baat bij, maar de tweede keer werden mijn handen nog dikker zodat ik ze helaas nog minder kon gebruiken.

Het karma van een slechterik 
Omdat de reguliere geneeskunde voor een raadsel stond, stortte ik me op de alternatieve geneeskunde. Ik heb werkelijk van alles geprobeerd, onder het mom: baat het niet, dan schaadt het niet. Via Reikie liet ik mij energie uit de kosmos toedienen, via antroposofische geneesmiddelen werd getracht mijn 'astraal lichaam', die na de narcose volgens hun zeggen niet terug op zijn plaats was gekomen, weer in het gelid te krijgen, een aurahealer veegde met een kleurtje mijn aura schoon en via kinesiologie werd er met mijn lichaam gepraat. Ik weet dat er veel mensen positieve ervaringen hebben met alternatieve therapieën. Zelf had ik er in eerste instantie vaak ook wel wat baat bij, maar op langere termijn niet. Misschien dat ik hiervoor te rationeel en te kritisch van aard ben, te weinig een gelovige. Ik duidde mijn eerste verbeteringen achteraf dan ook als 'placebo-effect'. Want ook geneesmiddelen die slechts uit kalk bestaan, maar waarvan tegen de patiënt wordt gezegd dat het echte geneesmiddelen zijn, kunnen in het begin een beetje helpen. Wel heb ik de contacten met alternatieve therapeuten altijd als erg plezierig ervaren. Ze waren vaak zo aardig en zo positief en ze gaven je zoveel hoop. En hun theorieën waren vaak zo interessant: zoals het verhaal van de reïncarnatie therapeut die beweerde dat ik in een van mijn vorige levens (waar ik me niets bewust van kan herinneren) iets niet had afgemaakt wat tot 'karma' had geleid; mijn lijden nu, was waarschijnlijk een poging om dit werk alsnog af te maken. Naar zo'n theorie had ik wel oren, want dan lag ik immers niet zinloos pijn te lijden, dan had mijn ziekte nog een zin. Soms vond ik ze iets te ver gaan, zoals wanneer de reïncarnatietherapeut op m'n schuldgevoel werkte, omdat ik het gevoel kreeg dat ik in m'n vorige leven toch wel een behoorlijke slechterik geweest moest zijn, anders had ik nu niet zoveel pijn. Of die keer dat ik, toen Bert en de jongens op vakantie waren, drie weken opgenomen ben geweest in een antroposofisch verpleeghuis, en ik achter de reden kwam waarom ze daar totaal niet aan euthanasie deden. Al lagen die arme, soms honderdjarige oudjes al een paar jaar op bed, waarbij hun knokige lichaam om de twee uur werd gedraaid tegen de doorligplekken, zonder nog zelfstandig te kunnen eten, soms diep dement, nogal eens met veel pijn, dan nóg dachten ze niet aan euthanasie. Want wat ik als uitzichtloos en zinloos lijden beoordeelde - althans, als het mezelf zou betreffen, zagen zij als een voorbereiding op het volgende leven. Hier heb ik lang over na moeten denken, en ik kwam tot de conclusie dat ik, ondanks de liefdevolle zorg die ik daar van hen kreeg, nooit voor hen zou kiezen wanneer ik ooit voor altijd in een verpleeghuis opgenomen zou moeten worden. Ik begreep dat de oude mensen die daar lagen, zelf ook antroposofisch waren, dus hierover dezelfde ideeën hebben als hun hulpverleners. Ik kan hier alleen maar groot respect voor hebben.

Rouw 
Uiteindelijk ben ik met de alternatieve therapieën opgehouden, niet alleen omdat ik het niet meer kon betalen, maar ook omdat ik merkte dat ik daarmee de acceptatie van mijn ziekte uitstelde. Al die tijd heb ik mij wanhopig aan die lieve therapeuten vastgeklampt, omdat ze suggereerden dat wanneer ik maar goed met mezelf bezig was, ik weer zou genezen. Pas toen ik dit idee losliet, kon ik gaan rouwen over wat ik verloren had. Waskuipen vol tranen heb ik gegoten, tranen die dezelfde brandende pijn in mijn ogen gaven, als die ik ook in mijn nek had. Maar ik heb me er gewoon aan overgegeven, wetende dat dit de enige mogelijkheid was om mijn nieuwe leven te accepteren.
Vroeger, toen ik nog gezond was, en ik iemand ontmoette met een chronische ziekte, dan stelde ik net als vele anderen de vraag: Heb je het al een beetje kunnen accepteren? Nu weet ik echter, dat er een veel belangrijkere vraag aan voorafgaat, namelijk: Heb je je gezonde leven al los kunnen laten? Ik heb gemerkt, dat wanneer je voldoende gerouwd hebt om wat je verloren hebt zodat je het kunt loslaten, het accepteren van je nieuwe leven een stuk minder moeilijk is.
Het enige waar ik nog mee doorgegaan ben, is kinesiologie. De voornaamste reden hiervoor was, dat mijn eigen fysiotherapeut dit deed. Hij combineerde het met adviezen hoe ik met mijn lichaam om moest gaan, en ik heb hier veel van geleerd. Zo kwam ik erachter, dat ik, toen ik nog gezond was, mijn lichaam eigenlijk een beetje misbruikte. Ik ging er al die tijd als vanzelfsprekend vanuit dat mijn lichaam het 'gewoon' moest doen. Leren luisteren naar mijn lichaam had ik nooit gedaan. Mijn lichaam forceren, daar was ik een meester in. Nu heb ik, op het scherp van de snede, alsnog de kans gekregen om te leren dat mijn lichaam niet alleen mijn grootste vijand maar ook mijn grootste vriend is. Immers, alle wijsheid hoe ik met hem om moet gaan, ligt in hemzelf besloten. Daarmee maakt hij mij tot de grootste deskundige van mijn ziekte. Een grotere deskundige dan welke professor ook. Maar voordat ik dit besefte, vond er eerst nog een verschrikkelijke opname plaats in een academisch ziekenhuis, waar ik mij wanhopig liet opnemen ten behoeve van het verkrijgen van een diagnose.

Onder professoren 
Ik heb nogal wat artsen in mijn vriendenkring die allemaal mee zochten met wat er toch met dat rare lichaam van mij aan de hand was, en we kwamen uiteindelijk tot de conclusie dat het weleens 'posttraumatische dystrofie' oftewel 'reflex sympathetic dystrofie' zou kunnen zijn. Dit is een pijnsyndroom waar ze toen nog niet de oorzaak van wisten, meestal aan één arm of één been, dat zich kan ontwikkelen na een ongeluk, een operatie of een infectie. Hoopvol legde ik deze hypothese aan de huisarts voor, omdat ik wist dat met een mannitol-infuus (mannitol is een soort suiker) de zwelling teruggebracht zou kunnen worden in de aangedane ledematen, en met anti-oxidanten de verstoorde stofwisseling. Ik had van een buurvrouw die verpleegkundige is gehoord, dat ze daar in het ziekenhuis Leyenburg te Den Haag (waar ik zelf ook woon) gespecialiseerd in waren.
De huisarts schudde echter zijn hoofd. Hij vond dat ikzelf te veel de touwtjes in handen wilde houden, een kwaal waaraan veel artsen lijden als ze ziek zijn. Hij stelde voor dat ik maar eens in een academisch ziekenhuis opgenomen moest worden voor een multidisciplinair onderzoek. Helaas, helaas ben ik daar op ingegaan, vol vertrouwen in m'n huisarts die, naar achteraf bleek, geen open kaart met me speelde. Hij zei dat hij hierover zou overleggen met het Dijkzicht ziekenhuis te Rotterdam. Ik ging hiermee akkoord, blij dit ziekenhuis te kennen omdat ik hier tijdens mijn medische studie een paar co-schappen had gelopen.
Na het overleg vertelde hij me dat de afdeling neurologie te hectisch voor me was en dat ze daar dus te weinig voorzichtig met me om zouden kunnen gaan. Daarom was het voorstel dat ik voor de verzorging opgenomen zou worden op de afdeling psychiatrie waar ze één à twee keer zoveel bemanning hadden, en dat ik vanuit die afdeling het somatisch onderzoek bij de neurochirurg, de neuroloog en de orthopeed zou krijgen. Hij vertelde me een professor in de psychiatrie te kennen die in Dijkzicht werkte en in Den Haag woonde; die zou bij me thuiskomen voor een intakegesprek.

Bioindustrie 
Had ik mijn intuïtie maar gevolgd, want al in dit eerste gesprek voelde ik dat er iets niet klopte. De weledelgeleerde professor keek me in dit gesprekje, dat slechts een kwartiertje duurde, geen enkele keer aan, herhaalde hierin de afspraken die al met huisarts gemaakt waren en stelde ook nog voor dat ik, als ik toch op de afdeling psychiatrie was, nog een biologisch psychiatrisch onderzoek zou kunnen krijgen naar mijn pijnbeleving. Het was namelijk goed mogelijk dat hier iets mis mee was. Via biochemisch onderzoek van mijn bloedplaatjes konden ze hier achterkomen. Daar had ik wel oren naar, zeker als er daarna iets aan gedaan kon worden.
Natuurlijk moest ik even wennen dat ik als psychiater zelf opgenomen zou worden op de afdeling psychiatrie. Maar alles overwegende, kwam ik tot de conclusie dat het misschien nog niet eens zo gek was. Tenslotte waren B-verpleegkundigen vaak sociale mensen met een groot inlevingsvermogen, en een beetje steun bij de voor mij griezelige onderzoeken kon ik goed gebruiken. Ook had ik langzamerhand het idee dat mijn voorzichtigheid aan de ene kant goed was voor m'n lichaam, maar dat ik me aan de andere kant hiermee in zo'n keurslijf plaatste dat het bijna niet uit te houden was. Altijd alert zijn om geen verkeerde bewegingen te maken of om kleine botsingen met bijvoorbeeld deurposten of mensen te voorkomen, is namelijk doodvermoeiend en werkt zowel neurotiserend op jezelf alsook op de mensen om je heen. Ik weet nog dat ik in die tijd vaak droomde over gevangenissen. In het begin was de gevangenis nog groot en was ik er slechts op bezoek. Maar naarmate de maanden verstreken werden de gevangenissen steeds kleiner en was ik er allang geen bezoeker meer, maar een gevangene. Op het laatst bestond mijn gevangenis uit een kippenhok uit de bioindustrie, waarvan ook nog eens de sleutel kwijt was.
Omdat ik me afvroeg of mijn zelf aangemeten keurslijf niet een poging was om grip te krijgen op een proces waar ik eigenlijk geen enkele macht over had, leek het me prettig om hier met die verpleegkundigen over te kunnen praten. Wie weet zouden zij me kunnen helpen om wat meer ontspannen met mijn ziektebeeld om te kunnen gaan en weer wat meer vertrouwen in mijn lijf en in mijn leven te kunnen krijgen.
Maar het omgekeerde gebeurde daar. In dit academisch ziekenhuis belandde ik met een harde klap op de bodem van m'n bestaan. Dieper kon niet. Dat is achteraf het enige positieve wat ik er van kan zeggen, want vanaf dat moment kon het alleen maar stabiel-slecht blijven of schoorvoetend zelfs iets beter gaan.
In mijn opleiding tot psychiater heb ik geleerd hoe belangrijk het is om mensen altijd serieus te nemen en goed naar hen te luisteren. Tijdens de achttien jaar die ik in de psychiatrie heb gewerkt, heb ik de nodige fouten gemaakt, maar steeds heb ik geprobeerd om de mensen open en met respect te behandelen. Als ik nu over de opname en de behandeling vertel die ikzelf onderging, kan ik het nog steeds niet goed geloven, zo traumatiserend was die voor me.

Gegijzeld door mijn eigen hoop 
De tocht naar Rotterdam was zwaar voor mij. Duizelig en met een gevoel alsof ik met ruw weer op een schip liep, werd ik direct na aankomst door de arts-assistent gesommeerd om mee te gaan naar de vergaderkamer. Ze was een flinke, jonge Arabische vrouw, die als een cowboy voor me uitliep. Het liefst was ik eerst nog even tot rust gekomen, maar dat zat er kennelijk niet in.
In de vergaderzaal wachtte de voltallige verpleging op ons en ik proefde een licht vijandige stemming. Toen we eenmaal zaten, informeerde de arts-assistent niet naar mijn reis, maar stak gelijk van wal. Ik moest namelijk weten dat ze op de afdeling geen enkele uitzondering voor me zouden maken, en dat ze me van begin af aan als een psychiatrisch patiënt zouden behandelen. Ik was helemaal in verwarring. Dát was toch niet de bedoeling? Ik stamelde dat ik me natuurlijk als mens niets meer voelde dan de andere patiënten, maar dat het doel van de opname toch een andere was dan van hen? Duizelig vroeg ik me af of ik de creatieve-, de groeps- en de psychomotore therapie lichamelijk überhaupt wel aan zou kunnen.
Gelukkig bleef Bert bij zijn positieven, en hij herhaalde de afspraken die met professor S. waren gemaakt. Namelijk, dat ik verschillende specialistische onderzoeken zou krijgen, waarbij we met name de vraag hadden of ik ook op dystrofie onderzocht kon worden.
De arts-assistente beaamde Bert's woorden, maar bleef op haar standpunt staan dat ik als een psychiatrische patiënt werd beschouwd. Ik zou me dus volledig moeten onderwerpen aan een psychiatrisch onderzoek. Verder zou Bert de eerste weken absoluut niet op bezoek mogen komen.
Druppelsgewijs drong het tot me door: ik was hier door de huisarts onder valse voorwendselen binnengelokt. Waarom had hij dit in godsnaam niet met me besproken?
Bert is altijd een goedmoedige man, tenzij hij of zijn dierbaren op hun ziel worden getrapt. Hij stond op en zei boos: Carla, we gaan hier weg. Hij verwoordde precies wat ik ook voelde. Hadden we ons hier maar aan gehouden, je eerste gevoel klopt namelijk meestal het beste.
Strompelend stond ik op, want ik was al zeker drie kwartier 'op' na die vermoeiende reis, en ik hield het niet meer. Ik vroeg of ik nog even op bed mocht liggen voor ik weer de reis naar huis zou aanvaarden. Een mannelijke verpleegkundige begeleidde ons naar de kamer die voor mij gereserveerd was, en nu hij zich los had gemaakt van de groep, bleek hij een heel aardige man te zijn.
Toen Bert en ik alleen waren moest ik vreselijk huilen. Maanden had ik op deze opname gewacht, al mijn hoop was hier op gericht geweest. Nu moest ik weer terug naar die zee van pijn en wanhoop in die gevangenis die mijn huis heette. Natuurlijk zou ik alsnog kunnen vragen of ik in het Leyenburgziekenhuis opgenomen zou mogen worden, maar de huisarts zag me al aankomen. Ik bedacht me dat professor S. had beloofd dat al het onderzoek in de startblokken zou staan als ik eenmaal opgenomen was, en merkte aan mezelf dat ik het doodzonde vond om dit te laten lopen. Ik zei tegen Bert: Zal ik toch maar niet blijven? Is het eigenlijk wel zo erg om als een psychiatrische patiënt gezien te worden? Nee toch? Ik heb achttien jaar met plezier met ze gewerkt, schatten van mensen zaten ertussen, mensen die zich niet langer, zoals de meeste andere mensen doen, verbergen achter façade-gedrag, mensen waar ik diep door ontroerd kon worden. Wat is er dan zo erg aan om een van hen te worden, wat heb ik in godsnaam nog te verliezen?
Bert heeft toen de arts-assistent gevraagd of ze samen met professor S. nog even met ons wilde komen praten. Maar professor S. bleek helemaal niet op deze afdeling te werken, dus kwam haar supervisor professor P. met haar mee. Ik was plezierig verrast, deze man kende ik immers nog van mijn opleiding tot arts? In een gesprekje van minuut of vijf kwamen we tot een deal. Ik zou het beloofde lichamelijk onderzoek krijgen en zij zouden hun psychiatrisch onderzoek bij me mogen doen. Verder zou in korte tijd de amytryptyline (een antidepressivum, die ook voor zenuwpijnen wordt gegeven) worden afgebouwd, ten behoeve van het onderzoek naar mijn pijnbeleving. Hij beloofde me dat ik niet met therapieën mee hoefde te doen die ik lichamelijk niet aankon.
Ik weet nog, dat toen Bert naar huis ging en mij achterliet, ik een unheimisch gevoel had. Maar ik dacht: je moet hier gewoon doorheen Carla, dus even niet zeuren.
De verpleegkundigen bleken van tevoren met elkaar geoefend te hebben hoe ze voorzichtig met me om moesten gaan, en hoewel ik merkte dat ze hierachter m'n rug wat lacherig over deden, was ik hier blij mee. Aan de eettafel zat ik met drie vaste patiënten en een verpleegkundige die mee at en mij af en toe hielp. Zo kon ik bijvoorbeeld mijn brood niet zelf snijden, omdat mijn handen hier te stijf en te pijnlijk voor waren en ook mijn nek hierdoor te zwaar werd belast (de nek dient als hefboom voor de armen). Als ik eenmaal mijn bord op schoot had, kon ik vervolgens wel zelfstandig met mijn handen eten. Een mes of een vork waren te zwaar voor me.
De omgang met de andere patiënten was meer dan plezierig: we konden lachen met elkaar, vertelden elkaar over onze angsten en pijnen, steunden elkaar in moeilijke uren, kortom: we waren echte amigos. Bij een van de patiënten voelde ik me met name thuis, omdat hij net als ik oorspronkelijk uit Zeeland kwam, en een lekker Zeeuws accent had. Hij was heel handig en maakte speciaal voor mij op de arbeidstherapie een licht lepeltje van aluminium met aan twee kanten een steel. Wanneer ik namelijk met twee handen iets oppakte, verrekte ik minder snel mijn nek dan met één hand. Jarenlang heb ik dit lepeltje gebruikt, er als een moederkloek over wakend dat niemand het per ongeluk weg zou gooien tezamen met mijn plastic wegwerpborden.
Vanaf dag één kreeg ik gesprekken met de arts-assistent, eerst ten behoeve van een algemeen psychiatrisch onderzoek, waardoor ik vragen over me heen kreeg als: weet u welke dag het is? en: weet u waar u momenteel bent?, en later over mijn jeugd. Nu heb ik tijdens mijn opleiding tot psychiater al een leertherapie gehad en ben ik na de geboorte van m'n eerste kind opnieuw in therapie gegaan omdat ik me, hoewel ik zielsveel van m'n kind hield, onzeker voelde over m'n moederschap. Ik wist ook wel waar dit laatste mee te maken had, want ik had, net zoals zovelen van mijn vriendinnen, een ambivalente relatie met mijn moeder.
We waren opgevoed in de jaren 50 en 60 door moeders die zelf nooit hadden mogen leren, en voor wie het heel moeilijk geweest moet zijn om hun gestudeerde dochters nog te kunnen begrijpen en ze los te laten in die voor hen vreemde wereld. Ik ben zelf altijd een erg praterig en eigenwijs kind geweest, die in een tijd dat de slogan nog opgang deed: 'Kinderen die vragen worden overgeslagen, en kinderen die zwijgen die krijgen', al met mijn moeder in discussie ging over de opvoeding. M'n moeder heeft me later verteld dat ik altijd erg zelfstandig was en dat mijn eerste woorden waren : 'ikke zelf'. Mijn moeder, wiens wil wet was, had het - begrijpelijk - nog al eens moeilijk met me, en noemde me vaak 'dwars'. Eigenlijk wilde ze het liefst dat ik net zo braaf werd als mijn twee lieve zussen. Toen ik op achttienjarige leeftijd het huis uitging om te gaan studeren had ze hier weinig vertrouwen in, maar toen ik ook nog eens de gereformeerde kerk uitstapte, maakte ze zich pas echt ongerust. Wat was dat lieve mens bang dat ik nu in de hel zou komen. Ze stuurde me elke week wel een brief vol psalmen en gezangen en wanneer ik in het weekend af en toe thuis kwam, omhelsde ze me zo innig dat ik het er benauwd van kreeg. Ik heb dit haar nooit laten merken, om haar geen pijn te doen. Maar innerlijk drukte ik haar weer van me af.
Kortom: ik had me onvoldoende met mijn moeder geïdentificeerd en had hard m'n best gedaan om op mijn lieve, stoere vader te lijken. Dit zorgde later voor de problemen met mijn eigen moederschap. Gelukkig hebben mijn leertherapie, de therapie na de geboorte van Jesse, alle gesprekken hierover met m'n vriendinnen en m'n collega's, mijn reflectieve aard en last but least mijn lieve Bert, tezamen ervoor gezorgd dat ik uiteindelijk bewust en vol liefde mijn moederschap ter hand kon nemen.

De gesprekken met de arts-assistent waren oppervlakkig en heel vervreemdend. Toen ik haar na een paar gesprekken per ongeluk tutoyeerde, zei ze koeltjes dat ze met 'u' aangesproken wenste te worden. Ze bleef mij ook met 'mevrouw de Vries' en met 'u' aanspreken.
Zelf vroeg ik als psychiater, wanneer de therapie een beetje opgang was gekomen en de patiënt en ik elkaar al een keertje per ongeluk met 'je' hadden aangesproken, of we elkaar niet zouden blíjven tutoyeren. Ik heb gemerkt dat de meeste mensen dan wat sneller vertrouwd met je raken, en hierdoor ook wat gemakkelijker hun emoties laten zien. Nu moest ikzelf mijn eigen emoties onderzoeken als mevrouw de Vries (dat is dus mijn schoonmoeder) of als mevrouw Rus (dat is dus m'n eigen moeder of op zijn best: ikzelf zoals ik als psychiater werd aangesproken door een onbekende collega). Ik heb het de arts-assistent echter nooit kwalijk genomen, want ze was, hoe hooghartig ze zich soms ook gedroeg (uit onzekerheid?), nog zo onervaren. En dat 'gevousvoyeer' was misschien gewoon protocol op de afdeling. Vrienden en collega's die op bezoek kwamen, drongen erop aan dat ik zou vragen of ik gesprekken mocht hebben met een psychiater die al klaar was, omdat ikzelf ook een ervaren psychiater was. Maar dat durfde ik niet, omdat ik bang was dat de arts-assistent en de verpleging dit tegen me zouden gaan gebruiken. En zij zwaaiden immers de scepter op de afdeling.
Na twee weken opname had ik nog geen enkel lichamelijk onderzoek gehad. Als ik de arts-assistent er naar vroeg, zei ze me 'dat het er aankwam'. Ik had op dat moment opnieuw kunnen besluiten om weg te gaan, want hoewel het een gesloten afdeling was, was ik er vrijwillig opgenomen. Maar ik ben er toch gebleven, gegijzeld door mijn eigen hoop.
Ondertussen probeerde ik me een beetje te vermaken op de afdeling met de patiënten en de verpleegkundigen, die in die periode best aardig voor me waren. Ik merkte natuurlijk wel dat ze m'n gedrag probeerde te veranderen, door bijvoorbeeld juist van tafel te lopen als mijn volgende boterham gesneden moest worden, maar ze deden dit niet al te fanatiek. Wel had ik er wat moeite mee dat, als ik bijna door mijn benen zakte van de pijn en ik echt naar bed moest, ze me hiermee niet even tussendoor wilden helpen als ze juist met elkaar in overleg waren. Dat was sowieso drie keer per dag bij de overdracht van de dienst, een keer 's ochtends bij de stafvergadering en ook vele keren zomaar tussendoor. Ik merkte aan hen dat ze mijn vraag of ze me even in bed wilden helpen, opvatten als aandachttrekkerij. Maar ik kon gewoon niet anders met dat gekke lichaam. Ik heb toen een dag goed opgelet wanneer ze de reguliere vergaderingen hadden, en mijn rustpauzes volgens een bepaald schema daarop aangepast zodat ik hen niet meer hoefde te storen.
Ook over het feit dat ik veel pijn had, werd hardop getwijfeld. Anders kon ik toch immers niet ook nog lachen? Ze begrepen niet dat ik elke aanleiding aangreep om mijn lichaam even wat minder te voelen, en dat ik allang blij was om weer eens hartelijk te kunnen lachen met die leuke en ontroerende medepatiënten. Drie maanden na mijn ontslag heb ik mijn dossier opgevraagd, en tot mijn verbijstering kwam ik er achter dat ze mijn lach hebben opgevat als: 'la belle indifférence'. Dat is een bepaald soort 'onechte' lach die hysterische mensen kunnen hebben. De vraag is echter, wie van ons 'onecht' is geweest in contact: de patiënt die zich met zijn hele hebben en houwen heeft overgeleverd en zijn soms gekke 'keurslijf-gedrag' zo goed mogelijk probeert uit te leggen, of de verpleegkundige die in je gezicht aardig tegen je doet, maar in zijn rapportage schrijft dat je hysterisch bent.

Kafka 
Als je voortdurend niet erkend wordt in wie je bent, en alles wat je zegt of doet verkeerd wordt uitgelegd, raak je vroeg of laat 'gedepersonaliseerd' (vervreemd van jezelf) en ga je aan jezelf twijfelen. Dat is mij gedurende die vijf weken opname overkomen. Omdat ikzelf nog steeds het idee had dat ik lichamelijk werd onderzocht om tot een somatische (lichamelijke) diagnose te komen, meende ik er goed aan te doen om de verpleegkundigen te laten zien wanneer mijn lichaam weer eens opzwol of een rare rode kleur kreeg. Ik vroeg hen dan dit te rapporteren ten behoeve van het onderzoek van de medisch specialisten. In plaats van te rapporteren wat ze zagen, schreven ze echter in hun rapport dat ik weer eens zat te 'somatiseren' (psychische problemen in lichamelijke klachten omzetten). Het is ongelooflijk hoe blind mensen kunnen zijn als ze vooringenomen naar iemand kijken. Zo merkten ze wel degelijk dat mijn linkervoet steeds dikker werd, want ik kon op een gegeven moment mijn schoen niet meer in. Maar dit riep kennelijk geen enkele keer de vraag op of ik misschien niet écht iets mankeerde. Ze vroegen alleen of ik Bert wilde bellen of hij bij het volgende bezoek een schoenlepel mee wilde nemen. Toen ik hem op hun kantoortje wilde bellen, wist ik plotseling mijn eigen telefoonnummer niet meer, zover was ik heen.

Ouders 
Ten behoeve van het psychiatrisch onderzoek wilde de arts-assistent een heteroanamnese doen (informatie over jou verkrijgen van derden) bij mijn ouders, mijn zussen en wat vriendinnen. Moet je je voorstellen: je bent een 45-jarige volwassen vrouw die goed over haar jeugd en hoe ze zich momenteel voelt kan vertellen, en dan willen ze achter je rug met je oude ouders van 77 jaar, waarvan er een (mijn moeder) ook nog aan het dementeren is, over jou praten. Het is eigenlijk te gek voor woorden. Ik deed als psychiater praktisch nooit een heteroanamnese, er van overtuigd zijnd dat de meeste patiënten heel goed kunnen verwoorden wat hen mankeert. De enkele keer dat het toch nodig was, deed ik dit alleen waar de patiënt zélf bij zat. Ik wilde geen enkel risico dat de vertrouwensrelatie die ik met de patiënt had opgebouwd, gevaar zou lopen.
Maar goed, ik vertrouwde mijn ouders, mijn zussen en mijn vriendinnen zodanig dat ik me afvroeg: waarom ook niet? Zíj zouden de arts-assistent wel duidelijk kunnen maken dat ik een normale, aardige vrouw was en dat ik me als kind goed had ontwikkeld. En op de wat ambivalente relatie met mijn moeder na, had ik een heerlijke, vrije jeugd op het platteland gehad. Dus ernstige trauma's kon de arts-assistent onmogelijk plotseling te voorschijn toveren.
Hoewel mijn moeder door de dementie alles door elkaar gooide, maakten mijn ouders haar toch duidelijk dat ik niet alleen absoluut niet kleinzerig was geweest in mijn jeugd, maar dat ze me als kind ook altijd hadden beoordeeld als een geestelijk sterk kind. Aan mijn oudste zus vroeg de arts-assistente, of ik als kind veel aandacht had getrokken. Mijn zus heeft gezegd dat ik altijd vol verhalen zat, maar dat dat nooit vervelend was, alleen maar leuk. Ook vertelde ze dat ik altijd iemand was geweest die vol belangstelling was voor andere mensen. Mijn jongste zus zei ook zoiets, en vertelde er nog bij dat ik altijd hard had gewerkt, misschien een beetje té hard. Ach, ik heb ook van die schatten van zussen. Helaas heeft de arts-assistent m'n vriendinnen nooit gebeld, want die stonden ook al in de startblokken om me te 'verdedigen'.
Noch de 'schone' heteroanamneses van mijn familie, noch mijn eigen verhaal hebben echter kunnen verhinderen dat ze uiteindelijk de conclusie trokken, dat ik leed aan een conversie (het onbewust vertalen van psychisch leed, meestal veroorzaakt door een ernstig trauma in de jeugd, in een lichamelijk aandoend ziektebeeld). Een conversie kan alleen optreden bij iemand met een hysterische persoonlijkheid, vandaar dat ze zoveel moeite gedaan hebben om me in dat hokje te krijgen. In de ontslagbrief werd een brandschone anamnese (mijn eigen verhaal) beschreven. Zelfs de ambivalente relatie met mijn moeder werd niet vermeld. Ze hebben dus op geen enkele manier aannemelijk kunnen maken wat voor soort trauma er ten grondslag zou moeten liggen aan de conversie waar ik aan zou lijden. Maar wat nog erger is, ze hebben deze conclusie nooit met me besproken. Een paar weken na m'n ontslag vernam een van mijn vriendinnen, die ook psychiater is, via het roddelcircuit, dat ze tot deze conclusie waren gekomen.
Het is voor mij nog steeds onbegrijpelijk dat ze zo ondeskundig en respectloos met me om zijn gegaan, en ik realiseer me dat dit bij veel andere patiënten ook gebeurt. Zelf ben ik deskundige op het gebied van seksueel geweld in de jeugd, en heb dus meermaals meegemaakt dat een van mijn patiënten onverwerkte problemen via lichamelijke klachten uitte. Wanneer dit aan de hand is, is dit altijd iets wat je, voorzichtig, en op geleide van wat de patiënt aan kan, met haar of hem moet bespreken. Tenslotte is een diagnose niet een dooddoener, niet een manier om de patiënt achter zijn rug om in een hokje te stoppen zodat je er verder niets meer mee hoeft. Nee, een diagnose behoort altijd het begin te zijn van de zoektocht naar hoe je de patiënt zo goed mogelijk kan helpen.

Het licht in de ogen van de artsen 
In het begin van de vierde week begonnen eindelijk de onderzoeken. Zowel de neuroloog, als de neurochirurg namen me serieus en gingen respectvol met me om. Ze vertelden me dat ze niet gespecialiseerd waren in posttraumatische dystrofie, maar dat de orthopeed, die ik later zou zien, dit wel was. Toch had ik ze zoveel te vragen, dat ik na het onderzoek nog met tal van zaken zat die ik vergeten was. Zo had ik altijd veel last van spierkrampen en spierschokken, en ik had graag van de neuroloog gehoord wat dit zou kunnen zijn en wat hier eventueel aan te doen was. Helaas heb ik nooit de kans gekregen om deze aardige artsen nog een keer te spreken te krijgen. Als je opgenomen bent, moet je immers alle vragen via de arts-assistent laten lopen, en hoe vaak ik die vragen ook aan haar voorlegde, ik heb er nooit een antwoord op gekregen. Het is voor mij onduidelijk of die vragen ooit op het juiste adres zijn aangekomen.
Wat betreft de orthopeed, ook deze ging in eerste instantie respectvol met me om, en ik liet gretig mijn dikke, glanzende handen zien waarvan de vingers een klein beetje krom stonden. Hij bekeek mijn handen en zei dat het weleens reuma of dystrofie zou kunnen zijn. Hij zou een foto van mijn handen laten maken, om het nog wat beter te kunnen beoordelen. Daarna wilde ik hem enthousiast mijn nek laten zien, die tot mijn vreugde juist die ochtend erg dik en rood was. Maar hij wilde hem niet bekijken, hij zei: "In dit ziekenhuis worden 'de nekken' door de neurologie gedaan." Daar sta je dan met je goeie gedrag, en ik kon nog net mompelen: "Ook als de dystrofie zich juist hierin bevindt?" "Ook dan", antwoordde hij.
Opnieuw had ik een reden om de neuroloog nog een keer te spreken te vragen, omdat de eerste keer dat hij me onderzocht, mijn nek er vrij normaal had uitgezien. Maar zoals ik net al vertelde, heb ik die goeie man nooit meer te pakken gekregen. De orthopeed is nog wel een keer bij me langs geweest om de uitslag van de foto te vertellen. Gelijk bij binnenkomst zag dat hij er anders uitzag dan de keer daarvoor. Hij keek een beetje glazig en behandelde me op een manier alsof hij met een 'echte gek' van doen had. Schandalig natuurlijk, want ook al was ik hartstikke gek geweest, dan nog had hij respectvol met me om moeten blijven gaan. Hij vertelde me dat de foto's goed waren. Ook de arts-assistente vertelde me triomfantelijk dat er niets op de foto's te zien was. Pas drie maanden na de opname heb ikzelf uit de ontslagbrief moeten vissen dat de foto's wel degelijk gestoord waren. Een ijverige secretaresse had de uitslag braaf overgetypt en er stond in, dat de afwijkingen aan mijn gewrichten nog het meest aan reuma deden denken.
De omslag in houding van de orthopeed is denk ik geheel te wijten aan het feit dat de psychiaters mijn ziektebeeld voor zich opeisten. Ze hebben daarmee het licht uit de ogen van de somatici weggenomen, die vanaf het begin slechts ingehuurd waren om een lichamelijke ziekte uit te sluiten, en niet om er één te vinden.
Het voert hier te ver om alle details van de vernederingen te beschrijven die ik daar in dat academisch ziekenhuis heb ondergaan. In het eindgesprek liep prof. P. (nee, geen drs. P. en ook geen prof. Pi) al na vijf minuten uit het gesprek weg, en heeft me nooit persoonlijk verteld dat ze me als een klassiek geval van hysterie hadden gediagnostiseerd. Toen hij weg was, kreeg ik pas het advies. De arts-assistent en een revalidatiearts, die op aandringen van mij ook aanwezig was, vertelden me dat m'n pijn geen functie meer had en dat ik het beste door de pijngrens heen kon gaan oefenen. Dit druiste volledig in tegen de manier waarop ik tot dan toe onder begeleiding van mijn fysiotherapeut met mijn zere lichaam was omgegaan, namelijk: goed naar je lichaam luisteren en binnen de pijngrens oefenen. Toch nam ik mij voor om hun advies ter harte te nemen, toen nog niet wetende dat dit advies gestoeld was op hun diagnose dat m'n pijn tussen de oren zat.

De trap 
Omdat de revalidatiearts me had verteld dat er nog een wachttijd van een halfjaar was voor er een plaats was in een revalidatiecentrum, schakelde ik direct na thuiskomst een revalidatie-fysiotherapeut in, zodat ik alvast kon beginnen.
Deze enthousiaste man, die eerst contact met het Dijkzichtziekenhuis had opgenomen, ging voortvarend met me aan de slag. Anderhalve week lang door de pijn heen oefenen, en ik was slechter dan ooit. Mijn nek stond in brand en leek m'n hoofd nu bijna helemaal niet meer te kunnen dragen. Omdat het houden van je evenwicht niet alleen bepaald wordt door je evenwichtsorgaan en je kleine hersenen, maar ook door een subtiele samenwerking tussen je ogen en je nek (vergelijk je nek maar met de staart van een kat), zwapperde ik binnen de kortste keren door de kamer alsof ik een hele fles jenever achterover had geslagen. Toen ik een keer, voorzichtig de trap aflopend, bijna het trapgat in viel en me nog net kon vasthouden, ben ik weer gestopt met de behandeling. Ik voelde me verslagen.
De volgende dag liep ik voorzichtig over de overloop in de richting van het toilet, toen ik opnieuw mijn evenwicht verloor. Ik klapte tegen de muur aan, gleed een stukje uit over de gladde overloop en duikelde alsnog het trapgat in.
Ik ben met mijn hoofd op de harde plavuizen van de gang terechtgekomen en was ongeveer een uur buiten bewustzijn. Toen ik weer bijkwam, suisde mijn hoofd keihard en ik dacht: dit kan ik niet aan, als een klein stootje me al zoveel slechter maakt, wat moet een val van de trap dan wel niet veroorzaken. Ik was niet in staat om op te staan, maar daar had ik ook helemaal geen zin meer in. Ik wenste dat ik dood was gevallen onderaan die trap. Want wat had mijn leven nog voor zin? Ik was een blok aan het been van mijn man en mijn kinderen, voor wie ik bijna niets meer kon betekenen. Bert was een goede vader, maar omdat hij zoveel werk aan mij had, hield ik hem ook nog eens van de kinderen af. Nee, ik was erop dat moment volledig van overtuigd, dat ik er beter maar niet meer kon zijn.
De angst van mijn moeder was uitgekomen: ik kwam inderdaad in de hel terecht. In het halfjaar dat nu volgde, lag ik in een zee van pijn op bed, met een nek die ik er het liefst tussenuit wilde snijden, met een hartslag alsof ik met een marathon meeliep, met een blaas die voortdurend aangaf dat ik hoognodig naar het toilet moest en met darmen die lui en pijnlijk m'n buik opbliezen. Ook had ik het voortdurend koud tot op het bot. M'n dekbed werd regelmatig op de radiator gelegd, waarna hij uiterst voorzichtig dicht tegen me aan werd gevleid; bovendien lagen er bovenop mijn dekbed en rechtop tegen het voeteneinde aangebonden, verschillende elektrische kussentjes. Met stukken fliesstof werden de tochtgaten dichtgemaakt, zodat ik er bij lag als een lapjeskat of volgens sommigen als een mummie. Een heel werk voor die arme hulpverleners.
Ik hield het slechts een kwartier buiten bed uit, en dat maximaal een keer of zeven per dag. In die luttele kwartiertjes moest ik hard doorwerken om aan voldoende voeding te komen en om toe te geven aan mijn drang om te plassen. Ik kon nu nog maar voetje voor voetje lopen, en alleen de toiletgang kostte me al een minuut of tien. Door de pijn was ik in de jaren daarvoor een kilo of tien afgevallen, en ik moest mijn uiterste best doen om m'n gewicht nog niet verder te laten slinken. Maar het ergste van alles was de uitzichtloosheid.
Zelf had ik in eerste instantie nog niet door dat ik depressief was geworden. Ook had ik te weinig afstand van mezelf om me te realiseren, dat de in Dijkzicht in zeer korte tijd afgebouwde amytryptyline (het antidepressivum dat ik voor mijn zenuwpijnen gebruikte), wellicht mijn serotonine-huishouding had verstoord. Serotonine is één van de neurotransmitters. Een neurotransmitter is een stofje dat zorgt voor informatieoverdracht van ene zenuwcel naar de andere. Bij een depressie is er een tekort aan serotonine, en antidepressiva herstellen dit tekort.
Pas toen ik na drie maanden mijn ontslagbrief opvroeg, waarin de arts-assistent mijn huisarts aanraadde om maar op te houden met de amytryptyline omdat de zenuwpijnen toch tussen m'n oren zaten, drong het tot me door dat het stoppen van de medicijnen mede m'n depressie in de hand gewerkt moest hebben. Opnieuw ontdekte ik een grove fout. Niet alleen hadden ze in Dijkzicht de antidepressiva afgebouwd zonder te vervolgen wat hier het effect van was (terwijl uit het psychologisch onderzoek toch gebleken was dat ik behoorlijk somber was), maar ook waren ze eventjes vergeten dat ze de medicijnen reeds tijdens de opname hadden gestopt.
Het verraad door mijn eigen vakgenoten tikte hard aan, want ze gaven me het gevoel dat ik mijn werk als psychiater, dat ik 18 jaar met liefde had gedaan, nooit goed had kunnen verrichten. Immers, als ik me zo weinig bewust was van m'n eigen innerlijke conflicten dat ik er zelfs een conversie van ontwikkelde, hoe zou ik dan een ander ooit hebben kunnen helpen om diéns innerlijke conflicten bewust te laten worden. Ik had het gevoel dat ze me, terwijl ik al op de grond lag, ook nog eens op mij hadden staan trappen.
Hoe ik deze periode door ben gekomen, weet ik niet. Ik lag opnieuw alle dagen tegen die gewonde vogel op de litho aan te kijken, en achteraf realiseer ik me, dat ik het zonder al die lieve mensen om mij heen niet had gered.
Zo was er bijvoorbeeld Wil van de thuiszorg, die met haar zachte aard en groot inlevingsvermogen meer voor me heeft betekent, dan menig hulpverlener met een dikke opleiding. Ze bleef - tegen het beleid van de thuiszorg in, dat je niet te lang bij één patiënt mag blijven omdat je dan een te sterke vertrouwensband zou kunnen krijgen - wel vier jaar bij me. Of Jos, een moeder van school, die vele uren van haar kostbare tijd aan mij heeft gegeven en mij tot steun was bij de kinesiologie-sessies.
Maar ook collega's die met me gewerkt hebben en me dus kennen, namen het zonder uitzondering voor me op. Ze praatten op me in dat ik als psychiater meestal prima werk had verricht, weerspraken op luide toon de roddels en drongen bij me aan dat ik nu toch echt een andere huisarts moest zoeken. Een vriendin zocht voor mij een nieuwe huisarts, en via een vriend kwam ik een halfjaar na het Dijkzicht toch nog in het Leyenburg ziekenhuis terecht.

In de twee maanden voor de opname, werd duidelijk dat het nu echt te zwaar was geworden voor Bert. We sliepen nu samen in de huiskamer, maar omdat ik geen oog dichtdeed en ik regelmatig uit bed moest om te plassen, kwam Bert ook aan te weinig rust. Dit besprak ik met een wijkverpleegkundige, waarna we besloten dat er een aantal nachten per week, via de intensieve thuiszorg, een verpleegkundige bij me zou komen slapen. Bert zou die nachten dan gewoon boven slapen.

In de nachtelijke uren 
Er brak een nieuwe periode aan. Want tot mijn geluk, waren die nachtverpleegkundigen dijken van vrouwen. Ze waren allemaal rond de 50 jaar, met veel ervaring, moeders van kinderen, en stuk voor stuk met een eigen karakter.
Met de één lees ik elke nacht voor het slapengaan een hoofdstuk uit een boek over het boeddhisme, de vendente (dit is een leer die ook uit het oosten komt, en waarvan wordt gezegd dat het de basis is van alle wereldgodsdiensten) of uit een boek van Eckenkar (een leer die je helpt om de 'heilige geest' in jezelf terug te vinden). Vroeger had ik weleens geprobeerd om te mediteren: om 'leeg' te worden en m'n ego op te geven. Dat was me nooit gelukt, omdat mijn hoofd altijd vol verhalen en gedachten zit. Nu kwam ik er achter, dat die ziekte me ook iets had opgeleverd. Andere mensen moeten namelijk jaren gedisciplineerd hun best doen om geestelijk afstand te doen van de gehechtheid aan hun status, hun bezit, hun vleselijke lusten, hun goede uiterlijk et cetera, maar tot mijn verrassing hoefde ik dat niet meer. Want die ziekte had gratis en voor niets mijn ego grondig afgebroken.
Een ander vertelt me elke nacht een goeie mop. Ik weet nog van de eerste keer dat ze bij me kwam. Ze oogde als een degelijke, flinke verpleegkundige die door haar Groningse accent mij het vertrouwen gaf dat ze me niet zo snel in de steek zou laten. Toen ik 's nachts niet kon slapen van de pijn en mijn ademhaling hierdoor onrustig bleef, vroeg ze tot mijn verrassing of ik een mop wilde hoorde. Ze vertelde me later dat ze dit gevraagd had om me af te leiden. Nou, dit lukte haar uitstekend, ik wist opnieuw waar m'n lachspieren zaten, waar tot mijn geluk nog geen dystrofie in zat.
Weer een ander zag, dat ik liggend op bed de televisie niet kon zien omdat hij te hoog stond (ik kan mijn nek slecht buigen), terwijl hij zittend juist weer te laag voor me was. Ze heeft toen een kast uitgedokterd, waarbij de televisie met behulp van touwen en katrollen op verschillende hoogtes gebracht kan worden. Op een ochtend togen zij en Bert naar een zeilwinkel, en die dag zaagden en timmerden ze net zolang tot er een uniek meubelstuk was ontstaan. Sindsdien hijsen wij hier in huis niet de zeilen, maar de televisie.

De droom 
Op een nacht had ik een bijzondere droom. Ik stond samen met vier andere mensen, twee links van me en twee rechts van me, voor een engelachtige figuur die een prachtig wit licht uitstraalde. Het licht was zo mooi, dat ik het bijna niet kon bevatten, en het doorstraalde ons van top tot teen. Ik kreeg toen het kinderlijke idee, om snel mijn wensen te doen, voordat het licht weer verdwenen zou zijn. Ik wenste dat het weer goed zou komen tussen mij en m'n moeder, en ook, dat ik weer beter zou worden. Omdat ik dit laatste wel erg inhalig vond staan, veranderde ik de wens gauw in: dat ik beter met m'n ziekte om zou kunnen gaan. Daarna werd ik op mijn rechterschouder getikt, en werd ik wakker.
Met wijdopen ogen keek ik om me heen: er was niemand in mijn buurt die me wakker had kunnen tikken. Toch voelde ik die tik nog steeds op mijn schouder, en ik wist: die was er, opdat ik mijn droom zou onthouden.

Erkenning 
De opname in het Leyenburg Ziekenhuis was een verademing. De neuroloog liet neurofysiologisch en dermatologisch onderzoek bij me verrichten, en hieruit bleek dat ik lijd aan een uitgebreide vorm van posttraumatische dystrofie (PD). Hij noemde mij een dapper mens; dat is nog eens andere koek dan voor gek versleten te worden. Uit een artikel van professor Goris te Nijmegen begreep ik, dat tweederde van de PD patiënten weleens de diagnose 'conversie' over zich heen krijgt. Daarmee is ons hetzelfde lot beschoren, als vroeger de tbc patiënten voordat de tuberkelbacil werd ontdekt, en als de MS-patiënten voordat ze ontdekten dat bij hen de myelineschede (beschermend hulsje rond een zenuw) langzamerhand verdwijnt. Hoezo: leren van de geschiedenis?

Ik kreeg van de neuroloog medicijnen om mijn hart en bloeddruk tot rust te manen (o.a. clonidine) en DSMO-zalf, dat ik elke dag voorzichtig op de ontstoken gedeelten aan moet brengen. Om te slapen gebruik ik cannabis. Het verdooft de pijn en je wordt er lekker ontspannen van. Eén keer per vijf dagen zetten we 1 liter thee van 1 gram cannabis, dus per dag krijg ik een vijfde hiervan, is 200 mg, binnen. Ik had dat spul nog nooit gebruikt, dus ik voelde me in het begin echt 'een stout meisje'. Ik was zo bang dat ik door de drugs 'gek' ging doen en me daardoor m'n nek zou verrekken, dat ik het superlangzaam heb opgebouwd. Het is een wonder dat je met één glaasje thee een betere slapen bereikt dan met een handvol chemische pillen, die veel meer bijwerkingen hebben. Ik betrek de cannabis van een apotheker, dat is duurder dan bij een coffeeshop, maar je bent wat zekerder van de kwaliteit.
Maar het voornaamste geneesmiddel dat ik kreeg is: Neurontin, oftewel Gabapentine (800 milligram per dag), dat direct op de ziekte ingrijpt. Het is een middel met dezelfde werking als de neurotransmitter GABA. Dit is weer zo'n stofje dat zorgt voor de informatieoverdracht tussen de ene zenuwcel naar de andere. Er zijn neurotransmitters die een stimulerende invloed hebben, en er zijn er die een remmende invloed hebben op de prikkeloverdracht. GABA heeft een remmende invloed. Dit middel werd in 1999 nog als experiment gebruikt bij PD, maar tegenwoordig is PD een officiële indicatie voor neurontin geworden. Het wordt nu dan ook vergoed door het ziekenfonds. In Leiden doen ze er al heel lang onderzoek naar, en dit resulteerde o.a. in 2001 in een proefschrift van Dr. W.J.T. van de Beek.
Ik heb dat proefschrift gelezen en het was een openbaring. Alle verschijnselen die ik heb staan erin beschreven. Uit onderzoek blijkt dat er bij PD, ter hoogte van het ruggemerg, sprake is van een gebrek aan de remmende neurotransmitters GABA en glycerine. Dit geldt voor zowel de zenuwvezels die verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van pijn, als voor zenuwvezels die verantwoordelijk zijn voor het aanzetten tot spieractiviteit (vandaar de spierkrampen), alsook voor de zenuwvezels van het autonome (= onwillekeurige) zenuwstelsel (vandaar de problemen die sommigen met hun hart, hun blaas, hun darmen of bijvoorbeeld hun transpiratie hebben). Omdat ook de bloedvaten, die een belangrijke rol spelen in de temperatuur-regulatie, door het onwillekeurige zenuwstelsel worden beïnvloed, is de verstoring hiervan waarschijnlijk de reden van de kou die je voelt).
Je zou je het volgende voor kunnen stellen: wanneer een gezond iemand een stootje krijgt, gaat er een zenuwprikkel naar het ruggemerg die pijn doorgeeft; maar direct nadat het stootje is opgehouden, gaat er ook weer een zenuwprikkel naar het ruggemerg dat de pijn weer kan stoppen. Dit laatste seintje wordt mogelijk gemaakt door de remmende neurotransmitters.
Maar als je hier nu te weinig van hebt, krijgt de pijn onvoldoende kans om uit te doven. De pijn blijft 'rondzingen', en zorgt als het ware voor 'overspannenheid' van de zenuw: de zogenaamde zenuwontsteking. Omdat ook de bloedvaten hun werk niet goed kunnen doen wat betreft de aanvoer van zuurstof en afvoer van afvalstoffen, leidt dit tezamen met de zenuwontstekingen tot ontstekingsverschijnselen van vooral de handen en de voeten.
Eigenlijk zou ik veel meer Neurontin in moeten nemen, maar je wordt er een beetje duf van, dus daar kies ik niet voor. Het is ook mogelijk om operatief een pompje in de ruggemergsholte aan te laten brengen, dan kun je hoger doseren met minder bijwerkingen. In dat pompje kun je ook baclofen (ook een stof dat GABA nabootst, en dat vooral goed werkt tegen spierkrampen) aanbrengen. Ikzelf kies er voorlopig nog niet voor, omdat ik momenteel weer redelijk kan lopen, en een beetje bang ben voor een nieuwe operatie(tje). Ik heb verhalen van mensen gehoord die al een tijd verlamd en met contracturen (spierkrampen die niet meer verdwijnen en tot dwangstand van handen en voeten leiden) in de rolstoel zaten, en die nu weer een beetje kunnen lopen. Leve de wetenschap! Maar helaas zijn ze er met diezelfde wetenschap ook achter gekomen, dat de gevoeligheid voor deze ziekte (dus niet de ziekte zelf) genetisch bepaald is.

De neuroloog vertelde mij dat ik door de nieuwe medicatie wel wat beter zou kunnen worden, maar dat ik ervan uit moest gaan dat ik een chronische ziekte heb. Van dat soort duidelijkheid houd ik. Want er is niets erger dan valse hoop. Hoe vaak zeggen gezonde mensen niet goed bedoeld tegen chronisch mensen: hoop houden hoor! Maar geloof me, het is soms beter om de hoop juist te laten varen. Want met hoop richt je je aandacht op de toekomst, en het houd je dus af van de acceptatie in het 'hier en nu'. Van elke dag het beste maken en gewoon afwachten wat de toekomst je brengt, blijkt voor mij de beste houding te zijn.

Amigo 
Van nu af aan ging het langzamerhand bergopwaarts met mij. Samen met mijn 'eigen' wijze fysiotherapeut, maakte ik een plan om binnen de pijngrenzen mijn actieradius weer op te rekken. In het begin was dat met de kookwekker erbij: van een kwartier buiten bed, naar zestien minuten, naar zeventien minuten et cetera. Liep ik te hard van stapel, dan viel ik weer terug. Nu ben ik zover, dat ik 14 à 15 uur per dag 'op' ben.
Dit brengt veel nieuwe perspectieven met zich mee. Na al die jaren van bedlegerigheid is er nu weer tijd genoeg om me aan te kleden; van boven kan ik het zelf, van onderen moet ik geholpen worden. Met verbandschoenen aan (zachte, pantoffelachtige schoenen, die je via klitteband elke keer op maat kan brengen), kan ik elke dag een wandeling buiten maken van wel een halfuur! Heerlijk om weer de geur van lentebloesems of de grondige geur van de herfst te kunnen ruiken, om een zachte zeebries op je wangen te voelen en te genieten van het gezang van vogels die net als jij blij zijn met de zon.
Ook binnenshuis zijn mijn mogelijkheden flink uitgebreid. Zo kan ik met een speciale leestafel, waarbij ik mijn nek niet hoef te buigen, weer lezen. Losse bladen kan ik wel verschuiven en omslaan, maar niet de vastzittende bladzijden van een boek, zodat we - soms met pijn in het hart, de boeken uit elkaar snijden.
Met een spraakprogramma leerde ik mijn computer weer te bedienen, en kon zo tot mijn grote blijdschap weer schrijven! Om het spraakprogramma mijn stem beter te laten herkennen, moest ik hem via het geven van commando's 'africhten'. Ik houd niet van commanderen, dus ik had het hier in het begin best moeilijk mee. Omdat een van mijn buurvrouwen een leuke hond heeft, die Amigo heet en goed is afgericht, heb ik toen mijn computer ook Amigo genoemd. Nu betekent het Spaanse woord Amigo niet alleen vriend, maar ook gevangenis. Ook die laatste betekenis klopt in mijn geval, want als ik eenmaal achter de computer met vaste microfoon ben geïnstalleerd, kan ik er niet zelfstandig meer achter vandaan komen. Ik surf nu met behulp van mijn goede vriend over het Internet dat het een lieve lust is, ik mail via hem met vele mensen en hij is m'n beste kameraad bij het schrijven van een roman. Ook dit verhaal zou niet tot stand zijn gekomen zonder zijn warme, elektronische hart.
Natuurlijk kan ik nog heel veel niet. Zo kan ik nog steeds niet reizen, dus een vakantie, een museumbezoek of uit eten gaan, zit er nog steeds niet in. Een rolstoel biedt ook geen perspectief, want die is zelfs nog schokkeriger dan een auto. Het zou mooi zijn als we ooit een oude ligtaxi van het witte kruis over zouden kunnen nemen, zodat er in de toekomst misschien weer een klein reisje voor me inzit. Maar ik durf niets te hopen, en bovendien leidt me dit maar af van de genietingen van alledag. Want wat dacht je van het genot van tandenpoetsen? Jaren heb ik m'n gebit niet kunnen poetsen of laten poetsen, omdat m'n nek de druk tegen m'n tanden niet kon verdragen. Elke dag spoelde ik met een chloorhexidine-houdende vloeistof, zodat m'n tanden op een gegeven zo zwart zagen, dat ik nauwelijks meer durfde te lachen. Mijn gebit is nooit meer zo wit geworden als vroeger, maar het ziet er toch weer redelijk uit, en ik geniet nog elke dag van die heerlijke frisse smaak na het poetsen.

De thuiszorg 
Over de thuiszorg wordt weleens geklaagd, maar dat hoor je mij niet doen. Ik heb veel respect voor al die warme, nuchtere mensen die door weer en wind met hun dienstfiets naar je toe komen racen om je te helpen. Hijgend en met het regenpak nog aan, is het eerste wat ze doen naar je dossier hollen, om met hun elektronische pen via jouw cliëntenkaart 'in te loggen'. Als ze weggaan moeten ze weer 'uitloggen'. Op die manier kan de baas bijhouden hoelang ze bij een cliënt zijn. Menigmaal komt een hijgende hulpverlener weer terug racen omdat hij vergeten was uit te loggen, waardoor hij bij de volgende cliënt niet in kan loggen. Ook komt het voor dat iemand vergeet in te loggen, zodat het lijkt of hij die keer extra lang over de fietstocht heeft gedaan, en de hulpverlening juist supersnel heeft afgerond. Om geen 'tijd kwijt te zijn' moeten sommigen op het bureau met de hand nog van alles 'bij-administreren', dus al met al vraag ik me af of dit systeem van schijncontrole niet vooral goed is voor de overheadkosten. Volgens mij werkte de wijkverpleegkundige van vroeger, die geheel zelfstandig haar prioriteiten stelde en haar eigen planning maakte, veel efficiënter. Nu wordt de planning gedaan door administrateurs die de cliënten niet kennen, en die bij het maken van de routes er vooral opletten hoe de hulpverlener zo efficiënt mogelijk van cliënt A naar cliënt B komt. Dat leidt soms tot rare toestanden. Zo is het bij mij diverse malen voorgekomen, dat ik voor de ochtendzorg laat stond ingepland en voor de middagzorg juist vroeg, zodat de verzorgenden elkaar bij mij thuis tegen het lijf liepen. Leuk voor hen natuurlijk, dan zien ze elkaar ook weer eens. Maar voor mij is een dubbele maaltijd en een dubbel aantal medicijnen natuurlijk niet zo handig.
Maar de kritiek die ik op de organisatie heb, geldt zeker niet voor de hulpverleners.
Zo is er bijvoorbeeld Lidy, die, ook voordat ik een badkamer op de begane grond had, elke donderdagochtend de twijfelachtige eer had me onder de douche te mogen doen. Nadat ik van de trap was afgevallen, kon ik namelijk de trap niet meer opkomen, dus ook de badkamer niet meer bereiken. Een traplift was geen optie, want die schokte teveel. Omdat we op eigen kosten al van alles hadden aangeschaft en aan ons huis hadden laten verbouwen, waren we behoorlijk blut. Dus volledig op eigen kosten een ruimte aan het huis vast bouwen ten behoeve van een badkamer op de begane grond zat er, ondanks het feit dat we daarvoor een derde extra hypotheek op ons huis zouden afsluiten, niet meer in. Daarom vroegen we bij de gemeente in het kader van de WVG een gedeeltelijke subsidie hiervoor aan. In de tweeënhalf jaar dat we hier op moesten wachten, ben ik op een wel heel bijzondere manier gedoucht.
Elke donderdagochtend vroeg, koppelde Bert, voordat hij naar zijn werk ging, een lange tuinslang waaraan een douchekop was bevestigd, vast aan de douchekraan boven, en leidde die over de trap heen naar een emmer in de keuken beneden. Vervolgens blies hij daar een kinderbadje op en plaatste hij alvast twee extra elektrische kacheltjes in de kamer (we hebben een open keuken). Zodra Lidy was gearriveerd (en was ingelogd!), draaide ze de centrale verwarming in de kamer op 26° en zette de twee kacheltjes aan. Dan blies ze het kinderbadje nog eens bij, omdat die ondertussen weer behoorlijk was leeggelopen (we hebben in die tweeënhalf jaar vier kinderbadjes versleten, want er ontstonden door het gesleep van het volle badje over de drempel van de keukendeur naar buiten, steeds nieuwe kleine gaatjes). Nadat ze me met het ontbijt en m'n medicijnen had geholpen, kon het grote werk beginnen.
Om het douche-water op de goeie temperatuur in te stellen, moest ze soms wel twee à drie keer heen en weer lopen naar de bovenverdieping. Als dit gelukt was, wachtte haar de zware taak om gedurende de hele douchebeurt de douchekop boven m'n hoofd te houden, terwijl ze me tussendoor, zonder me per ongeluk aan te stoten, ook nog de shampoo, de zeep en de doekjes aan moest reiken. Als klap op de vuurpijl dook ze, als het badje te zacht werd en het water dreigde over te lopen, ook nog twee keer naar de vloer, om met haar mond het badje nog wat bij te blazen.
Dus: petje af voor Lidy; maar ook voor Gonnie, Wim, en alle andere medewerkers van Thuiszorg Den Haag die me geholpen hebben!
Tegenwoordig verheug ik me elke ochtend op de gang naar m'n eigen badkamer. Van Bert kreeg ik twee prachtige houten poppen uit Indonesië, die beide Godinnen van de 'Voorspoed en de Rijst' voorstellen. Ze hangen tegen de achterwand aan, en kijken wijs en mild op me neer wanneer ik me voorzichtig aan het schoon poedelen ben.

PGB 
Sinds een halfjaar heb ik een PGB. Want hoe de thuiszorgmedewerkers ook hun best deden om me van dienst te zijn, m'n dagschema werd toch volledig bepaald door hún schema. Ik heb nu een groot deel van de dag zorg, en ik verheug me elke ochtend op het kopje koffie dat ik nu krijg (voordien was ik 's ochtends alleen, en kon ik dus geen koffiedrinken). In de particuliere zorg werken veel meer Surinaamse mensen, en ik vind het enig om hen mij wegwijs te laten maken in hun cultuur. De één combineert het christendom met winti, de volgende is hindoestaanse en mag als ze menstrueert geen mensen 'afleggen' en een derde is van oorsprong Javaanse en legt mij alles uit over de islam. Ik heb ook nog een blanke jonge vrouw als verzorgende, die zonder enige opleiding hiervoor, een rijpheid aan de dag legt die ik bijna niet met haar leeftijd kan rijmen.

Buddy 
En dan heb ik ook nog een buddy: Maaike. Een heerlijke jonge vrouw, die met haar jeugdige vrolijkheid en warmte mij elke keer weer weet op te fleuren.
Er wordt wel van de jeugd gezegd, dat ze veel materialistischer is dan vroeger. Ik ken nu ondertussen al zoveel jonge mensen, die vrijwillig en vol enthousiasme hun idealen nastreven, dat ik dit ten stelligste ontken.

Onvoorwaardelijke liefde 
De jaren dat ik bedlegerig was, waren niet alleen kommer en kwel. Zo kon ik ook in die tijd van mijn kinderen blijven genieten. Ik vind het heerlijk om te zien hoe ze zich ontwikkelen, en dat ik zomaar, samen met Bert, ben uitverkoren om hen te begeleiden. Nu Jesse en Ingmar stoere pubers zijn geworden, is de begeleiding vooral psychologisch, en daar ben ik gelukkig altijd toe in staat gebleven. Het klinkt misschien raar na het zware verhaal dat ik over mezelf heb verteld, maar onze jongens zien eruit, en gedragen zich, als zorgeloze kinderen. Ze zitten goed in hun vel, nemen een hoop vrienden en vriendinnen mee naar huis zonder zich te schamen voor die zieke moeder, vertellen aan tafel enthousiast over hun wederwaardigheden op school en op hun sport, en kunnen op hun tijd lekker puberaal doen. Het doet me deugd om te merken dat ze soms flink tegen me tekeer gaan, zonder dat ze kennelijk denken dat ik een zielige figuur ben waar je dat niet tegen kunt doen. Ik ben altijd zo bang geweest dat ze door mij een minder gelukkige jeugd zouden hebben, maar zoals het er nu uitziet, valt dat allemaal erg mee.
Een groot deel van dit succesverhaal staat op de disconto van Bert. Hij is degene die ons gezin door de moeilijkste periodes heeft heen geloodst, met een niet aflatende liefde en zorg voor de kinderen en voor mij, met een verantwoordelijkheidsgevoel waar je 'u' tegen zegt, met een goed gevoel voor zowel de grote lijnen als de details, met zijn verstand en met z'n intuïtie. In de moeilijkste jaren toen ik bedlegerig was, las hij me bijna alle boeken van Gerard Reve voor, of pakte hij zomaar tussendoor een gedichtenbundel uit de kast, om me een ontroerend vers voor te lezen. Ik vind het nog steeds een wonder dat die man zomaar bij me is gebleven. Ooit konden we samen heerlijk vrijen, reizen, uit eten gaan, naar het theater gaan en lekker kletsen op een terrasje. Hij was er trots op dat ik er leuk uitzag, en dat ik psychiater was. Nu ben ik geen van dit alles meer, en toch blijft hij van me houden, gewoon om wie ik ben.
Dat liefde uiteindelijk het belangrijkste is, heb ik ook gemerkt aan de uitwerking van mijn droom. Niet alleen leerde ik meer liefde en geduld voor mezelf op te brengen, ook ging ik bij een psychologe in therapie om de liefde die mijn moeder en ik voor elkaar gevoeld hebben toen ik jong was, weer door te kunnen laten.
Natuurlijk had ik als psychiater de relatie met m'n moeder al een paar keer 'doorgewerkt', maar er zit altijd nog een diepere laag onder. Ik realiseerde me, dat zolang ik haar innerlijk nog van me af bleef duwen, ik er nog niet was.
Het is net als met rouwen, je moet eerst alle shit voelen en stilstaan bij wat je verloren bent of wat je tekort bent gekomen, voordat je de pijn weer kunt omarmen. En zoals ik bij m'n lichaam ook al had gevoeld, wanneer je de pijn omarmt, wordt ze zachter.
Maar niet alleen m'n pijn, maar ook m'n moeder werd steeds zachter. Ik zag haar voor me zoals ze zelf met haar eigen moeder had geworsteld, hoe moeilijk ze het vond om met haar rugafwijking om te gaan, hoe ze een kind van haar tijd was geweest, hoe ze zich wanhopig aan het geloof had vastgeklampt, hoe ze door alles heen op haar manier van me was blijven houden. Ze is ondertussen gestorven, maar op een dag zag ik haar plotseling bij mij thuis op de bank zitten. Ze keek zo lief. Ik ging in gedachten naar haar toe, en zonder reserves omarmde ik haar en gaf haar teder een zoen op haar rimpelige wang.

De zin van ziekte 
Ik weet niet of een ziekte a priori een diepere zin heeft, omdat ook dieren en planten ziekten krijgen en doodgaan. Ik denk dan ook dat ziekten en de dood gewoon bij het leven horen en ik zou het, althans voor mezelf, van hoogmoed vinden getuigen, wanneer ik zou denken dat ik met m'n geestkracht deze overweldigende natuurkrachten kon beheersen. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat ik ook zonder deze ziekte, veel van het leven had kunnen leren. In zoverre ben ik het dus niet met de alternatieve therapeuten eens, die in hun therapeutisch optimisme suggereren dat je je lichaam met je geest zou kunnen genezen. Ik denk overigens wel dat je met je psyche een grote invloed op een ziekte kan hebben, met name als het een psychosomatische ziekte betreft, maar volledig genezen is wat anders. Toch heb ik veel aan de alternatieve therapeuten gehad wat betreft het inzicht, dat een ziekteproces ook een spiritueel proces is.
Hoe ziek ik ook was, ik heb nooit met iemand willen ruilen, wetende dat dit zieke leven míjn pad is. Een pad waar ik moet leren omgaan met afhankelijkheid, terwijl ik toch de eindverantwoordelijkheid houd.
Ik heb gemerkt dat het een hele kunst is om afhankelijk van mensen te zijn, zonder dat je zelf de regie verliest, zonder dat je mensen overvraagt, zonder dat je je eigen frustraties over die afhankelijkheid in je toon legt bij het vragen, zonder dat je jezelf zielig gaat vinden, zonder dat je je partner meer belast en van zijn vrijheid 'berooft' dan strikt noodzakelijk is. Jaloezie is hierbij een slechte raadgever.
Gelukkig ben ikzelf altijd vol belangstelling gebleven voor andere mensen (dat zeggen die mensen tenminste zelf); dit is overigens geen verdienste van me, dat gaat bij mij 'vanzelf'. Ik heb nu echter gemerkt, dat dit ook in mijn eigen belang werkt. Al die verhalen van andere mensen, over hun vakanties of over hun relatieproblemen, over hun sport of over hun eigen ziekten, geven namelijk niet alleen veel afleiding, maar die mensen vinden het dan ook veel leuker om met je om te blijven gaan. Ik ben er dankbaar voor dat al die mensen mij willen helpen en ik vind het dan ook fijn om te horen dat ze graag bij me zijn. Ik ben het aan hen, maar vooral ook aan mezelf verplicht om steeds weer voor 'het positieve' te kiezen.
Als je je rot voelt, lijkt het soms de gemakkelijkste weg om je hier aan over te geven en lekker een potje in jezelf te gaan kankeren. Niet dat dit niet af en toe eventjes goed is, maar het is niet verstandig om hierin te blijven hangen. Ik ben het als een uitdaging gaan zien, om ondanks de ziekte, steeds weer voor het positieve te kiezen. Als je leven van een leien dakje gaat, is dat makkelijk zat. Maar als je leven moeilijk is geworden, is het een hele kunst. Wat je er echter mee kunt bereiken is heel veel. Want ook al is je lichaam een gevangenis en voel je je onvrij door je afhankelijkheid, innerlijk kun je op elk moment voor vrijheid kiezen. Niet alleen is het goed om je je te realiseren dat je ook op de vierkante millimeter nog steeds een keuzevrijheid hebt, ook geeft het idee dat je in moeilijke situaties, waarin je gemakkelijk somber of zelfs verbitterd zou kunnen raken, tóch voor het positieve kiest, je het gevoel iets overwonnen te hebben in jezelf. Dit gaat zeker niet 'vanzelf' en ik ga dan ook nog vaak de mist in. Maar wanneer het me lukt, geeft dat zoveel rust en mildheid in mezelf, dat de term 'innerlijke vrijheid' zeker niet misplaatst is. Ik ben er dan ook van overtuigd, dat je van de moeilijkste dingen in het leven, juist het meeste kan leren. Ziekte heeft dus wel degelijk zin, als jij er zelf die zin aan geeft.
Ik hoop dat ik met dit verhaal over mijn ziekte, andere zieke mensen kan helpen dit te beseffen.

Carla Rus (e.v. de Vries), Den Haag 14 mei 2003.