Categoriearchief: Frictie tussen cultuur thuis en de cultuur van de samenleving

Over schuring en scheuren tussen de cultuur achter de voordeur en die daarbuiten. Over jongeren die in de diepe scheuren vallen en scheldend en schoppend verloren dreigen te gaan. Carla Rus over jongeren op drift.

Interview met Carla Rus over Mohammed B.

Interview met Carla Rus over Mohammed B.

Mohammed B. bidt elke dag dat zijn geloof niet zal veranderen. Helpt een levenslang geïsoleerd verblijf in de gevangenis daarbij? Of komt hij tot een wat ruimer begrip? Andere langgestraften als Ulricke Meinhof en Eugene de Kock gingen hem voor. De één bleef haar idealen trouw, de ander kwam tot inkeer.

In: de Haagsche Courant, 30 juli 2005. Door: Taco van der Mark, redacteur Haagsche Courant

"Ik zou graag willen zeggen, hier zijn uw mannen weer."
Het waren de stamelende excuses uit de mond van 'onmens' Eugene de Kock die tijdens het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind vele tegenstanders vermoordde. Hij uitte zijn excuses tegen een drietal weduwen wier echtgenoten hij uit de weg had geruimd. De drie zwarte politieagenten hadden gedreigd de betrokkenheid van blanke agenten bij de moord op activisten openbaar te maken. En dus greep 'Prime Evil' - zoals de bijnaam van De Kock in Zuid-Afrika luidde - in. Een autobom maakte een eind aan het leven van de drie agenten. Het waren slechts enkele van de honderden moorden die De Kock, hoofd van de afdeling geheime operaties van het apartheidsbewind, op zijn geweten heeft. Hij pleegde ze omdat hij ervan overtuigd was juist te handelen. Het apartheidsregiem was een door God goedgekeurd systeem. Tegenstanders moesten uit de weg worden geruimd. Zo simpel was het. Eugene de Kock vervulde de opdrachten die hij kreeg nauwgezet. Gewetenswroeging kreeg hij pas veel later, in de gevangenis. Uit een biografie over hem komt het beeld naar voren van een man die spijt heeft. Een mens die zich als instrument had laten gebruiken, verblind door haat en fanatisme.
Een organisatie die ook tot inkeer is gekomen dat geweld geen oplossing biedt, is het Iers Republikeins Leger (IRA). Dat riep zijn leden deze week op een einde te maken aan de gewapende strijd.
Maar er zijn ook genoeg andere 'gelovigen' die tot hun laatste snik trouw blijven aan hun idealen. Neem Ulricke Meinhof, die lid was van de Duitse links-extremistische Rote Armee Fraktion. De RAF verfoeide de kapitalistische maatschappij en deinsde niet terug voor moord op industriëlen. Meinhof had geen enkele spijt van haar betrokkenheid bij terroristische acties. Ze zat jarenlang in de gevangenis en bleef gedurende die periode, tot haar zelfmoord, achter haar acties staan. Het kapitalistische systeem moest vernietigd, ten koste van alles. Zelfs van haar tweeling met wie ze het contact vanuit de gevangenis zou verbreken.

Idealen
De vraag die opkomt is wat een lange gevangenisstraf met de idealen doet van iemand die sterk afwijken van het normale normenpatroon. Bijt iemand zich er nog meer in vast of kan het gebeuren dat de geïsoleerdheid van het gevangenenbestaan een denkpatroon doorbreekt? En hoe zal dat gaan met Mohammed B.?
"Het is een vraag die me al langer bezighoudt", zegt psychiater en traumadeskundige Carla Rus. "Je vraagt je af of zijn denkpatroon in de gevangenis zich zal ontwikkelen in een meer milde vorm of niet. Dat er ontwikkeling zit in zijn denken, blijkt uit zijn levensloop. Hij heeft verschillende fasen doorgemaakt waarin zijn ideeën steeds extremer werden. Je hoopt dat zijn vastomlijnde ideeën tijdens zijn detentie aan het wankelen worden gebracht." Volgens haar zal dat afhangen of de moordenaar van Theo van Gogh contact kan blijven houden met zijn vriendengroep voor wie hij een martelaar van het geloof is. "Wat Mohammed B. kan tegenhouden tot inkeer te komen, is trots. Hij is een uiterst trotse jongen die het als falen zal opvatten als hij anders gaat denken. Bovendien zal hij zijn achterban niet willen teleurstellen. 'Ik moet mijn geloof vasthouden voor hen', is een sterke motivatie."
Carla Rus geeft wel aan dat er in zijn uitspraak dat hij elke dag tot god bidt om zijn geloof vast te houden, in ieder geval een kiem van onzekerheid zit. "Als hij helemaal overtuigd is van zijn gelijk, zegt hij zoiets niet. Hopelijk kan een gematigde imam Mohammed B. confronteren met de meer vreedzame verhalen uit de koran. Misschien stelt dat zijn beeld van een wraakzuchtige God wat bij."

Inkeer
Hoe en of mensen tot inkeer komen, is echter een ingewikkeld proces, zegt Hans de Bie, hoofd behandeling en geestelijk verzorger van medisch centrum Parnassia. "In criminele sfeer zie je wel dat mensen overgaan tot een of ander geloof. Dat is een oppervlakkige inkeer om jezelf te redden. Geen mens kan het immers aan om voor zichzelf te zeggen 'ja, ik ben een crimineel'. Dan is de stap naar een bekering makkelijker. Een echte inkeer is als iemand echt voelt dat hij verkeerd heeft gezeten. Er vindt dan een integratie plaats tussen wat je bent en wat je voelt."
Maar bij mensen als Mohammed B. is het hele gevoelsleven niet ontwikkeld, behalve dan een overontwikkeld gevoel van haat, zegt Hans de Bie. Oorzaak daarvan is vaak een ontwikkelingsstoornis die in de jeugd is ontstaan en waarbij verwaarlozing voorkomt. "Mensen splitsen de wereld in ideaalbeelden terwijl ze iedereen verwerpen die daar niet aan voldoet. Gecombineerd met godsdienst kunnen mensen dan vluchten in gewelddadige fantasieën die ze soms ook uitvoeren."
Carla Rus voegt toe: "Mensen als Mohammed B. of Raf-terroristen zijn vaak teleurgesteld in de realiteit. Ze isoleren zichzelf in een groep en zetten zich af tegen de vorige generatie. Dat zie je bij pubers ook. Alleen vindt daar later wel correctie plaats door de buitenwereld. Wie zich daarvoor afschermt, wordt echter niet gecorrigeerd en blijft in zijn drogwereld geloven."
Toch is het relativeren van de eigen waarheid mogelijk, benadrukken Carla Rus en Hans de Bie. Alleen kost het veel tijd en een open geest. "Thuis en op school moeten kinderen inzicht krijgen in hun eigen gedrag. Feedback over wat je denkt en doet, is essentieel. Dan pas leer je je eigen gedrag te relativeren. Er is meer dan jouw waarheid."

Niet voor alle kinderen is de creche een feest

Niet voor alle kinderen is de creche een feest

Door Carla Rus

In: NRC, 23-06-2007

De crèche zou volgens onderzoekster Erna Hooghiemstra bekend moeten staan als `goed voor je kind` (NRC Handelsblad, 13 juni). Omdat crèchekinderen later socialer zijn en beter met tegenslag om kunnen gaan. Ik betwijfel of dit positieve verband wel voor álle kinderen opgaat, bijvoorbeeld voor hypersensitieve en aanhankelijke kinderen, die het beste gedijen bij een beperkt aantal hechtingsfiguren; of voor kinderen met ADHD of een autistiforme stoornis, die gebaat zijn bij een prikkelarme omgeving.

Dat Nederlandse ouders hun kinderen slechts parttime naar de crèche doen, heeft niet zozeer met `geloof` te maken, zoals Hooghiemstra stelt, als wel met intuïtie: namelijk het besef dat kinderen alleen opgroeien tot evenwichtige mensen wanneer zij veilig gehecht zijn en een eigen territorium hebben. Veilig hechten leer je als kind van een beperkt aantal verzorgers die continuïteit bieden en niet tussentijds verdwijnen, die een grote mate van voorspelbaarheid vertonen in gedrag, liefdesuitingen en aanwezigheid.

Te veel jongeren kampen tegenwoordig met ernstige problemen (15 procent), zoals automutilatie en suïcidaliteit. Dergelijke jongeren blijken vaak een fragiele innerlijke structuur te hebben, die mede geënt is op onveilige hechting. Bij onderzoek naar het welbevinden en risicogedrag van jongeren wordt onvoldoende meegewogen dat we de laatste decennia in de opvoeding professionele verzorgers toe zijn gaan laten. Dit is een blinde vlek. Vóór we massaal overgaan op uitbreiding van de kinderopvang, moet er dan ook onderzoek worden geëntameerd naar de voorwaarden waaronder het toelaten van meerdere opvoeders niet tot onveilige gehechtheid leidt.

Fatale spagaat bedreigt moslim- en hindoetieners

Fatale spagaat bedreigt moslim- en hindoetieners

Suïcide

Interview met Carla Rus door Marc van Dijk, Trouw, 29 september 2005

Zelfmoord is onder jongeren de laatste vijftig jaar gestaag toegenomen, al lijkt er de laatste jaren enige stabilisatie op te treden. Toch blijven bij vooral moslim- en hindoemeisjes de cijfers zorgwekkend.
Psychiater Carla Rus is getroffen door de overeenkomsten tussen twee suïcidale tienermeisjes die bij haar in behandeling waren. Zo’n tien jaar geleden meldde zich een streng-gereformeerd meisje bij haar.
Rus: „Ze zat in 5-vwo, had veel behoefte aan zelfontplooiing, ze wilde uitgaan. Maar haar ouders verboden haar zo’n beetje alles. Ze bevond zich in een spagaat tussen de restricties van thuis en de vrije levenswijze van haar klasgenoten.” Na de eerste megadosis slaappillen kwam ze bij Rus terecht.
Omdat Rus zelf ook gereformeerd opgevoed is, bedacht ze al snel dat ze er een – ruimdenkende – dominee bij wilde hebben. Het werkte. „Na gesprekken met de dominee leerden haar ouders dat ze het meisje iets meer los moesten laten.”
Recenter meldde zich bij Rus weer een meisje uit 5-vwo, moslim in dit geval. „Dezelfde symptomen, dezelfde spagaat. Ze mocht zo ongeveer alleen maar naar school.”
De afloop was anders. Ook na de eerste suïcidepoging waren de ouders voor Rus moeilijk te bereiken. „De moeder was zeer ingetogen, de vader was zo streng dat hij me de deur uit zette. Fatale spagaat bedreigt moslim- en hindoemeisjesNatuurlijk moest ik denken aan het meisje op de Veluwe. Ik ben imams gaan bellen, maar die kozen eenzijdig de kant van de ouders. Nadat een vriendinnetje van het meisje zelfmoord pleegde omdat ze werd uitgehuwelijkt, sloeg ook zij de hand aan zichzelf.”
Het is bepaald niet het enige suïcidegeval bij jonge moslima’s dat Rus in haar praktijk heeft meegemaakt. Af en toe wordt ze moedeloos van de reacties van ouders. „Soms is het verkapte eerwraak. Dan kom ik na afloop in zo’n gezin, en dan merk ik dat er eigenlijk geen verdriet leeft; men had er baat bij dat het gebeurde. Eén keer toonde een broer zich zelfs opgetogen: zijn zusje had het in zijn ogen verdiend.”
Kwetsbaarheid voor suïcide begint vaak op jonge leeftijd, stelde hoogleraar psychologie Ad Kerkhof (VU) onlangs op een congres. Maar juist voor suïcide onder jongeren en adolescenten is in Nederland te weinig aandacht. Dat geldt volgens Carla Rus zeker ook voor het verband met de cultureel-religieuze achtergrond.
En die achtergrond speelt zeker een rol. Het aantal zelfmoordpogingen bij allochtone meisjes is gemiddeld vijf keer zo hoog als bij autochtone, en het aantal geslaagde zelfmoorden is twee keer zo hoog. Vooral jonge moslims en hindoes springen hierbij in het oog.
In Den Haag bleek dat (veelal islamitische) Turkse en Marokkaanse meisjes twee keer zo vaak zelfmoord plegen als hun autochtone leeftijdsgenoten, en hindoestaanse meisjes vier keer zo vaak. De verontrustende situatie van die laatste groep kwam aan het licht door een onderzoek van Betty Salverda, waarin zij onder andere signaleerde dat de meisjes geen steun kunnen vinden bij de eigen groep.
Hans Krikke schreef in opdracht van de gemeente een boek over de beweegredenen van deze jongeren. De leerlingen van het Haagse Terracollege, die hij interviewde, leiden volgens hem ’een dubbelleven’. „Ze zijn loyaal aan twee waardensystemen die haaks op elkaar staan”, zegt Krikke. „Buitenshuis schrijf je ’ik’ met een hoofdletter, is het de bedoeling dat je verliefd wordt en op z’n minst gaat knuffelen. Maar thuis zou dat de eer van vader en broers aantasten.”
Maagdelijkheid is volgens Krikke ’de achilleshiel van vader’. „Zodra de meisjes de middelbare school verlaten, veranderen hun vader en broers in bewakers. En moeder stelt zich vaak op als een trouwe adjudant van vader.”
De dubbele loyaliteit, of de ’spagaat’, is verwarrend en uiteindelijk deprimerend. Volgens Krikke komt de onmogelijke positie voort uit de scheve verhoudingen tussen mannen en vrouwen, de gedwongen partnerkeuze en de gebrekkige communicatie tussen ouders en kinderen. „Als er in een traditioneel hindoe-gezin al over de problemen van een kind gepraat wordt, schakelen de ouders een pandit in. Die komt dan langs om de ellende te bezweren met zwarte magie. Daar haalt zo’n tiener in veel gevallen de schouders bij op.”
Imams en pandits zijn vaak de eersten die een telefoontje krijgen na een zelfmoordpoging. Tjandrika Rangoe, maatschappelijk werker in Den Haag, betreurt het dat deze geestelijken vaak ’blijven steken in het verleden’. „Ze zouden ons onmiddellijk op de hoogte moeten stellen van de situatie. En ze moeten meer moeite doen hun traditie te laten aansluiten bij het heden. Zoals moderne, in Nederland opgeleide pandits, die zeggen gewoon: ’Die depressie van jou, daar is niets bovennatuurlijks aan, die komt door je problemen thuis’.” Maar de slechte communicatie tussen ouders en kinderen is volgens Rangoe minstens zo invloedrijk als de religieuze factoren. ,,Ze praten niet met elkaar, of uitsluitend op verwijtende toon.”
Meisjes doen twee keer zo vaak een zelfmoordpoging als jongens, maar de pogingen van de jongens zijn vaker effectief. Een poging is de beste indicatie voor een latere zelfmoord; tien procent van degenen die een poging doen, pleegt uiteindelijk daadwerkelijk suïcide.
Maar in veel gevallen wordt er niet, of niet effectief op het signaal gereageerd. In Den Haag doet de helft van de jongeren die na een eerste poging in de hulpverlening terechtkomen, binnen een jaar wéér een poging. Een bewijs van de ernstige mismatch tussen hulpvraag en hulpverlening, vindt Krikke.
Het maatschappelijk werk in Den Haag werkt met de gemeente aan de verbetering van die aansluiting; er zijn onderzoeken gedaan, conferenties gehouden, er is een speciale functionaris aangesteld bij de GGD. Maar nog steeds is het onderwerp voor velen taboe. Een pandit deed de cijfers op tv af als ’overtrokken’. Rangoe: „Wij willen vooral dat de hindostaanse gemeenschap (zowel moslims als hindoes, red.) het probleem erkent. Er zijn nog altijd mensen binnen de gemeenschap die zeggen dat de vuile was niet buiten moet worden gehangen en dat men het zelf wel oplost.” Rangoe zegt nu voor het eerst op grote schaal naar buiten te treden met uitgebreide voorlichting, bijvoorbeeld op evenementen waar de Surinaamse gemeenschap aanwezig is. Op scholen eist het maatschappelijk werk meer betrokkenheid van leerkrachten. Rangoe: „Docenten moeten alert zijn op signalen van leerlingen die het slecht maken. Ze mogen zich niet verschuilen achter hun vak.”
Carla Rus benadrukt het belang van transculturele psychiatrie, waarin een brug wordt geslagen tussen westerse methoden en andere culturen. Rus: „Dat gaat steeds beter, maar het blijft een heikel punt als de gezinnen te gesloten zijn.” Ze hoopt dat de imams in Nederland meer pastorale zorgtaken op zich zullen gaan nemen.
Hans Krikke vindt dat ook voor autochtone Nederlanders een belangrijke rol is weggelegd. „Xenofobie en islamofobie zet deze gezinnen extra onder druk. Als moslim kun je tegenwoordig niets meer goed doen. Dus trekken veel ouders zich terug in hun traditie, waarin ze zich wél gewenst voelen. Voor hun kinderen trekken ze de teugels daardoor nog strakker aan. De cultuurclash speelt zich dus met name thuis af, en jongeren delven daar vaak het onderspit.”


30000 pogingen
In Nederland beroven gemiddeld vier mensen per dag zichzelf van het leven, dat betekent rond de 1500 mensen per jaar. Het aantal pogingen is nog eens 20 keer zo hoog (30000 per jaar). De pogingen worden vooral door jonge mensen gedaan, algemeen beschouwd als ’noodkreten’. Ook verwonden op jaarbasis naar schatting 15000 scholieren zichzelf.Toch vallen jongeren in de cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek onlangs publiceerde over zelfmoord in 2002 niet direct op. De cijfers laten een breuk zien met de in 1985 ingezette dalende trend. In de totale stijging van 6 procent spelen de jongeren geen rol; er is de laatste jaren onder jongeren sprake van stabilisatie.Maar als je kijkt naar de lange termijn is er geen categorie suïcidale mensen die zo gestaag gegroeid is. Want terwijl het aantal zelfdodingen bij ouderen (vooral bij mannen van middelbare leeftijd) nu voor het eerst weer toeneemt, is het aantal suïcides bij jongeren de afgelopen decennia constant blijven stijgen. Het is nu tweeënhalf keer zo hoog als in 1950.


 


Religie kán steun zijn
Over het algemeen verkleint religie de kans op zelfmoord, zo blijkt uit buitenlandse onderzoeken. Volgens psychiater Carla Rus kunnen bepaalde gebruiken en rituelen een belangrijke, steunende rol vervullen, en kan religie betekenis geven aan moeilijke situaties. “Met name bij ouderen met een chronische ziekte is het geloof een buffer tegen stress. Waarschijnlijk doordat zij een sterkere persoonlijke geloofsbeleving hebben dan jongeren.“Persoonlijke devotie blijkt namelijk een belangrijker factor in de bescherming tegen psychische stress dan institutionele religie. Institutionele religie is de enige dimensie die een negatieve samenhang heeft met geestelijke gezondheid. Terwijl kerkbezoek bij ouderen een beschermende factor tegen eenzaamheid is, kan het voor jongeren juist beperkend werken. Rus: “Zij lijden meer onder de ge- en verboden van het instituut kerk, die hen in de weg staan bij zelfontplooiing.“ Als de religieuze socialisatie te sterk wordt, kan religie de kans op zelfmoord vergroten. Rus: “Dat zie je bij de moslim-, en hindoemeisjes die in een spagaat terechtkomen tussen twee werelden.“


 

Marokkaanse moeder te machteloos

Marokkaanse moeder te machteloos

Laat Marokkaanse moeder van haar voetstuk af komen

In: Volkskrant, 18-11-2004

Marokkaanse moeders moeten ook buitenshuis zeggenschap krijgen over hun kinderen en dan de confrontatie aangaan, zegt Carla Rus.

De moeder heeft in het Marokkaanse gezin een belangrijke positie, hoorde ik de Amsterdamse wethouder Aboutaleb Bachau zeggen. Hij deed na de moord op Theo van Gogh dan ook een dringend appèl op de moeders. Opvallend is dat Mohammed B., de verdachte van de moord, is gaan radicaliseren na de aanval op Irak en de dood van zijn moeder. Het ligt voor de hand om te speculeren dat deze factoren mogelijk triggers zijn geweest voor zijn ontsporing.

Hoewel we niets specifieks weten over de moeder van Mohammed B., kun je wel in het algemeen stellen dat de Marokkaanse moeder vooral macht binnens- en niet buitenshuis heeft. Zij zwaait de scepter over het huishouden, houdt haar dochters kort om te voorkomen dat zij hun maagdelijkheid verliezen, en staat op oudere leeftijd boven haar schoondochters.

Maar welke macht heeft zij over haar zonen, en in hoeverre is zij instaat hen voor te bereiden op onze maatschappij? Slecht waarschijnlijk. Want als de scheidslijn tussen het thuisleven en de buitenwereld zo scherp wordt getrokken, dat er geen uitwisseling van normen en waarden plaatsvindt, heeft de moeder een geringe functie in de maatschappelijke ontwikkeling van haar kinderen.

Mohammed B. zou goed geïntegreerd zijn, want hij spreekt uitstekend Nederlands en heeft in één keer zijn havo gehaald. Ik betwijfel dit. Niet alleen heeft hij noch een afgeronde beroepsopleiding noch een baan, ook vraag ik mij af hoe het met zijn sociale vaardigheden staat. En dan doel ik met name op de wijze waarop hij met vrouwen omgaat en hoe het er voor staat met zijn zelfrespect en zelfreflectie, dingen die hij met name thuis moet leren.

De belangrijkste vrouw in het leven van een moslimjongen is zijn moeder. Die verdient in náám weliswaar veel respect, maar is in de praktijk een icoon op een voetstuk, een machteloos symbool van moederliefde. Want hoe kan zij haar functie als opvoeder goed ter hand nemen, als zij bijna nooit op ouderavonden van school verschijnt? Als zij onze maatschappij nauwelijks kent, zodat haar kinderen niet met hun verhalen bij haar terechtkunnen? Als zij haar zonen de straat opstuurt om het huis rein te houden; iets waar ze zich op toe heeft gelegd om eigenwaarde uit haar functie als huisvrouw te halen?

Marokkaanse moeder te machteloosOp straat doen haar zonen hun normen en waarden op bij leeftijdsgenoten. Volgens jeugdcriminologe Josine Junger-Tas doen Marokkaanse jongens van jongs af aan alles wat ze willen, waardoor ze risico lopen op macho- en crimineel gedrag. Wanneer zij daarnaast gefrustreerd worden in verwachtingen van maatschappelijke kansen, komt er volgens Sadik Harchaoui, bestuurslid van Forum, een proces van zelfisolatie op gang, waarvan politiek-extremistische islamisten gebruikmaken. Wanneer je thuis niet wordt begrepen, er in het vervolgonderwijs onvoldoende wordt ondernomen om drop-outs te voorkomen en jongeren naar de arbeidsmarkt te leiden, het bedrijfsleven stelselmatig autochtonen meer kansen biedt dan allochtone jongeren en de politiek systematisch het jongerenwerk afbreekt, jagen we met elkaar deze jongens regelrecht een identiteitscrisis in. Zij gaan zich meer solidair met onderdrukte moslims in het Midden-Oosten voelen dan met hun kansrijke medelanders. En hun lage zelfrespect dat zo is gekrenkt, veert op wanneer radicaal-islamitische bewegingen hen plotseling belangrijk blijken te vinden.

Het ontwikkelen van zelfrespect gebeurt in een subtiele interactie tussen ouder en kind, waarbij wederzijds respect een voorwaarde is. Pas dan is het veilig genoeg voor het kind om feedback van de ouder te incasseren, zodat het vermogen tot zelfreflectie kan groeien. Een moeder die niet het respect krijgt waarmee zij invloed kan uitoefenen, kan haar kind dit onvoldoende meegeven.

We weten niet hoe de vader van Mohammed B. met de moeder omging. Maar mocht hij tot de groep mannen behoren die het normaal vindt om onder bepaalde omstandigheden hun vrouw te slaan, dan kan dat het minderwaardige vrouwbeeld van de zoon nog versterken. Uit een Turks onderzoek blijkt dat 39 procent van de islamitische vrouwen het goedkeurt dat hun man hen slaat, wanneer zij het eten laten aanbranden, seks weigeren of ruzie met hun man maken. Hoewel dit bij de zoon een beschermende houding tegenover de moeder als liefdesobject oproept, en hij haar als reactie hierop nog eens extra hoog op haar voetstuk zet, heeft dit negatieve consequenties voor zijn identiteit en de relatie met zijn zussen, de meisjes in zijn klas, de lerares, de vrouwelijke dokter et cetera.

Een icoon is een beeltenis die staat voor hogere normen en waarden die buiten de vereerder zijn gesitueerd. Ze worden dus nooit van de vereerder zelf. Bij een opvoeding hoop je, dat wat je je kinderen aan belangrijke normen en waarden meegeeft, internaliseert, zodat jij overbodig wordt. De dood van de ouder geeft daarna rouw, maar de geïnternaliseerde normen en waarden overleven via het kind.

We zullen nooit weten of een levende moeder Mohammed B. had kunnen beschermen tegen rekrutering voor de jihad, maar een gestorven moeder kon het in ieder geval niet. De lage emancipatiegraad van de moeder die niet in staat is geweest om haar kind, over de dood heen, vertrouwen in het leven mee te geven, speelt aldus een cruciale rol bij de fragiele verworteling van haar zoon in onze maatschappij.

Het wordt hoogtijd dat de Marokkaanse moeders van hun voetstuk afkomen, en het vuile werk van de opvoeding gaan doen. Zich gaan bemoeien met het gedrag van hun kinderen in de buitenwereld en de confrontatie met hen aangaan. Hun dochters meer vrijlaten en hun zonen liefdevol bij de lurven grijpen om hen tot de orde te roepen, grenzen te stellen, in discussie te gaan en vooral: contact te houden. Een Marokkaanse vrouw is vaak sterk en slim, dus een dergelijke gedragsverandering is haar goed toe te vertrouwen. Zeker wanneer ze een man naast zich heeft die haar steunt, en die uit respect voor haar besloten heeft haar nooit meer te slaan. En daarmee zijn we precies bij het motief aanbeland van de film Submission van Ayaan Hirsi Ali en Theo van Gogh: een aanklacht tegen vrouwenonderdrukking en mishandeling van islamitische vrouwen in Nederland.

Laat deze missie niet verloren raken tussen onze verwarde gevoelens van woede en angst.

Mohammed B.: agressief geboren of geworden?

Mohammed B.: agressief geboren of geworden?

Tussen 1997 en 2004 is Mohammed B. vijf keer aangehouden. Bij drie gelegenheden scheldt, schopt en slaat hij agenten en één keer trekt hij een mes. Officier van justitie Van Straelen noemt dit verzet 'opvallend' en het vraagt volgens hem om een psychiatrische verklaring.

Door Carla Rus

In: Het Parool, 26 juli 2005

Uit onderzoek van de VU blijkt dat 5 procent van de kinderen agressief wordt geboren. Zij hebben minder cortisol in hun bloed waardoor ze geen stress voelen als ze die wel zouden moeten voelen, bijvoorbeeld bij slaan of bijten. Ook hebben zij minder serotonine, waardoor ze impulsiever zijn. Wanneer ze liefdevolle ouders hebben die hen aanspreken op hun gedrag, groeien ze echter uit tot waardevolle leden van onze maatschappij die als beroep bijvoorbeeld hoogspannings-elektricien kiezen. Wanneer hun opvoeding echter minder liefdevol of pedagogisch verantwoord is, kunnen zij uitgroeien tot psychopaten met weinig inlevingsvermogen.
Was Mohammed B. als kind al agressief? Dat is achteraf moeilijk vast te stellen. Met zijn vrienden sprak hij nauwelijks over thuis omdat, aldus Mohammed B.: 'Je de vuile was niet buiten hangt'. Een onderzoeksgesprek met vader en siblings zou hierover meer informatie kunnen verschaffen. Vrienden vertellen over deze periode dat, wanneer je hem niet serieus nam, hij onmiddellijk geweld gebruikte. Op school kwam hij echter ernstig en gesloten over. Pas toen hij op zijn 19 jaar voor de tweede keer op het HBO struikelde, gebruikte hij voor het eerst ook buitenshuis geweld. Dus nog vóór 9-11, de invallen in Afghanistan en Irak, en de dood van zijn moeder.

Mohammed B. is de oudste zoon uit een Marokkaans gezin met zeven kinderen. Volgens zijn oom droeg zijn moeder hem op handen. Dit komt vaak voor in Marokkaanse gezinnen en de zoon loopt daarmee het risico op een narcistische persoonlijkheid: dit is iemand die zich meer voelt dan anderen. Maar al was Mohammed B. binnenshuis het prinsje, buitenshuis golden natuurlijk andere wetten. Met hard studeren probeerde hij zijn positie als 'eerste' te behouden. De havo haalde hij in één keer zonder onvoldoendes. Pas op het hbo faalde hij tot drie keer toe, wat voor elke student erg is, maar voor Mohammed wel héél krenkend geweest moet zijn.
Wat betreft zijn studie accountancy en informatica kan hij door zelfoverschatting de meetlat te hoog hebben gelegd. Maar wat betreft de studie SPW-H was er mogelijk iets anders aan de hand. Het is namelijk een sociale studie waarbij tijdens intervisies empathie en zelfreflectie wordt beoogd. Hiervoor moet de basis al in de jeugd gelegd zijn.
Het ontwikkelen van zelfreflectie gebeurt in een subtiele interactie tussen ouder en kind, waarbij wederzijds respect een voorwaarde is. Pas dan is het veilig genoeg voor het kind om feedback van de ouder te incasseren, zodat het vermogen tot zelfreflectie kan groeien. In het Marokkaanse gezin is moeder de belangrijkste opvoeder. Maar wanneer vanaf het 12e jaar de jongens in macht boven moeder staan, is dat niet bepaald een positie waarbij je je zoon tot de orde kunt roepen. Volgens jeugdcriminologe Junger-Tas doen veel Marokkaanse jongens dan ook alles wat ze willen.
Waarschijnlijk lijdt Mohammed B. dus aan een gemankeerde zelfreflectie, waardoor ook de laatste opleiding mislukte. Daarbij kwam de eis dat hij gelijkwaardig met zijn vrouwelijke medestudenten om moest gaan. Iets wat hij in zijn jeugd onvoldoende heeft geleerd. Zo zegt hij een keer tegen een vrouwelijk redactielid van het wijkorgaan: 'Ik heb gelijk en jij niet, want ik ben een man en jij een vrouw."
Het is echter niet alleen hem, maar ook de hbo-instelling kwalijk te nemen dat ze niet meer persoonlijke coaching aan studenten geven, wat betreft studieadvisering en voortgangsbegeleiding.

De knik in de levenslijn van Mohammed B., waarbij hij van een ambitieuze jongen verandert in een gewelddadige jongeman die noch studeert, noch een baan heeft, ontlokte bij psychiater Bram Bakker de uitspraak dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van schizofrenie. Uit onderzoek blijkt namelijk dat Marokkanen in Nederland een zeven keer zo hoge kans hebben op schizofrenie dan in het land van herkomst.
Toch komt Mohammed B. qua motoriek en qua denken niet over als iemand met schizofrenie. Niet dat zijn denken niet gestoord is, integendeel. Maar zijn denkstijl draagt meer de kenmerken van indoctrinatie door een sekte met onvoorwaardelijke loyaliteit aan de sekteleider, dan die van een schizofrene denkstijl. Hiervan zijn incoherentie in de gedachtegang en waandenkbeelden (die men met niemand anders deelt), de voornaamste. Nu lijdt Mohammed B. weliswaar aan een waandenkbeeld dat uitgaat van één absolute waarheid over de islam die met het zwaard verdedigd mag worden. Maar dit waandenkbeeld deelt hij helaas met vele anderen en daarom is het geen waandenkbeeld in psychiatrische zin. Wat betreft de denktrant van Mohammed B.: deze is niet altijd logisch, maar dit lijkt vooral te komen doordat hij minder hard is dan hij misschien wel zou willen zijn. In zijn slotwoord tijdens de rechtszaak siepelde er door zijn hardcore betoog stukjes medemenselijkheid door ten opzichte van de moeder van Theo Van Gogh, die hij daarna ook weer grotendeels ongedaan maakte. Er lijkt dan ook meer sprake te zijn van een conflict tussen verschillende strevingen, dan dat er sprake is van desintegratie in denken op basis van een hersenziekte. Het is dan ook terecht dat het Pieter Baancentrum hem toerekeningsvatbaar heeft verklaard.

Narcisme en een gemankeerde zelfreflectie heeft Mohammed B. extra gevoelig gemaakt voor krenkingen. Hier reageert hij meer dan gemiddeld agressief op, mogelijk als gevolg van aangeboren aanleg. Zowel thuis als op het hbo is hij onvoldoende begeleid om hem voldoende in onze westerse maatschappij te laten wortelen. Gedesillusioneerd heeft hij de krenkingen gecompenseerd door zich aan te sluiten bij de radicale islam die hem een nieuwe identiteit verschaft. Want wanneer je een directe gezant van de 'Almachtige' bent, plaats je je bóven het gepeupel, de afvalligen en de rechtsstaat van de 'onwetenden'.

* De tekst is niet tot stand gekomen na een persoonlijk onderzoek van Mohammed B., maar na bestudering van secundaire bronnen en discussie in de beroepsgroep.

Debatartikel Wegkwijnen in ontheemding

Debatartikel 'Wegkwijnen in ontheemding'

Door Carla Rus

In: Maandblad voor de geestelijke volksgezondheid (MGV), december 2010.

In zijn uitstekende artikel onderscheidt Edrisi verschillende klinische vormen waarin bij migranten het heimweecomplex zich kan voordoen, en geeft hij aanwijzingen voor therapeutische interventies. Het verheugt mij dat hij hierbij ook de systemische interventies aanprijst. Dit is in mijn optiek namelijk niet alleen goed voor de migrant zelf, maar ook voor haar of zijn kinderen.
De chronische ontregeling waaraan de volwassen migrant lijdt door de tertiaire separatie- individuatie (primair: bij de geboorte; secundair: bij de adolescentie; tertiair: na migratie), kan namelijk op verschillende manieren overgedragen worden op zijn of haar kinderen. De tegenafhankelijk afweer (ten opzichte van het geboorteland) die je nogal eens bij vluchtelingen ziet, kan ertoe leiden dat de vluchteling zijn of haar kinderen op soms wel erg fanatieke wijze aanzet tot het leveren van grote schoolprestaties, ten einde het kind 'perfect' te laten integreren. Wanneer het kind deze prestatiedruk aankan is er - tot de puberteit - niet veel aan de hand , maar het kan ook tot faalangst en depressieve reacties leiden.
Vaker nog heb ik tijdens mijn werk als psychiater in de Schilderswijk te Den Haag in de jaren negentig kinderen gezien bij wie de ontregeling overgedragen wordt door ouders,  met wat Edrisi latente heimwee noemt. Veelal moeders die niet geheel vrijwillig in Nederland terecht zijn gekomen, zoals door uithuwelijking, en hun emotionele holding met vertrouwde gehechtheidsobjecten in het land van herkomst node missen. Ze zijn door deze ontworteling nogal eens depressief en vluchten in troost-eten en psychosomatische klachten. Hun kinderen lopen in dat geval niet alleen het risico onderworpen te worden aan een overbeschermende of restrictieve ouderschapstijl, zoals Edrisi stelt, maar ook aan een houding van laissez-faire. Niet dat die moeders niet van hun kinderen houden, maar door hun emotionele verdoving zijn zij niet altijd in staat sensitief en adequaat op de angsten van het zich ontwikkelende kind te reageren. Dit wordt nodig geacht om die angsten te leren beheersen en aldus een veilige gehechtheidstijl te ontwikkelen. Wanneer jongens (soms al vanaf een jaar of vijf!) hun emotionele holding dan maar in de straatcultuur gaan zoeken en hun vaders proberen door lichamelijke straf hun zonen alsnog op het rechte pad te houden, zijn de rapen echt gaar. In het land van herkomst zijn er buiten op straat meestal wel enige tantes, ooms of buren te vinden die medeopvoeder zijn. Maar in Nederland ontbreekt deze 'grootfamilie' en wordt op straat de (onbedoelde) verwaarlozing voortgezet, waarbij de kleinere jongens vaak ook nog eens geïntimideerd worden door de grotere.

Buurten bij sociologen
Door deze mix van verwaarlozing, mishandeling en intimidatie lopen deze jongens de kans een onveilige, gedesorganiseerde gehechtheidstijl te ontwikkelen. Dit type gehechtheidstijl kan leiden tot een antisociale persoonlijkheid (C. Rus in Tijdschrift voor Humanistiek, 2006, 99-110). De onverwerkte rouw en acculturatiestress van de thuis op de bank zittende ouders, wordt aldus door hun zonen uitgeleefd in de openbare ruimte.
Mooie familiegeschiedenissen heb ik óók voor mijn ogen zien voltrekken, zoals ouders die aan de leiband van hun kinderen - veelal dochters, maar soms ook hun zonen - de Nederlandse samenleving beter leren kennen en daardoor beter integreren en gelukkiger/ tevredener worden (C. Rus in De Humanist, 2007, 25-27)).
Ik ben het eens met Edrisi dat er nauwelijks psychologisch onderzoek en literatuur ter beschikking is op het gebied van heimwee bij migranten. Maar als wij gaan buurten bij de sociologen, komen wij daar veel moois en leerzaams tegen. Zo heeft Trees Pels van het Jonker-Verwey instituut veel onderzoek gedaan naar migranten (Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland. De creatie van een nieuw bestaan. Van Gorcum, 1998; Respect van twee kanten. Van Gorcum, 2003), en staan er ook in het boek 'Het land van aankomst' van Paul Scheffer (Amsterdam, 2006) zinnige passages waar wij ons voordeel mee kunnen doen.
Ik ben ervan overtuigd dat wanneer we de verschillende gedaanten van het heimweecomplex beter leren onderkennen en beter leren behandelen (en hier geeft Edrisi zinnige adviezen voor) we niet alleen de migranten, maar ook hun kinderen en eigenlijk de hele Nederlandse samenleving helpen.

Rotjochies in Slotervaart soms wel ziek maar niet zielig

Rotjochies in Slotervaart soms wel ziek maar niet zielig

Naar aanleiding van de rellen die uitgebroken zijn na de dood van Bilal B., zei stadsdeelvoorzitter Marcouch dat de helft van deze reljongeren met psychische problemen kampen. Een combinatie van biologische en sociale factoren kan dit verklaren. Maar dat betekent nog niet dat wij ze zacht aan zouden moeten pakken.

In: Trouw, 25 oktober 2007

Uit onderzoek van psychiater Jean-Paul Selten blijkt dat Marokkaanse jongens van de tweede en derde generatie een zeven keer zo hoge kans hebben op schizofrenie (hersenziekte met wanen en hallucinaties) als de autochtone bevolking. Hij verklaart dit fenomeen met sociale uitsluiting waardoor zij zich vernederd voelen (door sociaal-economische achterstand, schoolachterstand en discriminatie). Hierbij kan een vergelijking gemaakt worden met een experiment waarbij ratten in een kooi een later toegevoegde rat eruit proberen te werken. Deze nieuwe rat kan reageren met 'gek' gedrag. Uit hersenonderzoek van deze rat blijkt dan dat het hersenhormoon dopamine is verhoogd, net als bij schizofrenie het geval is.
Omdat Marokkaanse meisjes géén duidelijk vergrote kans op schizofrenie hebben, pleit dit tegen een genetische oorzaak en dus ook tegen het idee dat huwelijken tussen verwanten iets met die verhoogde kans te maken hebben.Schermafbeelding 2015-09-18 om 16.56.27
Dit sekseverschil valt te verklaren uit het verschil in psycho-sociale ontwikkeling tussen meisjes en jongens. Niet alleen zijn meisjes gemiddeld beter in taal waardoor zij een voorsprong hebben op school en op de arbeidsmarkt, ook de andere wijze waarop zij worden opgevoed speelt een rol. In veel Marokkaanse gezinnen staat de jongen boven het meisje, en na zijn achtste jaar ook boven zijn moeder. Dochters worden door moeder kortgehouden, maar over zonen heeft ze weinig te vertellen. Daardoor lopen de prinsjes risico op een narcistische ontwikkeling, waardoor zij eerder gekrenkt worden door bovenstaande sociale uitsluiting. Sommige jongens worden al op jonge leeftijd vooral opgevoed door 'de straat' (door oudere jongens, die status willen verwerven door zelf de dienst uit te maken en lak te hebben aan autoriteit). Jongere jongens lopen hierdoor emotioneel gevaar en om zich te handhaven identificeren zij zich met die oudere jongens. Sommige vaders die het qua kennis van onze samenleving afleggen tegen hun zonen, denken in hun machteloosheid en frustratie hun zonen binnenboord te houden door een zeer restrictieve, hardhandige aanpak. Dit werkt vaak contraproductief, omdat geweld in de opvoeding onveilig gehechte kinderen geeft. Onveilige hechting door verwaarlozing en geweld zorgt bij het kind meestal voor een ernstig tekort in de ontwikkeling van zijn reflectie en inlevingsvermogen, waardoor zo'n kind uit kan groeien tot een anti-sociale persoonlijkheid. Dit geldt met name wanneer zij horen bij de vijf procent kinderen die van nature weinig van het stresshormoon cortisol hebben, waardoor ze minder stress voelen wanneer zij een ander pijn doen. Bovendien hebben deze kinderen minder van het hersenhormoon serotonine, waardoor zij een kort lontje hebben. Deze biologische aanleg komt onder autochtonen net zo goed voor als onder allochtonen en betreft zowel jongens als meisjes. Maar meisjes richten bij problemen hun agressieve impulsen eerder op zichzelf, bijvoorbeeld door zichzelf stiekem te beschadigen of een suïcidepoging te doen. Terwijl jongens agressie algauw op de omgeving richten, waardoor de samenleving er last van heeft.
Veilig hechten is voor tweede generatie kinderen sowieso een breekbaar proces, zo ontdekte ik bij mijn onderzoekje bij eerste generatie-moeders in de Schilderswijk in Den Haag in de negentiger jaren. Eerste generatie-moeders bleken soms te kampen met een gestoord rouwproces vanwege onverwerkte verliezen door hun migratie. Daardoor reageren zij min of meer 'verdoofd' op het zoekgedrag naar veiligheid van hun kind. Ook hierdoor loopt het kind risico om zich niet veilig te hechten. Omdat de wijze waarop wij ons hechten van generatie op generatie kan worden doorgegeven, is het zaak hier aandacht voor te hebben, opdat de geschiedenis zichzelf niet blijft herhalen.

Rotjochies die hele wijken terroriseren hebben dus psychologisch vaak een fragiele innerlijke structuur door pedagogische verwaarlozing, mishandeling en sociale uitsluiting. Een aantal van hen heeft bovendien een kwetsbare biologische bagage. De jongens ontlenen hun identiteit meer aan de straatcultuur dan aan de cultuur thuis of op school, waar zij zich vaak tegen afzetten. Na een incident kan deze mix aan factoren letterlijk en figuurlijk ontvlambaar worden.
Omdat wij geen ratten in een kooi zijn maar beschaafde mensen, zouden we nog meer aandacht moeten hebben voor sociale achterstelling, zoals in opleidingen en op de arbeidsmarkt. Ook moet er meer opvoedingsondersteuning komen die zonodig verplicht wordt, waarbij desnoods gebruik wordt gemaakt van instellingen als Glenn Mill. Een poging de complexiteit van de problematiek te begrijpen, betekent namelijk nog niet dat wij zachte heelmeesters moeten zijn.

Rus, C.P., (2006), 'Bruisend en breekbaar', in: Tijdschrift voor Humanistiek, nr. 24, pp. 99-110

Bruisend en Breekbaar

BRUISEND EN BREEKBAAR

Jongeren op drift door gefragmenteerde maatschappij

In: Tijdschrift voor Humanistiek, nr 28, december 2006, pp.99-110

De laatste decennia is door individualisering, ontkerkelijking en globalisering de interne cohesie van onze samenleving verminderd. Dit geldt zowel voor de primaire groep (gezin, peergroup), de secundaire groep (school, verenigingsleven) als de tertiaire groep (samenleving als geheel). Mede hierdoor kampt een substantieel deel van onze jongeren met ernstige problemen. De cijfers hierover zijn ronduit alarmerend. Wanneer een samenleving te weinig hecht is en dus te weinig structuur en geborgenheid aan kinderen geeft, ontstaat het risico dat kinderen onveilig gehecht raken. Dit heeft consequenties voor het zelfvertrouwen, het vertrouwen in anderen en de mate waarin zij zelfreflectie ontwikkelen en verantwoordelijkheid leren dragen. Veel kinderen wenden zich af van de volwassen wereld en trekken zich terug in hun eigen subcultuur.

Inleiding
Met verreweg de meeste kinderen in Nederland gaat het goed. Uit vergelijkend onderzoek blijkt dat Nederlandse kinderen zich gemiddeld gelukkiger voelen dan kinderen in andere Europese landen (1). Tegelijkertijd is er een kleine, maar groeiende groep met wie het niet goed gaat. Het volgende cijfermateriaal illustreert dit. Jaarlijks verlaten 57.000 kinderen zonder startkwalificatie de school, waarvan een derde geen baan vindt en soms in bendes op straat zwerft (2). Een onevenredig aantal hiervan zijn jongeren van niet-westerse afkomst (3). De schooluitval heeft niet alleen economische consequenties, maar verhoogt ook de kans op spanningen tussen groepen in de samenleving en de kans op jeugdcriminaliteit. Verder blijkt uit recent onderzoek in het kader van het Europese project 'Child and Adolescent Selfharm in Europe' dat vijf procent van de 14 tot 17-jarigen in Nederland zichzelf soms opzettelijk beschadigt (4). Onder zelfbeschadiging valt in dit onderzoek ook een zelfmoordpoging. De 30.000 suïcidepogingen in Nederland per jaar komen grotendeels voor rekening van jonge mensen, waaronder veel pubers en adolescenten (Kerkhof e.a. 2003).
Ook het alcoholmisbruik onder Nederlandse jongeren is schrikbarend hoog (5). Tenslotte wordt er door vijftig procent van de meisjes ongezond gelijnd, hetgeen soms uitmondt in een eetstoornis (6; Rus 2005a).

Wanneer we deze cijfers overzien, vraag je je bijna af waar al die gelukkige kinderen vandaan komen. De vijftien procent probleemkinderen kampen echter vaak met meervoudige problematiek.

De automutilatie-en suïcidecijfers steken nog positief af tegenover andere Europese landen. Mijn hypothese is dat dit niet alleen het gevolg is van onze overlegcultuur, maar ook omdat hier kinderen nu nog grotendeels worden opgevoed in de primaire groep door hun eigen ouders, met name door de (parttime werkende) moeders. Wat betreft het vroegtijdig schoolverlaten komt Nederland er relatief juist slecht af. Dit moet onder andere opgevat worden als een teken dat de integratie nog verre van voltooid is.

Mensen moeten voldoende gehecht zijn in een intieme groep en in de maatschappij om goed met anderen om te kunnen gaan en verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Veilig hechten leer je als kind van je verzorgers. En wel van een beperkt aantal verzorgers die het belang van het kind voorop stellen en een grote mate van voorspelbaarheid vertonen in gedrag, liefdesuitingen en aanwezigheid. Is dat niet het geval dan heeft dat grote invloed op de gehechtheidsstijl van kinderen die blijft bestaan tot in de volwassenheid (Fonagy e.a. 1991). (Macro-) economische belangen en persoonlijke belangen van ouders zorgen ervoor dat het belang van kinderen lang niet altijd op de eerste plaats komt. In de discussie over de brede school en het uitbreiden van kinderopvang bijvoorbeeld wordt onvoldoende meegewogen wat dit voor het kind en zijn gehechtheid betekent. Dit is een blinde vlek die node om onderzoek vraagt. Verder stellen de overheid en semioverheidsinstanties -uit misplaatst respect voor privacy -zich nog te gereserveerd op als het om ingrijpen gaat wanneer de opvoeding van een kind de mist ingaat. Preventieve maatregelen, zoals een verplichte opvoedingscursus voor iedere ouder, worden nauwelijks genomen.
In dit essay wil ik de wijze waarop wij onze kinderen verzorgen en de toename van problemen onder jongeren bezien vanuit het perspectief van de 'gehechtheid'.

Eerst iets over wat onder gehechtheid wordt verstaan en waarom het zo belangrijk is.

Hormonale troost
De eerste vier jaar van de ontwikkeling zijn er twee hormonen belangrijk om je goed aan mensen te kunnen hechten: vasopressine en oxytocine. Vasopressine is essentieel om vertrouwde mensen te herkennen en oxytocine komt vrij bij liefdevolle aanrakingen van vertrouwde mensen: het wekt een gevoel van liefde, bescherming en vertrouwen op. Aldus zorgen deze hormonen samen voor het smeden van een band met de verzorger. Uit onderzoek van weeskinderen die in de eerste vier jaar zijn verwaarloosd en door te veel verschillende mensen zijn opgevangen weten we dat dit een praktisch onomkeerbaar proces is (Pollak e.a. 2005). De hechtingshormonen trekken in die eerste vier jaar namelijk hun sporen in de hersenen. Wanneer weeskinderen vanaf hun vierde jaar in een liefdevol gezin terechtkomen, kan de adoptief ouder dit nog nauwelijks goedmaken. Zelfs na jaren stelt het kind vaak net zoveel vertrouwen in de adoptief ouder als in een willekeurige volwassene. Wanneer het kind door de adoptief ouder liefdevol wordt aangehaald, komt er geen extra oxytocine vrij, zoals bij kinderen die van begin af aan door dezelfde verzorgers zijn opgevoed. Door het ontbreken van de hormonale troost blijven deze kinderen eerder angstig en kampen zij met aandachtsstoornissen, hyperactiviteit en autisme-achtige stoornissen (idem). Ook kan het op termijn consequenties hebben voor het aangaan van sociale relaties en emotionele intimiteit.

Hechting en gehechtheidsstijl
Als er sprake is van een veilige ouder-kind relatie raakt het kind veilig gehecht en krijgt het een veilige gehechtheidsstijl (Cassidy e.a. 1999). Hechting aan ouders en verzorgers wordt opgevat als een op neuronaal niveau vastgelegde informatiestrategie over gevaar en veiligheid, of deze nu van de omgeving komen of van binnenuit (Nicolaï 2001a: 333). Wanneer ouders sensitief en adequaat reageren op de angsten van het kind, leert het die angsten te beheersen. Door veilige hechting krijgt het kind vertrouwen in zichzelf en de mensen om zich heen en krijgt het mentaal de ruimte om in vrijheid een geïnternaliseerd beeld van zichzelf en de ander te maken. Dit dient als werkmodel voor latere relaties. Daardoor wordt het mogelijk zelfreflectie te ontwikkelen, waarbij er zowel kan worden gereflecteerd op het eigen 'ik' (de eigen behoeften, wensen, gedachten hierover, et cetera), als op die van de ander. De ander wordt dus beleefd als een wezen met een eigen geest (Fonagy 1997). Een belangrijke eerste bouwsteen van het vermogen tot reflecteren is dan ook empathie (je kunnen verplaatsen in de ander). Wanneer kinderen kunnen reflecteren reageren ze niet alleen op het gedrág van anderen, maar vormen ze zich ook een concept over hun geloof, wensen, plannen en gevoelens. Daardoor kunnen ze het gedrag van anderen beter begrijpen en voorspellen.
Naast de reflectieve functie -die onbewust en intuïtief zichzelf en de ander 'scant' en die wordt aangestuurd door emoties -is er ook nog zoiets als 'metacognitieve controle' hierover, dat veel abstracter is (Nicolai 2004b: 707). Dit ontwikkelt zich pas na het zesde jaar en groeit door tot ver na de adolescentie. Het betreft het vermogen 'te denken over het eigen denken'. Zo kan een jongere bijvoorbeeld tegen zijn therapeut zeggen: ' Ik zei net dat Tom mij links laat liggen, maar eerlijk gezegd loop ik zelf ook met een boogje om hem heen, omdat ik bang ben voor zijn reactie na wat ik eergisteren zei.' Hoe coherenter het redeneren over vroege en latere relaties is (waarbij zowel positieve als negatieve aspecten hiervan besproken moeten kunnen worden), hoe veiliger de hechting.
Veilige gehechtheid betekent dat het kind in vrijheid de wereld kan exploreren.

De hechtingstheorie maakt onderscheid tussen veilige en onveilige gehechtheid. Er is één veilige hechtingsstijl: veilig/autonoom; en er zijn drie onveilige hechtingsstijlen: vermijdend /gereserveerd, ambivalent /gepreoccupeerd en gedesorganiseerd /onverwerkte verliezen en/of trauma's.
Onveilige gehechtheidsstijlen kunnen aanleiding geven tot psychopathologie. Zo overwegen bij chronische depressies, angststoornissen en boulimia nervosa (eetstoornis met eetbuien) een gepreoccupeerde gehechtheidsstijl en komt de gereserveerde gehechtheidsstijl meer voor bij anorexia nervosa (magerzucht). De correlatie tussen gedesorganiseerde hechting en psychopathologie is het grootst. Deze correlatie wordt sterker in combinatie met onverwerktheid van verlies, misbruik of mishandeling (Nicolai 2001a: 340). Een gedesorganiseerde hechtingsstijl treffen wij aan bij mensen met een borderlinepersoonlijkheid (die voor tachtig procent een achtergrond hebben van seksueel misbruik) en bij mensen met een antisociale persoonlijkheid.

Wanneer je de hechtingsliteratuur bestudeert, is het opvallend dat er meestal van uitgegaan wordt dat de primaire relatie die in het leven van het kind zijn gehechtheidsstijl bepaalt, de ouder-kind relatie is. Er wordt naar mijn gevoel echter teveel voorbijgegaan aan het gegeven dat vanaf de jaren zeventig ouders in toenemende mate gebruikmaken van aanvullende verzorgers. Dit brengt mij op het volgende onderwerp: wat betekenen moderne opvoedingsvormen voor de hechting van kinderen?

Kinderdagverblijf
Onze kinderdagverblijven zijn kwalitatief meestal goed (PRIMO nh e.a. 2006). Vooral voor alleenstaande moeders en beginnende ouders is het prettig dat een professional meekijkt met de ontwikkeling van je kind. Een kinderdagverblijf geeft het kind de mogelijkheid te leren samenspelen met anderen en te leren delen, en biedt tevens de mogelijkheid om het kind met meerdere volwassenen vertrouwd te laten worden. Toch is de vraag hoeveel verschillende verzorgers het jonge kind maximaal 'aankan'. Wanneer het kind vier dagen per week naar het kinderdagverblijf gaat, zijn dat er inclusief de ouders al gauw zes. Voor een extravert of onafhankelijk kind is dit aantal misschien prima, maar voor een introvert of aanhankelijk kind zijn het er misschien teveel.
Dan is er nog het probleem dat verzorgers tussendoor kunnen vertrekken. Je als kind steeds opnieuw hechten en weer afscheid nemen, kan er op den duur toe leiden dat het kind het opgeeft opnieuw zijn volledige vertrouwen in een volgende verzorger te stellen. Het kan zich dan uit zelfbescherming wat gereserveerd opstellen. Of het kan een te snelle, 'overdreven' aanhankelijke relatie met een nog relatief vreemde verzorger aangaan, welke echter onmiddellijk wordt vergeten zodra hij buiten beeld is.
Wanneer het kind zich wél volledig openstelt voor nieuwe verzorgers, kan elk vertrek van een verzorger als een groot verlies worden ervaren. Wanneer dit verlies niet goed wordt verwerkt, kan dit een negatieve invloed hebben op de gehechtheidsstijl die tot in de volwassenheid kan voortduren.
Ik heb zelf als moeder ervaring met een oppas thuis die jaren aanbleef en als 'derde ouder' ging fungeren. Toen door een verhuizing noodgedwongen een scheiding met de oppas plaatsvond, was dit een grote schok voor mijn jongste zoon van drie jaar. Slechts met veel logeerpartijtjes en gesprekjes kon ik hem duidelijk maken dat 'weg' niet 'dood' is.
Bij andere kinderen heb ik gezien dat zij -net als bij het vertrek van een ouder door een scheiding -het op zichzelf betrokken: 'Als ik nu maar liever was geweest, was de oppas wel gebleven.' Dit heeft een negatieve invloed op de eigenwaarde.

Wanneer ouders het idee hebben: wíj vormen toch de hoofdmoot van de opvoeding want wij zijn de constante factor, gaan ze voorbij aan het feit dat wanneer je andere verzorgers substantieel bij laat dragen aan de opvoeding, zij voor het kind emotioneel gezien net zo belangrijk kunnen worden als jij.
Gehechtheidsstijlen -veilige en onveilige -worden transgenerationeel doorgegeven (Van IJzendoorn 1992). We moeten ons ervan bewust zijn dat ook de gehechtheidsstijl van de professionele verzorger hier nu in mee zal dingen.
Het is mijns inziens mede uit verantwoordelijkheidsgevoel dat veel Nederlandse moeders parttime werken, zodat zij de opvoeding van hun kinderen zoveel mogelijk zelf ter hand te kunnen nemen. Omdat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan naar wat het voor de ontwikkeling van kinderen betekent wanneer zij (groten)deels door andere verzorgers worden opgevoed dan hun eigen ouders, moeten we de keuze van deze moeders respecteren. Het geeft geen pas deze vrouwen badinerend 'keuzefeministen' te noemen (NRC 21 januari 2006).

Traditionele hechting
Afgezonderd van de mainstream-wereld waarin witte middenklasse-ouders -in een tot de minuut dichtgespijkerd programma -hun in trendy kinderkleding gestoken kinderen met de auto van huis naar kinderdagverblijf rijden en vice versa, om een aantal jaren later deze achterbankgeneratie van school naar voetbal of ballet te rijden, terwijl ze tussendoor op primetime er een veilige hechtingsstijl doorheen proberen te jassen, bevindt zich in de achterstandswijken een parallelle wereld (De Winter 2005).

Deze parallelle wereld wordt bevolkt door een onevenredig groot aantal mensen van niet-westerse afkomst met een forse sociaal-economische achterstand. De omgangsvormen tussen kinderen op straat en op speelpleinen zijn meestal ruw. Met intimidatie en agressie wordt de hiërarchie vastgesteld. Alleen degene die voldoende ontzag weet af te dwingen wordt met rust gelaten (vooral oudere jongens). Het sleutelwoord hierbij is: respect! Het woord respect heeft hier echter niet de betekenis die voortkomt uit empathie en die gebaseerd is op wederkerigheid, maar heeft als doel via intimidatie een hogere plaats in de picking order te verwerven.
Kleine kinderen lopen in dit milieu emotioneel gevaar. Wanneer er moeders op de speelpleinen aanwezig zijn, reageren ze meestal alleen op de kinderen wanneer het uit de hand loopt. Hun reactie is dan vooral repressief. Verder is de opvoedingsstijl veelal laissez-faire. Wanneer het jonge kind zoekgedrag vertoont of middels huilen laat weten dat hij de aandacht van zijn moeder wil, wordt hier slechts sporadisch op gereageerd. Aangezien veilige hechting en het daaruit voortvloeiende zelfreflectieve gedrag ontstaat door sensitieve reacties van de verzorgers op het zoekgedrag van het kind naar veiligheid, laat zich raden wat dit met het kind doet.
Wanneer er geen moeders aanwezig zijn op de speelpleinen, wordt er door oudere broers en zussen op de kleine kinderen gelet. Die hebben daar niet altijd trek in. Opvallend is dat de kleine kinderen soms nog 's avonds laat op straat spelen, terwijl op diezelfde tijd in de witte middenklasse-wijken de kinderen verhaaltjes worden voorgelezen of al op één oor liggen.
Volgens Trees Pels (2003) is het spelen zonder het toeziend oog van de ouder op het platteland in Marokko een bekend fenomeen. Ook daar voeden kinderen elkaar op, maar altijd zijn er volwassenen in de buurt -buren, tantes -die kunnen ingrijpen. In Nederland zijn deze verbanden echter verschraald. Toch zijn volgens Pels de gezinsbanden nog steeds hecht.
Wat Pels echter onder hecht verstaat is iets anders dan de hechting volgens Fonagy. Ik zou het 'groepshechting' willen noemen die mensen geborgenheid geeft. De conformeringsmechanismen hiervan kunnen soms dwingend zijn. Vaak is er een sleutelwoord om mensen bij elkaar te houden. In een orthodox-christelijk milieu is dat bijvoorbeeld het woord zonde en in een islamitisch milieu het woord eer.
We moeten deze traditionele hechting dus niet verwarren met de hechting waarbij het kind reflectief vermogen ontwikkelt en zich kan individueren. Sterker nog: het ontwikkelen van reflectief vermogen is bij traditionele hechting zelfs gevaarlijk, want het kan het kind op gedachten brengen die afwijken van wat van hem wordt gewenst. Hechting volgens Fonagy heeft als resultaat dat het kind de vrijheid krijgt om met zijn geïnternaliseerde, veilige 'hechtingssysteem' de wijde wereld te exploreren. Traditionele hechting houdt kinderen juist dicht bij de stam.

Falende integratie
Ik heb als psychiater veel huisbezoeken afgelegd bij eerste generatie migrantenmoeders die door de huisarts naar mij toe waren gestuurd vanwege onbegrepen lichamelijke klachten. Wat mij opviel in hun verhalen over het land van herkomst, de verliezen die ze daar hadden geleden, het abrupt achterlaten van dierbaren in verband met uithuwelijking, of de mishandelingen die ze door vader of echtgenoot hadden ondergaan, is, dat zij hier qua emoties vaak vlak en qua redeneren vaak weinig congruent over spraken. Ik kwam tot de conclusie dat velen van hen een vermijdende of gedesorganiseerde hechtingsstijl hebben, met een grote mate van onverwerktheid wat betreft trauma's en/of verliezen. Ik realiseer me dat ik voorzichtig met deze conclusie moet zijn, omdat ik toch die witte dokter uit het Westen bleef aan wie ze misschien niet het achterste van hun tong lieten zien.
Aangezien gehechtheidsstijlen transgenerationeel worden doorgegeven, heeft een onveilige gehechtheidsstijl van moeder consequenties voor de gehechtheidsstijl van de kinderen. Omdat ik slechts een selectie uit de groep migrantenmoeders zag, kunnen mijn conclusies niet gegeneraliseerd worden naar de hele groep.

Wat mij verder opviel bij Marokkaanse en Turkse moeders was, dat moeders gezag ten opzichte van haar zonen, vooral boven de acht jaar oud, te wensen over liet. Het is duidelijk dat de ouder die in een zekere gezagsrelatie tot het kind staat, niet alleen beter in staat is van bron van veiligheid te zijn, maar ook beter in staat is om directieven te geven om het kind te begrenzen en te sturen. Als het kind de ouder niet beleeft als een wezen met eigen wensen en motieven, hoe kan het dan een mentale representatie van 'de ander' aanleggen, dat als werkmodel dient om later een willekeurige ander te beleven als een wezen met een eigen geest? Wanneer het kind bovendien niet heeft geleerd gedragsspecifieke negatieve feedback van zijn opvoeder te krijgen -anders dan een globale, hardhandige repressieve maatregel door vader -is hij later minder in staat om negatieve feedback van zijn (vrouwelijke!) leraar of werkgever te ontvangen. Ook praktisch gezien laat de opvoeding van de ongeëmancipeerde migrantenmoeder, die soms niet eens weet waar de school van het kind staat, laat staan dat ze op de ouderavond verschijnt, te wensen over. In mijn artikel 'Marokkaanse moeders te machteloos' heb ik dan ook betoogd, dat wanneer de moeder te weinig geëmancipeerd is, dit -ondanks haar liefde voor haar kind -tot pedagogische verwaarlozing kan leiden (Rus 2004). Haar dochter houdt ze kort, maar haar zoon staat op een voetstuk en wordt overgeleverd aan de straat. Naast haar onverwerkte trauma's draagt dit gebrek aan emancipatie bij aan het risico dat haar zoon een onveilige gehechtheidsstijl krijgt en dat hij zich ontwikkelt tot een narcistische of anti-sociale persoonlijkheid.
Ook de sociale controle uit de mainstream-samenleving blijkt weinig effectief door een grote mate van wantrouwen. Wanneer de jongens later -bij het zoeken van een stageplaats -ook nog eens met discriminatie te maken krijgen, loopt een deel van hen het risico om vroegtijdig de school te verlaten en definitief op straat en in het criminele circuit te belanden. Wanneer een jongen uit een gebroken gezin komt, is de kans hierop extra groot (7).

Amerikaans onderzoek naar de hechtingsstijl van criminele jongeren staaft mijn idee dat deze ontspoorde jongeren vaak een onveilige gehechtheidsstijl hebben. Uit dat onderzoek blijkt dat de voorgeschiedenis van criminele jongeren meestal gekenmerkt wordt door verwaarlozing en dat er vaak sprake van onverwerkte trauma's (mishandelingen). Hun reflectieve functie is zeer laag en ze blijken een gedesorganiseerde gehechtheidsstijl te hebben. (Nicolai 2001b: 710) De maatschappij klaagt vaak over deze lastige jongens. Jongens richten echter bij problemen hun agressie algauw op de omgeving, dit in tegenstelling tot meisjes die bij problemen hun agressie eerder op zichzelf richten (bijvoorbeeld door automutilatie of een suïcidepoging). Toch is het mijn overtuiging dat het de keerzijde is van dezelfde medaille: beider gedrag is een cry for help.

De puberteit: versmelting en verlatenheid
Na een relatief rustige latentiefase op de basisschool komen alle kinderen -wel of niet gesegregeerd -samen op de middelbare school. De puberteit breekt aan. In deze fase ervaren veel jongeren heftige en verwarrende gevoelens. Lichaamsgroei en seksuele ontwikkeling kunnen behalve plezierige opgewondenheid ook angst inboezemen. Zonder dat er overleg wordt gepleegd met de puber verandert zijn lichaam, dat tot dan toe vertrouwd aandeed, in een lichaam dat op de volwassen ouder gaat lijken. Een ouder waar hij zich juist van los wil maken. Voor meisjes komt er nog eens bij, dat de maandelijke menstruaties griezelig, lastig of pijnlijk kunnen zijn.
Plotseling verandert ook de verhouding met andere kinderen. Kunnen jongens en meisjes daarvoor nog als gelijken samenspelen, in de puberteit volgt meestal een fase waarin beiden zich terugtrekken in hun eigen groep en met verholen of brutale blik naar elkaar kijken. Het kan onzekerheid geven of je wel leuk genoeg wordt gevonden door het andere geslacht. Meisjes kunnen -mede onder druk van de media -hierdoor erg lijden onder het schoonheidsideaal (Rus 2005a).
Op zoek naar hun identiteit trekken jongeren zich vaak in een eigen subcultuur terug. De interne solidariteit binnen zo'n subcultuur is groot (versmelting), maar de conformerings-mechanismen zijn dwingend. Uit angst er niet bij te mogen horen, hetgeen appeleert aan een gevoel van verlatenheid, kunnen pubers dan ook erg onverdraagzaam zijn tegenover andere pubers. Zo vinden de 'populaire' pubers de kinderen die hun best doen op school algauw 'stuudjes', vinden 'nerds' en 'skaters' de populaire meisjes vanwege hun lage decolletés en naveltruitjes 'huppelkutjes', worden meisjes zonder hoofddoekje door moslimjongens 'hoer' genoemd, betitelen Marokkaanse jongens 'gothic'-meisjes als 'vuile heksen', worden allochtone jongens door witte kinderen onverschillig 'buitenlanders' genoemd of worden er door extreemrechtse jongeren zelfs klopjachten op hen gehouden. Het spreekt vanzelf dat pubers die qua seksuele voorkeur of anderszins afwijken van 'het gemiddelde', het nog eens extra moeilijk hebben.
Puberteit en adolescentie staan in het teken van zelfontplooiing. Wanneer dit echter niet gecombineerd wordt met empathie voor anderen en betrokkenheid op het geheel, kan dit tot egocentrisme en intolerantie leiden (De Winter 2005). Zoals reeds gezegd is empathie een belangrijke eerste bouwsteen van het reflectief vermogen. Kunnen reflecteren betekent dus ook dat je kunt zien dat mensen uit een andere cultuur soms vergelijkbare emotionele reacties hebben als jij, maar ook dat ze vanuit een andere achtergrond anders kunnen reageren. Kunnen reflecteren verhoogt de tolerantie van jongeren ten opzichte van elkaar, omdat niet elk verschil als bedreigend wordt ervaren. Want nu is er vaak sprake van communicatieve misverstanden.
Zo kan bijvoorbeeld een autochtone jongen die een onbekende allochtone jongen in de ogen kijkt -als eerste stap in de communicatie -dingen naar zijn hoofd krijgen als: 'Wat kijk je? Moet ik je op je bek slaan?!' Het oogcontact wordt kennelijk als bedreigend opgevat. Anderzijds kan het weigeren van een hand door moslimmeisjes als onfatsoenlijk worden gezien, terwijl zij vanuit hun geloof juist een fatsoensdaad plegen.
Het ontbreken van een samenhangend beginsel en een gemeenschappelijke basis hoe we met elkaar om dienen te gaan, zorgt aldus voor onthechting tussen jongeren onderling.

Verbrokkeling en onthechting
Vroeger hield de kerk de gemeenschap stevig onder een existentiële kaasstolp van geen verboden en waren ook de familiebanden veel hechter dan tegenwoordig (traditionele hechting). De lossere verbanden van nu en de afbrokkeling van de standaardbiografie kunnen jongeren onzeker maken (Donkers 2003: 31). Vond tot vijftig jaar geleden de primaire socialisatie -tijdens welke de informele relatievorming wordt geleerd -vooral in het gezin plaats, tegenwoordig vindt deze in de puberteit vooral in de peergroup plaats. De jongerencultuur, in de jaren zestig ontstaan als een bevrijdingsbeweging tegenover een autoritair opvoedingsbewind, is dominant geworden.
De eigen subjectieve wereld (self world) is de norm geworden om vast te stellen wat interessant is en om keuzes te maken. De socialisatie door de populaire cultuur van beeld, muziek, chatrooms, soaps, et cetera is allesoverheersend geworden. (Ziehe 2002) Deze heeft zelfs gedeeltelijk de secundaire socialisatie op school -waar de forméle relatievorming wordt geleerd -verdrongen. Daardoor is de sfeer in scholen informeler geworden maar is er afstand ontstaan tot die vreemde, objectieve kennis uit de volwassen wereld (die algauw 'boring' wordt genoemd).
Veel zogenaamd objectieve kennis wordt nu via tertiaire socialisatie overgebracht. Via televisie en internet sprokkelen kinderen zelf hun informatie bij elkaar. Wanneer het raamwerk hoe je deze informatie moet duiden echter ontbreekt, kan dit tot ongestructureerde kennis en overprikkeling leiden. Een overprikkeling die door toegenomen communicatiemiddelen en een explosie aan keuzemogelijkheden -wat behalve tot keuzevrijheid ook tot keuzestress kan leiden -toch al op de loer ligt (Donkers 2003: 30). Bovendien worden kinderen door de ongefilterde massamedia te jong ingeleid in de consumptiemaatschappij wat tot existentiële leegte kan leiden (Rus 2006).
De voortdurend indringende en diffuse aanwezigheid van de populaire cultuur versterkt dat pubers minder zelfcontrole hebben. ADHD is bijna een normale habitus geworden, met name als een groep pubers bij elkaar zit zoals op school. (Ziehe 2002) Hooggevoelige en andere kwetsbare kinderen kunnen hierdoor veel stress en angst oplopen waardoor ze verder ontregeld raken.
Ouders en leerkrachten hangen om contact te houden met pubers soms de populaire opvoeder uit. Hiermee lopen zij het risico niet meer de structuur te bieden die kinderen nodig hebben om meer zelfcontrole en innerlijke rust te krijgen. Deze vervloeiing tussen de volwassen wereld en de populaire cultuur van de kinderen is mede de verklaring voor de toegenomen tolerantie van ouders ten opzichte van het alcoholgebruik van hun kinderen (5).
Andere volwassenen keren zich meer of minder gelaten van jongeren af. Dit vergroot de afstand tussen opvoeders en kinderen en bevordert verdere onthechting van de samenleving.

Suïcide
Ook de gestage toename van het aantal suïcide's onder jongeren (tweeënhalf keer zo hoog als in 1950: (Centraal Bureau voor de Statistiek 2002) is te verklaren vanuit de hechtingshypothese.

Jongeren kunnen zich in de puberteit, ondanks hun onstuimige vitaliteit, onzeker en somber voelen. Deels hoort dat bij de normale rijping tot volwassene. Door aandachtige begeleiding thuis en op school, waarbij jongeren niet worden betutteld maar worden gestimuleerd door uitdagingen, komen de meesten uiteindelijk tot een gezond zelfbeeld en eigen keuzen.
Dit vangnet om veilig te kunnen vallen en opstaan kan een fragiel gehechte samenleving echter minder bieden. Bovendien genereert een complexe samenleving veel extra problemen. Somberheid kan daardoor eerder doorslaan in depressieve gedachten en een negatief zelfbeeld. Bij enkelen leidt dit tot een chronische depressie met een kans op suïcide.
Bij het krijgen van een chronische depressie speelt naast genetische factoren ook een gepreoccupeerde hechtingsstijl een rol (Nicolai 2004a: 338). Omdat we genetisch de laatste vijftig jaar nauwelijks zijn veranderd, is de stijging van het aan suïcide's goed te
verklaren vanuit een toename van kinderen met een (geïnternaliseerde) onveilige gehechtheidstijl, mede door de afkalving van de (externe) groepshechting.
Wanneer een jongere een chronische depressie ontwikkelt kan er volgens Kerkhof (2002: 45) een blijvende kwetsbaarheid voor suïcidaliteit ontstaan.

Jongeren die suïcide plegen doen dat omdat zij in hun wanhoop geen toekomst meer zien voor zichzelf. Ze trekken zich op het laatst vaak sociaal terug en hun daad vindt meestal plaats in grote eenzaamheid. Suïcide is de tweede doodsoorzaak van jongeren.

Genderspecificiteit
Omdat meisjes bij problemen de agressie eerder op zichzelf richten, zijn zij twee keer zo vaak depressief als jongens en plegen zij twee keer zo vaak een suïcidepoging. Dat het aantal gesláágde suïcide's bij jongens hoger ligt dan bij meisjes, komt omdat jongens vaker een agressieve, dus effectievere methode gebruiken, en omdat meisjes eerder geneigd zijn over hun problemen te praten.
Wat mijzelf opvalt bij suïcidale meisjes is dat zij vaak meer reflecteren dan gemiddeld. Ze observeren bij zichzelf en bij anderen hun gevoelens en piekeren veel over de vraag: 'ben ik wel goed genoeg'. Onder grote prestatiedruk kan dan een verlammende faalangst ontstaan. Net als bij anorexia nervosa kunnen meisjes elkaar opjutten, tegenwoordig ook via chatboxen (Diekstra 2006).
Verder lopen ook hindoe-en moslimmeisjes gevaar die in een spagaat zitten tussen de strenge traditionele hechting thuis en de verwachtingen van de moderne samenleving (Van Dijk 2005).

Automutilatie
Ook zelfbeschadiging komt meer voor bij meisjes dan bij jongens: 1 op de 14 meisjes en 1 op de 40 jongens beschadigt zichzelf soms (4). Tot een jaar of vijftien geleden kwam automutilatie weinig voor en dan vooral bij jongeren die het slachtoffer waren geweest van (seksuele) mishandeling, met name bij diegenen die daardoor een borderlinepersoonlijkheid hadden ontwikkeld.
Jongeren met een borderlinestoornis hebben net als de delinquenten een gedesorganiseerde gehechtheidsstijl. Is de voorgeschiedenis van delinquentie er een van verwaarlozing, de voorgeschiedenis van een borderlinesyndroom wordt gekenmerkt door afwijzing. Het reflectief vermogen is bij de borderlinepersoonlijkheid laag, maar niet zo laag als bij de delinquente jongeren.
De onveilige hechtingsstijl van de borderline-patiënten ontstaat doordat de verzorger zowel bron is van veiligheid als van angst. Hierdoor ontwikkelt zich gedrag dat we uit de ethologie kennen als het approach-avoidance-conflict (Nicolai 2004a: 338). Soms kan het innerlijk werkmodel van de hechting daardoor opgesplitst raken in verschillende delen (Rus 2005b).

Bij automutilatie wordt er gesneden, met het hoofd gebonkt, chloor geslikt, et cetera, met als doel verwarrende gevoelens onder controle te krijgen. Jongeren verruilen dus psychische pijn tegen lichamelijke pijn, dat blijkbaar beter is te verdragen. Hierbij speelt mogelijk een rol dat wanneer je je lichaam pijn doet, dit 'endorfinen' afscheidt (een natuurlijke morfine). Door het snijden gaat echter de bloedspiegel van de stresshormonen omhoog, zodat er opniéuw gesneden moet worden om rustig te worden. Het kan dus verslavend werken. Soms wordt er juist gesneden om de leegte te verdrijven en weer te voelen dat zij leven.

Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat veel automutilerende kinderen op het eerste oog geen psychiatrische problematiek hebben. Wanneer je als psychiater echter een diepteinterview bij hen afneemt, blijkt een groot aantal van hen een gedesorganiseerde hechtingsstijl te hebben. Op gedragsniveau hebben zij zich dus gereorganiseerd waardoor zij normaal aangepast gedrag vertonen, maar hun innerlijk werkmodel van de hechting blijft onveilig. Wanneer er dan tevens sprake is van een slechte impulscontrole, bijvoorbeeld door drugs, verraadt de automutilatie hun fragiel gebleven basic trust.
Qua achtergrond komen de meisjes meer dan gemiddeld uit gebroken gezinnen, zodat wordt vermoed dat er mede onverwerkt verlies door een vertrekkende ouder en loyaliteitsconflicten aan ten grondslag kunnen liggen. Ook is er vaker sprake van een ouder die zelf getraumatiseerd is, waardoor die soms angstwekkend of hulpeloos gedrag vertoont. Er zijn helaas geen onderzoeksgegevens over de invloed van eventuele aanvullende opvoeders en de verwerking van hun afscheid, omdat dit geen onderzoeksvraag was.
Vanwege de overeenkomst met de gedesorganiseerde hechtingsstijl van criminele jongens zou je kunnen stellen, dat automutilatie bij meisjes gedeeltelijk de keerzijde van dezelfde medaille vormt. Een speciale groep bestaat uit jongens die worstelen met hun seksuele identiteit. Hierdoor voelen zij minder binding met de grote groep heteroseksuele jongens, door wie zij zich vaak (potentieel) afgewezen voelen.

Pubers beschadigen zichzelf in het verborgene en spreken er nauwelijks met volwassenen over (vijftien procent vertelt het aan hun moeder en vier procent aan een leerkracht). Dit is opnieuw een teken dat de afstand tussen opvoeders en kinderen blijkbaar onoverbrugbaar groot is.

Conclusie en aanbevelingen
In dit artikel heb ik de toename van problemen onder jongeren vanuit het perspectief van de hechting beschouwd. Individualisering en secularisering hebben de gehechtheid binnen onze samenleving namelijk verminderd, waardoor een deel van onze jongeren een fragiele innerlijke structuur heeft. Vanzelfsprekend is de hechtingshypothese niet het enige verklaringsmodel voor de toename van probleemjongeren.
Bij onderzoek naar het welbevinden van kinderen wordt onvoldoende meegewogen dat we de laatste decennia in de opvoeding ook professionele verzorgers toelaten. Dit is een blinde vlek. Vóór we massaal overgaan op gratis kinderopvang, moet er dan ook onderzoek worden geëntameerd naar de voorwaarden waaronder het toelaten van meerdere opvoeders niet tot onveilige gehechtheid leidt. Zowel bij volwassenen als kinderen is de zelfontplooiing doorgeslagen naar egocentrisme, waardoor empathie, tolerantie en je verantwoordelijk voelen voor het geheel zijn afgenomen.
Ouders van niet-westerse komaf hebben zich juist vaak nog te weinig ontplooid, waardoor ze hun kinderen in deze westerse cultuur onvoldoende kunnen begeleiden. De aansluiting van de repressieve opvoedingsstijl thuis op de lossere overlegcultuur op school mankeert. Hierdoor kunnen jongeren tussen wal en schip vallen.

Naast de gang naar het consultatiebureau zou voor iedere ouder een (ongesegregeerde!) opvoedingscursus verplicht moeten zijn. Het psychologisch volgen van kinderen door de GGD dient standaard te zijn. Het oude opvoedingsadagium 'rust, regelmaat en reinheid' zou in deze overprikkelende maatschappij in ere moeten worden hersteld. Zowel thuis als op school zou meer aandacht moeten komen voor sociale vaardigheden, het omgaan met kinderen uit een andere cultuur en existentiële thema's. De school dient nauwer te gaan samenwerken met de jeugdzorg. De jeugdzorg op zijn beurt moet nauwer gaan samenwerken met de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ, jeugdafdeling), waarbij de verschillende referentiekaders op elkaar afgestemd moeten worden. Aan de gemeenscháppelijke voordeur van jeugdzorg en GGZ zou de breedst opgeleide kracht moeten zitten, die een kind middels één verwijzing op de juiste plek krijgt.

Omdat jongeren flexibel zijn en bruisen van energie, kan weleens vergeten worden dat ze tegelijkertijd breekbaar zijn als porselein. Het geven van meer structuur en geborgenheid door vrouwen én mannen is hard nodig. Jongeren moeten weer zin krijgen om te participeren in onze volwassen samenleving: één sámenleving die geborgenheid geeft aan mensen met een grote verscheidenheid. Nieuwe sleutelwoorden van deze samenleving zouden kunnen worden: tolerantie en compassie.

C.P. Rus, MD, is psychiater-traumatoloog en werkzaam in eigen praktijk. Verder is zij freelance redacteur van het maandblad Opzij.

Literatuurlijst
- Cassidy, J., Shaver, P.R. red. (1999), Handbook of Attachment: theory, research and clinical applications. Guilford Press, New York.
- Diekstra, R., (2006), ' Ze realiseren zich dat ze sterfelijk zijn,' interview met Diekstra in: NRC handelsblad, 10/8/2006, PCM uitgevers.
- Donkers, G. (2003), Zelfregulatie, een contextueel sturingsconcept van sociale interventie. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten.
- Dijk, van M., 'Fatale spagaat bedreigt moslim-en hindoetieners', interview met Hans Krikke en Carla Rus, in: Trouw, 29/9/2005, PCM uitgevers.
- Fonagy, P., Steele, H. & Moran, G., e.a. (1991), 'The capacity of understanding mental states. The reflective self in parent and child and its significance for security of attachment', in: Health Journal,1991/nr.13, pp.200-217.
- Fonagy, P.& Target, M. (1997), 'Attachment and reflective function. Their role in self-organization', in: Developmental Review,1997/nr.9, pp.679-700.
- IJzendoorn, M.H. van (1992), 'Intergenerational transmission of parenting. A review of studies', in: Developmental Review,1992/nr.12, pp.76-99.
- Kerkhof, A.J.F.M., (2002), 'Chronische depressie en suïcide', in: Blom, M.B.J. red. (2002), Behandelingsstrategieën bij chronische depressie en dysthemie, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, pp.45-61.
- Kerkhof, A.J.F.M., Arensman, E., Neeleman & de Wilde, E.J. (2003), Suïcide en suïcidepreventie in Nederland, Ivonne van de Ven Stichting en de Depressiestichting.
- Nicolai, N.J. (2001a), 'Hechting en psychopathologie: een literatuuroverzicht', in: Tijdschrift voor Psychiatrie, 2001/nr.5,(jrg.43), pp.333-342.
- Nicolai, N.J. (2001b), 'Hechting en psychopathologie: de reflectieve functie', in: Tijdschrift voor Psychiatrie, 2001/nr.10,(jrg.43), pp.705-714.
- Pollak, S.D., Wismar Fries, A.B., Ziegler, T.E., Kurian J.R. & Jacoris, S. (2005), 'Early experience in humans is associated with changes in neuropeptiden critical of regulation social behavior', in: Proceedings of the National Academy of Sciences. Universiteit Wisconsin. PRIMO nh en Spectrum (2006), Pub 152.
- Rus, C.P., (2004), 'Marokkaanse moeders te machteloos', in: De Volkskrant, 18-112004, PCM uitgevers, p.13.
- Rus, C.P., (2005a), 'Lijnen tot de dood', in: Opzij, 05-02, Weekbladpers, pp.54-56.
- Rus, C.P., (2005b), 'Meer dan één 'ik', in: Opzij, 05-02, Weekbladpers, pp.44-45.
- Rus, C.P., (2006), 'De lokroep van de islam', in: Opzij, 06-09, Weekbladpers, pp.62-65.
- Pels, T. (2003), Respect van twee kanten. Van Gorcum, Assen.
- Winter, M. de (2005), 'Democratie opvoeding versus de code van de straat', oratie bij de aanvaarding van de facultaire Langeveld-leerstoel, Utrecht.
- Ziehe, T., (2002), Attitudes towards Science-values and Identities Among Children and youth, lezing op het congres 'Changes and challenges', Ministry of Education, Denemarken.

Noten
1: Onder auspiciën van het WHO wordt elke vier jaar een internationaal onderzoek verricht naar de gezondheid, het welbevinden en het risicogedrag van schoolgaande jeugd, 'Health Behaviour in School-aged Children'. In Nederland uitgevoerd door Tom te Bogt e.a., Trimbosinstituut/ universiteit Utrecht.
2: In een brief met als titel 'Aanval op de uitval' van 28 april 2006 schrijft de minister van OCW aan de Tweede kamer dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters in het schooljaar 2004/2005: 57.000 was. Onder een vroegtijdige schoolverlater wordt een jongere verstaan die de school verlaat zonder startkwalificatie, dat wil zeggen zonder minimaal een diploma havo/vwo of een diploma middelbare beroepsopleiding, niveau twee (bijvoorbeeld: opleiding tot lasser).
3: In een brief van 1 november 2005 schrijft de minister van OCW aan de Tweede kamer dat de helft van de vroegtijdige schoolverlaters zonder baan van niet-westerse komaf is (p.5 bijgevoegd rapport). Verder meldt dit rapport dat genoemde groep een tweeënhalf keer zo grote kans maakt om in het criminele circuit terecht te komen.
4: Tijdens het congres 'Onderhuids: somberheid en zelfbeschadiging onder jongeren' (december 2005) georganiseerd door uitgeverij SWP, presenteerde Dr. Erik Jan de Wilde de resultaten van het onderzoek naar opzettelijke zelfbeschadiging onder jongeren in Nederland in het kader van ''Child and Adolescent Self-Harm in Europe'. GGD Rotterdam/Universiteit Leiden.
5: In opdracht van het ministerie van VWS deed het Trimbos instituut (Verdurmen, J., e.a. 2006) onderzoek naar 'Alcohol en jongeren onder de 16 jaar'. Vergeleken met 1999 is het alcoholgebruik van meisjes tussen 12 -14 jaar sterk gestegen. (Uit een eerder onderzoek in 2003 bleek dat jongemannen tussen 18 -24 jaar fors meer waren gaan drinken. Velen drinken meerdere dagen per week meer dan zes consumpties).
6: Het TNO-rapport 'Risicofactoren van excessieve lijnen door meisjes' (september 2004) rapporteert dat vijftig procent van de tienermeisjes ongezond lijnt: ze slaan maaltijden over, nemen dieetdranken of gebruiken dieetpillen. Een deel hiervan neemt laxeermiddelen en steekt de vinger in de keel. Er zijn momenteel 40.000 mensen in Nederland die lijden aan een eetstoornis, waarvan 5500 anorexia nervosa hebben.
7: Orbons, W., woordvoerder van de expertgroep die de minister van justitie adviseert over echtscheidingswetgeving, rapporteert in het Friesch Dagblad van 3 februari 2006 dat er jaarlijks 65.000 kinderen betrokken zijn bij een echtscheiding.