BRUISEND EN BREEKBAAR
Jongeren op drift door gefragmenteerde maatschappij
In: Tijdschrift voor Humanistiek, nr 28, december 2006, pp.99-110
De laatste decennia is door individualisering, ontkerkelijking en globalisering de interne cohesie van onze samenleving verminderd. Dit geldt zowel voor de primaire groep (gezin, peergroup), de secundaire groep (school, verenigingsleven) als de tertiaire groep (samenleving als geheel). Mede hierdoor kampt een substantieel deel van onze jongeren met ernstige problemen. De cijfers hierover zijn ronduit alarmerend. Wanneer een samenleving te weinig hecht is en dus te weinig structuur en geborgenheid aan kinderen geeft, ontstaat het risico dat kinderen onveilig gehecht raken. Dit heeft consequenties voor het zelfvertrouwen, het vertrouwen in anderen en de mate waarin zij zelfreflectie ontwikkelen en verantwoordelijkheid leren dragen. Veel kinderen wenden zich af van de volwassen wereld en trekken zich terug in hun eigen subcultuur.
Inleiding
Met verreweg de meeste kinderen in Nederland gaat het goed. Uit vergelijkend onderzoek blijkt dat Nederlandse kinderen zich gemiddeld gelukkiger voelen dan kinderen in andere Europese landen (1). Tegelijkertijd is er een kleine, maar groeiende groep met wie het niet goed gaat. Het volgende cijfermateriaal illustreert dit. Jaarlijks verlaten 57.000 kinderen zonder startkwalificatie de school, waarvan een derde geen baan vindt en soms in bendes op straat zwerft (2). Een onevenredig aantal hiervan zijn jongeren van niet-westerse afkomst (3). De schooluitval heeft niet alleen economische consequenties, maar verhoogt ook de kans op spanningen tussen groepen in de samenleving en de kans op jeugdcriminaliteit. Verder blijkt uit recent onderzoek in het kader van het Europese project 'Child and Adolescent Selfharm in Europe' dat vijf procent van de 14 tot 17-jarigen in Nederland zichzelf soms opzettelijk beschadigt (4). Onder zelfbeschadiging valt in dit onderzoek ook een zelfmoordpoging. De 30.000 suïcidepogingen in Nederland per jaar komen grotendeels voor rekening van jonge mensen, waaronder veel pubers en adolescenten (Kerkhof e.a. 2003).
Ook het alcoholmisbruik onder Nederlandse jongeren is schrikbarend hoog (5). Tenslotte wordt er door vijftig procent van de meisjes ongezond gelijnd, hetgeen soms uitmondt in een eetstoornis (6; Rus 2005a).
Wanneer we deze cijfers overzien, vraag je je bijna af waar al die gelukkige kinderen vandaan komen. De vijftien procent probleemkinderen kampen echter vaak met meervoudige problematiek.
De automutilatie-en suïcidecijfers steken nog positief af tegenover andere Europese landen. Mijn hypothese is dat dit niet alleen het gevolg is van onze overlegcultuur, maar ook omdat hier kinderen nu nog grotendeels worden opgevoed in de primaire groep door hun eigen ouders, met name door de (parttime werkende) moeders. Wat betreft het vroegtijdig schoolverlaten komt Nederland er relatief juist slecht af. Dit moet onder andere opgevat worden als een teken dat de integratie nog verre van voltooid is.
Mensen moeten voldoende gehecht zijn in een intieme groep en in de maatschappij om goed met anderen om te kunnen gaan en verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Veilig hechten leer je als kind van je verzorgers. En wel van een beperkt aantal verzorgers die het belang van het kind voorop stellen en een grote mate van voorspelbaarheid vertonen in gedrag, liefdesuitingen en aanwezigheid. Is dat niet het geval dan heeft dat grote invloed op de gehechtheidsstijl van kinderen die blijft bestaan tot in de volwassenheid (Fonagy e.a. 1991). (Macro-) economische belangen en persoonlijke belangen van ouders zorgen ervoor dat het belang van kinderen lang niet altijd op de eerste plaats komt. In de discussie over de brede school en het uitbreiden van kinderopvang bijvoorbeeld wordt onvoldoende meegewogen wat dit voor het kind en zijn gehechtheid betekent. Dit is een blinde vlek die node om onderzoek vraagt. Verder stellen de overheid en semioverheidsinstanties -uit misplaatst respect voor privacy -zich nog te gereserveerd op als het om ingrijpen gaat wanneer de opvoeding van een kind de mist ingaat. Preventieve maatregelen, zoals een verplichte opvoedingscursus voor iedere ouder, worden nauwelijks genomen.
In dit essay wil ik de wijze waarop wij onze kinderen verzorgen en de toename van problemen onder jongeren bezien vanuit het perspectief van de 'gehechtheid'.
Eerst iets over wat onder gehechtheid wordt verstaan en waarom het zo belangrijk is.
Hormonale troost
De eerste vier jaar van de ontwikkeling zijn er twee hormonen belangrijk om je goed aan mensen te kunnen hechten: vasopressine en oxytocine. Vasopressine is essentieel om vertrouwde mensen te herkennen en oxytocine komt vrij bij liefdevolle aanrakingen van vertrouwde mensen: het wekt een gevoel van liefde, bescherming en vertrouwen op. Aldus zorgen deze hormonen samen voor het smeden van een band met de verzorger. Uit onderzoek van weeskinderen die in de eerste vier jaar zijn verwaarloosd en door te veel verschillende mensen zijn opgevangen weten we dat dit een praktisch onomkeerbaar proces is (Pollak e.a. 2005). De hechtingshormonen trekken in die eerste vier jaar namelijk hun sporen in de hersenen. Wanneer weeskinderen vanaf hun vierde jaar in een liefdevol gezin terechtkomen, kan de adoptief ouder dit nog nauwelijks goedmaken. Zelfs na jaren stelt het kind vaak net zoveel vertrouwen in de adoptief ouder als in een willekeurige volwassene. Wanneer het kind door de adoptief ouder liefdevol wordt aangehaald, komt er geen extra oxytocine vrij, zoals bij kinderen die van begin af aan door dezelfde verzorgers zijn opgevoed. Door het ontbreken van de hormonale troost blijven deze kinderen eerder angstig en kampen zij met aandachtsstoornissen, hyperactiviteit en autisme-achtige stoornissen (idem). Ook kan het op termijn consequenties hebben voor het aangaan van sociale relaties en emotionele intimiteit.
Hechting en gehechtheidsstijl
Als er sprake is van een veilige ouder-kind relatie raakt het kind veilig gehecht en krijgt het een veilige gehechtheidsstijl (Cassidy e.a. 1999). Hechting aan ouders en verzorgers wordt opgevat als een op neuronaal niveau vastgelegde informatiestrategie over gevaar en veiligheid, of deze nu van de omgeving komen of van binnenuit (Nicolaï 2001a: 333). Wanneer ouders sensitief en adequaat reageren op de angsten van het kind, leert het die angsten te beheersen. Door veilige hechting krijgt het kind vertrouwen in zichzelf en de mensen om zich heen en krijgt het mentaal de ruimte om in vrijheid een geïnternaliseerd beeld van zichzelf en de ander te maken. Dit dient als werkmodel voor latere relaties. Daardoor wordt het mogelijk zelfreflectie te ontwikkelen, waarbij er zowel kan worden gereflecteerd op het eigen 'ik' (de eigen behoeften, wensen, gedachten hierover, et cetera), als op die van de ander. De ander wordt dus beleefd als een wezen met een eigen geest (Fonagy 1997). Een belangrijke eerste bouwsteen van het vermogen tot reflecteren is dan ook empathie (je kunnen verplaatsen in de ander). Wanneer kinderen kunnen reflecteren reageren ze niet alleen op het gedrág van anderen, maar vormen ze zich ook een concept over hun geloof, wensen, plannen en gevoelens. Daardoor kunnen ze het gedrag van anderen beter begrijpen en voorspellen.
Naast de reflectieve functie -die onbewust en intuïtief zichzelf en de ander 'scant' en die wordt aangestuurd door emoties -is er ook nog zoiets als 'metacognitieve controle' hierover, dat veel abstracter is (Nicolai 2004b: 707). Dit ontwikkelt zich pas na het zesde jaar en groeit door tot ver na de adolescentie. Het betreft het vermogen 'te denken over het eigen denken'. Zo kan een jongere bijvoorbeeld tegen zijn therapeut zeggen: ' Ik zei net dat Tom mij links laat liggen, maar eerlijk gezegd loop ik zelf ook met een boogje om hem heen, omdat ik bang ben voor zijn reactie na wat ik eergisteren zei.' Hoe coherenter het redeneren over vroege en latere relaties is (waarbij zowel positieve als negatieve aspecten hiervan besproken moeten kunnen worden), hoe veiliger de hechting.
Veilige gehechtheid betekent dat het kind in vrijheid de wereld kan exploreren.
De hechtingstheorie maakt onderscheid tussen veilige en onveilige gehechtheid. Er is één veilige hechtingsstijl: veilig/autonoom; en er zijn drie onveilige hechtingsstijlen: vermijdend /gereserveerd, ambivalent /gepreoccupeerd en gedesorganiseerd /onverwerkte verliezen en/of trauma's.
Onveilige gehechtheidsstijlen kunnen aanleiding geven tot psychopathologie. Zo overwegen bij chronische depressies, angststoornissen en boulimia nervosa (eetstoornis met eetbuien) een gepreoccupeerde gehechtheidsstijl en komt de gereserveerde gehechtheidsstijl meer voor bij anorexia nervosa (magerzucht). De correlatie tussen gedesorganiseerde hechting en psychopathologie is het grootst. Deze correlatie wordt sterker in combinatie met onverwerktheid van verlies, misbruik of mishandeling (Nicolai 2001a: 340). Een gedesorganiseerde hechtingsstijl treffen wij aan bij mensen met een borderlinepersoonlijkheid (die voor tachtig procent een achtergrond hebben van seksueel misbruik) en bij mensen met een antisociale persoonlijkheid.
Wanneer je de hechtingsliteratuur bestudeert, is het opvallend dat er meestal van uitgegaan wordt dat de primaire relatie die in het leven van het kind zijn gehechtheidsstijl bepaalt, de ouder-kind relatie is. Er wordt naar mijn gevoel echter teveel voorbijgegaan aan het gegeven dat vanaf de jaren zeventig ouders in toenemende mate gebruikmaken van aanvullende verzorgers. Dit brengt mij op het volgende onderwerp: wat betekenen moderne opvoedingsvormen voor de hechting van kinderen?
Kinderdagverblijf
Onze kinderdagverblijven zijn kwalitatief meestal goed (PRIMO nh e.a. 2006). Vooral voor alleenstaande moeders en beginnende ouders is het prettig dat een professional meekijkt met de ontwikkeling van je kind. Een kinderdagverblijf geeft het kind de mogelijkheid te leren samenspelen met anderen en te leren delen, en biedt tevens de mogelijkheid om het kind met meerdere volwassenen vertrouwd te laten worden. Toch is de vraag hoeveel verschillende verzorgers het jonge kind maximaal 'aankan'. Wanneer het kind vier dagen per week naar het kinderdagverblijf gaat, zijn dat er inclusief de ouders al gauw zes. Voor een extravert of onafhankelijk kind is dit aantal misschien prima, maar voor een introvert of aanhankelijk kind zijn het er misschien teveel.
Dan is er nog het probleem dat verzorgers tussendoor kunnen vertrekken. Je als kind steeds opnieuw hechten en weer afscheid nemen, kan er op den duur toe leiden dat het kind het opgeeft opnieuw zijn volledige vertrouwen in een volgende verzorger te stellen. Het kan zich dan uit zelfbescherming wat gereserveerd opstellen. Of het kan een te snelle, 'overdreven' aanhankelijke relatie met een nog relatief vreemde verzorger aangaan, welke echter onmiddellijk wordt vergeten zodra hij buiten beeld is.
Wanneer het kind zich wél volledig openstelt voor nieuwe verzorgers, kan elk vertrek van een verzorger als een groot verlies worden ervaren. Wanneer dit verlies niet goed wordt verwerkt, kan dit een negatieve invloed hebben op de gehechtheidsstijl die tot in de volwassenheid kan voortduren.
Ik heb zelf als moeder ervaring met een oppas thuis die jaren aanbleef en als 'derde ouder' ging fungeren. Toen door een verhuizing noodgedwongen een scheiding met de oppas plaatsvond, was dit een grote schok voor mijn jongste zoon van drie jaar. Slechts met veel logeerpartijtjes en gesprekjes kon ik hem duidelijk maken dat 'weg' niet 'dood' is.
Bij andere kinderen heb ik gezien dat zij -net als bij het vertrek van een ouder door een scheiding -het op zichzelf betrokken: 'Als ik nu maar liever was geweest, was de oppas wel gebleven.' Dit heeft een negatieve invloed op de eigenwaarde.
Wanneer ouders het idee hebben: wíj vormen toch de hoofdmoot van de opvoeding want wij zijn de constante factor, gaan ze voorbij aan het feit dat wanneer je andere verzorgers substantieel bij laat dragen aan de opvoeding, zij voor het kind emotioneel gezien net zo belangrijk kunnen worden als jij.
Gehechtheidsstijlen -veilige en onveilige -worden transgenerationeel doorgegeven (Van IJzendoorn 1992). We moeten ons ervan bewust zijn dat ook de gehechtheidsstijl van de professionele verzorger hier nu in mee zal dingen.
Het is mijns inziens mede uit verantwoordelijkheidsgevoel dat veel Nederlandse moeders parttime werken, zodat zij de opvoeding van hun kinderen zoveel mogelijk zelf ter hand te kunnen nemen. Omdat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan naar wat het voor de ontwikkeling van kinderen betekent wanneer zij (groten)deels door andere verzorgers worden opgevoed dan hun eigen ouders, moeten we de keuze van deze moeders respecteren. Het geeft geen pas deze vrouwen badinerend 'keuzefeministen' te noemen (NRC 21 januari 2006).
Traditionele hechting
Afgezonderd van de mainstream-wereld waarin witte middenklasse-ouders -in een tot de minuut dichtgespijkerd programma -hun in trendy kinderkleding gestoken kinderen met de auto van huis naar kinderdagverblijf rijden en vice versa, om een aantal jaren later deze achterbankgeneratie van school naar voetbal of ballet te rijden, terwijl ze tussendoor op primetime er een veilige hechtingsstijl doorheen proberen te jassen, bevindt zich in de achterstandswijken een parallelle wereld (De Winter 2005).
Deze parallelle wereld wordt bevolkt door een onevenredig groot aantal mensen van niet-westerse afkomst met een forse sociaal-economische achterstand. De omgangsvormen tussen kinderen op straat en op speelpleinen zijn meestal ruw. Met intimidatie en agressie wordt de hiërarchie vastgesteld. Alleen degene die voldoende ontzag weet af te dwingen wordt met rust gelaten (vooral oudere jongens). Het sleutelwoord hierbij is: respect! Het woord respect heeft hier echter niet de betekenis die voortkomt uit empathie en die gebaseerd is op wederkerigheid, maar heeft als doel via intimidatie een hogere plaats in de picking order te verwerven.
Kleine kinderen lopen in dit milieu emotioneel gevaar. Wanneer er moeders op de speelpleinen aanwezig zijn, reageren ze meestal alleen op de kinderen wanneer het uit de hand loopt. Hun reactie is dan vooral repressief. Verder is de opvoedingsstijl veelal laissez-faire. Wanneer het jonge kind zoekgedrag vertoont of middels huilen laat weten dat hij de aandacht van zijn moeder wil, wordt hier slechts sporadisch op gereageerd. Aangezien veilige hechting en het daaruit voortvloeiende zelfreflectieve gedrag ontstaat door sensitieve reacties van de verzorgers op het zoekgedrag van het kind naar veiligheid, laat zich raden wat dit met het kind doet.
Wanneer er geen moeders aanwezig zijn op de speelpleinen, wordt er door oudere broers en zussen op de kleine kinderen gelet. Die hebben daar niet altijd trek in. Opvallend is dat de kleine kinderen soms nog 's avonds laat op straat spelen, terwijl op diezelfde tijd in de witte middenklasse-wijken de kinderen verhaaltjes worden voorgelezen of al op één oor liggen.
Volgens Trees Pels (2003) is het spelen zonder het toeziend oog van de ouder op het platteland in Marokko een bekend fenomeen. Ook daar voeden kinderen elkaar op, maar altijd zijn er volwassenen in de buurt -buren, tantes -die kunnen ingrijpen. In Nederland zijn deze verbanden echter verschraald. Toch zijn volgens Pels de gezinsbanden nog steeds hecht.
Wat Pels echter onder hecht verstaat is iets anders dan de hechting volgens Fonagy. Ik zou het 'groepshechting' willen noemen die mensen geborgenheid geeft. De conformeringsmechanismen hiervan kunnen soms dwingend zijn. Vaak is er een sleutelwoord om mensen bij elkaar te houden. In een orthodox-christelijk milieu is dat bijvoorbeeld het woord zonde en in een islamitisch milieu het woord eer.
We moeten deze traditionele hechting dus niet verwarren met de hechting waarbij het kind reflectief vermogen ontwikkelt en zich kan individueren. Sterker nog: het ontwikkelen van reflectief vermogen is bij traditionele hechting zelfs gevaarlijk, want het kan het kind op gedachten brengen die afwijken van wat van hem wordt gewenst. Hechting volgens Fonagy heeft als resultaat dat het kind de vrijheid krijgt om met zijn geïnternaliseerde, veilige 'hechtingssysteem' de wijde wereld te exploreren. Traditionele hechting houdt kinderen juist dicht bij de stam.
Falende integratie
Ik heb als psychiater veel huisbezoeken afgelegd bij eerste generatie migrantenmoeders die door de huisarts naar mij toe waren gestuurd vanwege onbegrepen lichamelijke klachten. Wat mij opviel in hun verhalen over het land van herkomst, de verliezen die ze daar hadden geleden, het abrupt achterlaten van dierbaren in verband met uithuwelijking, of de mishandelingen die ze door vader of echtgenoot hadden ondergaan, is, dat zij hier qua emoties vaak vlak en qua redeneren vaak weinig congruent over spraken. Ik kwam tot de conclusie dat velen van hen een vermijdende of gedesorganiseerde hechtingsstijl hebben, met een grote mate van onverwerktheid wat betreft trauma's en/of verliezen. Ik realiseer me dat ik voorzichtig met deze conclusie moet zijn, omdat ik toch die witte dokter uit het Westen bleef aan wie ze misschien niet het achterste van hun tong lieten zien.
Aangezien gehechtheidsstijlen transgenerationeel worden doorgegeven, heeft een onveilige gehechtheidsstijl van moeder consequenties voor de gehechtheidsstijl van de kinderen. Omdat ik slechts een selectie uit de groep migrantenmoeders zag, kunnen mijn conclusies niet gegeneraliseerd worden naar de hele groep.
Wat mij verder opviel bij Marokkaanse en Turkse moeders was, dat moeders gezag ten opzichte van haar zonen, vooral boven de acht jaar oud, te wensen over liet. Het is duidelijk dat de ouder die in een zekere gezagsrelatie tot het kind staat, niet alleen beter in staat is van bron van veiligheid te zijn, maar ook beter in staat is om directieven te geven om het kind te begrenzen en te sturen. Als het kind de ouder niet beleeft als een wezen met eigen wensen en motieven, hoe kan het dan een mentale representatie van 'de ander' aanleggen, dat als werkmodel dient om later een willekeurige ander te beleven als een wezen met een eigen geest? Wanneer het kind bovendien niet heeft geleerd gedragsspecifieke negatieve feedback van zijn opvoeder te krijgen -anders dan een globale, hardhandige repressieve maatregel door vader -is hij later minder in staat om negatieve feedback van zijn (vrouwelijke!) leraar of werkgever te ontvangen. Ook praktisch gezien laat de opvoeding van de ongeëmancipeerde migrantenmoeder, die soms niet eens weet waar de school van het kind staat, laat staan dat ze op de ouderavond verschijnt, te wensen over. In mijn artikel 'Marokkaanse moeders te machteloos' heb ik dan ook betoogd, dat wanneer de moeder te weinig geëmancipeerd is, dit -ondanks haar liefde voor haar kind -tot pedagogische verwaarlozing kan leiden (Rus 2004). Haar dochter houdt ze kort, maar haar zoon staat op een voetstuk en wordt overgeleverd aan de straat. Naast haar onverwerkte trauma's draagt dit gebrek aan emancipatie bij aan het risico dat haar zoon een onveilige gehechtheidsstijl krijgt en dat hij zich ontwikkelt tot een narcistische of anti-sociale persoonlijkheid.
Ook de sociale controle uit de mainstream-samenleving blijkt weinig effectief door een grote mate van wantrouwen. Wanneer de jongens later -bij het zoeken van een stageplaats -ook nog eens met discriminatie te maken krijgen, loopt een deel van hen het risico om vroegtijdig de school te verlaten en definitief op straat en in het criminele circuit te belanden. Wanneer een jongen uit een gebroken gezin komt, is de kans hierop extra groot (7).
Amerikaans onderzoek naar de hechtingsstijl van criminele jongeren staaft mijn idee dat deze ontspoorde jongeren vaak een onveilige gehechtheidsstijl hebben. Uit dat onderzoek blijkt dat de voorgeschiedenis van criminele jongeren meestal gekenmerkt wordt door verwaarlozing en dat er vaak sprake van onverwerkte trauma's (mishandelingen). Hun reflectieve functie is zeer laag en ze blijken een gedesorganiseerde gehechtheidsstijl te hebben. (Nicolai 2001b: 710) De maatschappij klaagt vaak over deze lastige jongens. Jongens richten echter bij problemen hun agressie algauw op de omgeving, dit in tegenstelling tot meisjes die bij problemen hun agressie eerder op zichzelf richten (bijvoorbeeld door automutilatie of een suïcidepoging). Toch is het mijn overtuiging dat het de keerzijde is van dezelfde medaille: beider gedrag is een cry for help.
De puberteit: versmelting en verlatenheid
Na een relatief rustige latentiefase op de basisschool komen alle kinderen -wel of niet gesegregeerd -samen op de middelbare school. De puberteit breekt aan. In deze fase ervaren veel jongeren heftige en verwarrende gevoelens. Lichaamsgroei en seksuele ontwikkeling kunnen behalve plezierige opgewondenheid ook angst inboezemen. Zonder dat er overleg wordt gepleegd met de puber verandert zijn lichaam, dat tot dan toe vertrouwd aandeed, in een lichaam dat op de volwassen ouder gaat lijken. Een ouder waar hij zich juist van los wil maken. Voor meisjes komt er nog eens bij, dat de maandelijke menstruaties griezelig, lastig of pijnlijk kunnen zijn.
Plotseling verandert ook de verhouding met andere kinderen. Kunnen jongens en meisjes daarvoor nog als gelijken samenspelen, in de puberteit volgt meestal een fase waarin beiden zich terugtrekken in hun eigen groep en met verholen of brutale blik naar elkaar kijken. Het kan onzekerheid geven of je wel leuk genoeg wordt gevonden door het andere geslacht. Meisjes kunnen -mede onder druk van de media -hierdoor erg lijden onder het schoonheidsideaal (Rus 2005a).
Op zoek naar hun identiteit trekken jongeren zich vaak in een eigen subcultuur terug. De interne solidariteit binnen zo'n subcultuur is groot (versmelting), maar de conformerings-mechanismen zijn dwingend. Uit angst er niet bij te mogen horen, hetgeen appeleert aan een gevoel van verlatenheid, kunnen pubers dan ook erg onverdraagzaam zijn tegenover andere pubers. Zo vinden de 'populaire' pubers de kinderen die hun best doen op school algauw 'stuudjes', vinden 'nerds' en 'skaters' de populaire meisjes vanwege hun lage decolletés en naveltruitjes 'huppelkutjes', worden meisjes zonder hoofddoekje door moslimjongens 'hoer' genoemd, betitelen Marokkaanse jongens 'gothic'-meisjes als 'vuile heksen', worden allochtone jongens door witte kinderen onverschillig 'buitenlanders' genoemd of worden er door extreemrechtse jongeren zelfs klopjachten op hen gehouden. Het spreekt vanzelf dat pubers die qua seksuele voorkeur of anderszins afwijken van 'het gemiddelde', het nog eens extra moeilijk hebben.
Puberteit en adolescentie staan in het teken van zelfontplooiing. Wanneer dit echter niet gecombineerd wordt met empathie voor anderen en betrokkenheid op het geheel, kan dit tot egocentrisme en intolerantie leiden (De Winter 2005). Zoals reeds gezegd is empathie een belangrijke eerste bouwsteen van het reflectief vermogen. Kunnen reflecteren betekent dus ook dat je kunt zien dat mensen uit een andere cultuur soms vergelijkbare emotionele reacties hebben als jij, maar ook dat ze vanuit een andere achtergrond anders kunnen reageren. Kunnen reflecteren verhoogt de tolerantie van jongeren ten opzichte van elkaar, omdat niet elk verschil als bedreigend wordt ervaren. Want nu is er vaak sprake van communicatieve misverstanden.
Zo kan bijvoorbeeld een autochtone jongen die een onbekende allochtone jongen in de ogen kijkt -als eerste stap in de communicatie -dingen naar zijn hoofd krijgen als: 'Wat kijk je? Moet ik je op je bek slaan?!' Het oogcontact wordt kennelijk als bedreigend opgevat. Anderzijds kan het weigeren van een hand door moslimmeisjes als onfatsoenlijk worden gezien, terwijl zij vanuit hun geloof juist een fatsoensdaad plegen.
Het ontbreken van een samenhangend beginsel en een gemeenschappelijke basis hoe we met elkaar om dienen te gaan, zorgt aldus voor onthechting tussen jongeren onderling.
Verbrokkeling en onthechting
Vroeger hield de kerk de gemeenschap stevig onder een existentiële kaasstolp van geen verboden en waren ook de familiebanden veel hechter dan tegenwoordig (traditionele hechting). De lossere verbanden van nu en de afbrokkeling van de standaardbiografie kunnen jongeren onzeker maken (Donkers 2003: 31). Vond tot vijftig jaar geleden de primaire socialisatie -tijdens welke de informele relatievorming wordt geleerd -vooral in het gezin plaats, tegenwoordig vindt deze in de puberteit vooral in de peergroup plaats. De jongerencultuur, in de jaren zestig ontstaan als een bevrijdingsbeweging tegenover een autoritair opvoedingsbewind, is dominant geworden.
De eigen subjectieve wereld (self world) is de norm geworden om vast te stellen wat interessant is en om keuzes te maken. De socialisatie door de populaire cultuur van beeld, muziek, chatrooms, soaps, et cetera is allesoverheersend geworden. (Ziehe 2002) Deze heeft zelfs gedeeltelijk de secundaire socialisatie op school -waar de forméle relatievorming wordt geleerd -verdrongen. Daardoor is de sfeer in scholen informeler geworden maar is er afstand ontstaan tot die vreemde, objectieve kennis uit de volwassen wereld (die algauw 'boring' wordt genoemd).
Veel zogenaamd objectieve kennis wordt nu via tertiaire socialisatie overgebracht. Via televisie en internet sprokkelen kinderen zelf hun informatie bij elkaar. Wanneer het raamwerk hoe je deze informatie moet duiden echter ontbreekt, kan dit tot ongestructureerde kennis en overprikkeling leiden. Een overprikkeling die door toegenomen communicatiemiddelen en een explosie aan keuzemogelijkheden -wat behalve tot keuzevrijheid ook tot keuzestress kan leiden -toch al op de loer ligt (Donkers 2003: 30). Bovendien worden kinderen door de ongefilterde massamedia te jong ingeleid in de consumptiemaatschappij wat tot existentiële leegte kan leiden (Rus 2006).
De voortdurend indringende en diffuse aanwezigheid van de populaire cultuur versterkt dat pubers minder zelfcontrole hebben. ADHD is bijna een normale habitus geworden, met name als een groep pubers bij elkaar zit zoals op school. (Ziehe 2002) Hooggevoelige en andere kwetsbare kinderen kunnen hierdoor veel stress en angst oplopen waardoor ze verder ontregeld raken.
Ouders en leerkrachten hangen om contact te houden met pubers soms de populaire opvoeder uit. Hiermee lopen zij het risico niet meer de structuur te bieden die kinderen nodig hebben om meer zelfcontrole en innerlijke rust te krijgen. Deze vervloeiing tussen de volwassen wereld en de populaire cultuur van de kinderen is mede de verklaring voor de toegenomen tolerantie van ouders ten opzichte van het alcoholgebruik van hun kinderen (5).
Andere volwassenen keren zich meer of minder gelaten van jongeren af. Dit vergroot de afstand tussen opvoeders en kinderen en bevordert verdere onthechting van de samenleving.
Suïcide
Ook de gestage toename van het aantal suïcide's onder jongeren (tweeënhalf keer zo hoog als in 1950: (Centraal Bureau voor de Statistiek 2002) is te verklaren vanuit de hechtingshypothese.
Jongeren kunnen zich in de puberteit, ondanks hun onstuimige vitaliteit, onzeker en somber voelen. Deels hoort dat bij de normale rijping tot volwassene. Door aandachtige begeleiding thuis en op school, waarbij jongeren niet worden betutteld maar worden gestimuleerd door uitdagingen, komen de meesten uiteindelijk tot een gezond zelfbeeld en eigen keuzen.
Dit vangnet om veilig te kunnen vallen en opstaan kan een fragiel gehechte samenleving echter minder bieden. Bovendien genereert een complexe samenleving veel extra problemen. Somberheid kan daardoor eerder doorslaan in depressieve gedachten en een negatief zelfbeeld. Bij enkelen leidt dit tot een chronische depressie met een kans op suïcide.
Bij het krijgen van een chronische depressie speelt naast genetische factoren ook een gepreoccupeerde hechtingsstijl een rol (Nicolai 2004a: 338). Omdat we genetisch de laatste vijftig jaar nauwelijks zijn veranderd, is de stijging van het aan suïcide's goed te
verklaren vanuit een toename van kinderen met een (geïnternaliseerde) onveilige gehechtheidstijl, mede door de afkalving van de (externe) groepshechting.
Wanneer een jongere een chronische depressie ontwikkelt kan er volgens Kerkhof (2002: 45) een blijvende kwetsbaarheid voor suïcidaliteit ontstaan.
Jongeren die suïcide plegen doen dat omdat zij in hun wanhoop geen toekomst meer zien voor zichzelf. Ze trekken zich op het laatst vaak sociaal terug en hun daad vindt meestal plaats in grote eenzaamheid. Suïcide is de tweede doodsoorzaak van jongeren.
Genderspecificiteit
Omdat meisjes bij problemen de agressie eerder op zichzelf richten, zijn zij twee keer zo vaak depressief als jongens en plegen zij twee keer zo vaak een suïcidepoging. Dat het aantal gesláágde suïcide's bij jongens hoger ligt dan bij meisjes, komt omdat jongens vaker een agressieve, dus effectievere methode gebruiken, en omdat meisjes eerder geneigd zijn over hun problemen te praten.
Wat mijzelf opvalt bij suïcidale meisjes is dat zij vaak meer reflecteren dan gemiddeld. Ze observeren bij zichzelf en bij anderen hun gevoelens en piekeren veel over de vraag: 'ben ik wel goed genoeg'. Onder grote prestatiedruk kan dan een verlammende faalangst ontstaan. Net als bij anorexia nervosa kunnen meisjes elkaar opjutten, tegenwoordig ook via chatboxen (Diekstra 2006).
Verder lopen ook hindoe-en moslimmeisjes gevaar die in een spagaat zitten tussen de strenge traditionele hechting thuis en de verwachtingen van de moderne samenleving (Van Dijk 2005).
Automutilatie
Ook zelfbeschadiging komt meer voor bij meisjes dan bij jongens: 1 op de 14 meisjes en 1 op de 40 jongens beschadigt zichzelf soms (4). Tot een jaar of vijftien geleden kwam automutilatie weinig voor en dan vooral bij jongeren die het slachtoffer waren geweest van (seksuele) mishandeling, met name bij diegenen die daardoor een borderlinepersoonlijkheid hadden ontwikkeld.
Jongeren met een borderlinestoornis hebben net als de delinquenten een gedesorganiseerde gehechtheidsstijl. Is de voorgeschiedenis van delinquentie er een van verwaarlozing, de voorgeschiedenis van een borderlinesyndroom wordt gekenmerkt door afwijzing. Het reflectief vermogen is bij de borderlinepersoonlijkheid laag, maar niet zo laag als bij de delinquente jongeren.
De onveilige hechtingsstijl van de borderline-patiënten ontstaat doordat de verzorger zowel bron is van veiligheid als van angst. Hierdoor ontwikkelt zich gedrag dat we uit de ethologie kennen als het approach-avoidance-conflict (Nicolai 2004a: 338). Soms kan het innerlijk werkmodel van de hechting daardoor opgesplitst raken in verschillende delen (Rus 2005b).
Bij automutilatie wordt er gesneden, met het hoofd gebonkt, chloor geslikt, et cetera, met als doel verwarrende gevoelens onder controle te krijgen. Jongeren verruilen dus psychische pijn tegen lichamelijke pijn, dat blijkbaar beter is te verdragen. Hierbij speelt mogelijk een rol dat wanneer je je lichaam pijn doet, dit 'endorfinen' afscheidt (een natuurlijke morfine). Door het snijden gaat echter de bloedspiegel van de stresshormonen omhoog, zodat er opniéuw gesneden moet worden om rustig te worden. Het kan dus verslavend werken. Soms wordt er juist gesneden om de leegte te verdrijven en weer te voelen dat zij leven.
Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat veel automutilerende kinderen op het eerste oog geen psychiatrische problematiek hebben. Wanneer je als psychiater echter een diepteinterview bij hen afneemt, blijkt een groot aantal van hen een gedesorganiseerde hechtingsstijl te hebben. Op gedragsniveau hebben zij zich dus gereorganiseerd waardoor zij normaal aangepast gedrag vertonen, maar hun innerlijk werkmodel van de hechting blijft onveilig. Wanneer er dan tevens sprake is van een slechte impulscontrole, bijvoorbeeld door drugs, verraadt de automutilatie hun fragiel gebleven basic trust.
Qua achtergrond komen de meisjes meer dan gemiddeld uit gebroken gezinnen, zodat wordt vermoed dat er mede onverwerkt verlies door een vertrekkende ouder en loyaliteitsconflicten aan ten grondslag kunnen liggen. Ook is er vaker sprake van een ouder die zelf getraumatiseerd is, waardoor die soms angstwekkend of hulpeloos gedrag vertoont. Er zijn helaas geen onderzoeksgegevens over de invloed van eventuele aanvullende opvoeders en de verwerking van hun afscheid, omdat dit geen onderzoeksvraag was.
Vanwege de overeenkomst met de gedesorganiseerde hechtingsstijl van criminele jongens zou je kunnen stellen, dat automutilatie bij meisjes gedeeltelijk de keerzijde van dezelfde medaille vormt. Een speciale groep bestaat uit jongens die worstelen met hun seksuele identiteit. Hierdoor voelen zij minder binding met de grote groep heteroseksuele jongens, door wie zij zich vaak (potentieel) afgewezen voelen.
Pubers beschadigen zichzelf in het verborgene en spreken er nauwelijks met volwassenen over (vijftien procent vertelt het aan hun moeder en vier procent aan een leerkracht). Dit is opnieuw een teken dat de afstand tussen opvoeders en kinderen blijkbaar onoverbrugbaar groot is.
Conclusie en aanbevelingen
In dit artikel heb ik de toename van problemen onder jongeren vanuit het perspectief van de hechting beschouwd. Individualisering en secularisering hebben de gehechtheid binnen onze samenleving namelijk verminderd, waardoor een deel van onze jongeren een fragiele innerlijke structuur heeft. Vanzelfsprekend is de hechtingshypothese niet het enige verklaringsmodel voor de toename van probleemjongeren.
Bij onderzoek naar het welbevinden van kinderen wordt onvoldoende meegewogen dat we de laatste decennia in de opvoeding ook professionele verzorgers toelaten. Dit is een blinde vlek. Vóór we massaal overgaan op gratis kinderopvang, moet er dan ook onderzoek worden geëntameerd naar de voorwaarden waaronder het toelaten van meerdere opvoeders niet tot onveilige gehechtheid leidt. Zowel bij volwassenen als kinderen is de zelfontplooiing doorgeslagen naar egocentrisme, waardoor empathie, tolerantie en je verantwoordelijk voelen voor het geheel zijn afgenomen.
Ouders van niet-westerse komaf hebben zich juist vaak nog te weinig ontplooid, waardoor ze hun kinderen in deze westerse cultuur onvoldoende kunnen begeleiden. De aansluiting van de repressieve opvoedingsstijl thuis op de lossere overlegcultuur op school mankeert. Hierdoor kunnen jongeren tussen wal en schip vallen.
Naast de gang naar het consultatiebureau zou voor iedere ouder een (ongesegregeerde!) opvoedingscursus verplicht moeten zijn. Het psychologisch volgen van kinderen door de GGD dient standaard te zijn. Het oude opvoedingsadagium 'rust, regelmaat en reinheid' zou in deze overprikkelende maatschappij in ere moeten worden hersteld. Zowel thuis als op school zou meer aandacht moeten komen voor sociale vaardigheden, het omgaan met kinderen uit een andere cultuur en existentiële thema's. De school dient nauwer te gaan samenwerken met de jeugdzorg. De jeugdzorg op zijn beurt moet nauwer gaan samenwerken met de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ, jeugdafdeling), waarbij de verschillende referentiekaders op elkaar afgestemd moeten worden. Aan de gemeenscháppelijke voordeur van jeugdzorg en GGZ zou de breedst opgeleide kracht moeten zitten, die een kind middels één verwijzing op de juiste plek krijgt.
Omdat jongeren flexibel zijn en bruisen van energie, kan weleens vergeten worden dat ze tegelijkertijd breekbaar zijn als porselein. Het geven van meer structuur en geborgenheid door vrouwen én mannen is hard nodig. Jongeren moeten weer zin krijgen om te participeren in onze volwassen samenleving: één sámenleving die geborgenheid geeft aan mensen met een grote verscheidenheid. Nieuwe sleutelwoorden van deze samenleving zouden kunnen worden: tolerantie en compassie.
C.P. Rus, MD, is psychiater-traumatoloog en werkzaam in eigen praktijk. Verder is zij freelance redacteur van het maandblad Opzij.
Literatuurlijst
- Cassidy, J., Shaver, P.R. red. (1999), Handbook of Attachment: theory, research and clinical applications. Guilford Press, New York.
- Diekstra, R., (2006), ' Ze realiseren zich dat ze sterfelijk zijn,' interview met Diekstra in: NRC handelsblad, 10/8/2006, PCM uitgevers.
- Donkers, G. (2003), Zelfregulatie, een contextueel sturingsconcept van sociale interventie. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten.
- Dijk, van M., 'Fatale spagaat bedreigt moslim-en hindoetieners', interview met Hans Krikke en Carla Rus, in: Trouw, 29/9/2005, PCM uitgevers.
- Fonagy, P., Steele, H. & Moran, G., e.a. (1991), 'The capacity of understanding mental states. The reflective self in parent and child and its significance for security of attachment', in: Health Journal,1991/nr.13, pp.200-217.
- Fonagy, P.& Target, M. (1997), 'Attachment and reflective function. Their role in self-organization', in: Developmental Review,1997/nr.9, pp.679-700.
- IJzendoorn, M.H. van (1992), 'Intergenerational transmission of parenting. A review of studies', in: Developmental Review,1992/nr.12, pp.76-99.
- Kerkhof, A.J.F.M., (2002), 'Chronische depressie en suïcide', in: Blom, M.B.J. red. (2002), Behandelingsstrategieën bij chronische depressie en dysthemie, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, pp.45-61.
- Kerkhof, A.J.F.M., Arensman, E., Neeleman & de Wilde, E.J. (2003), Suïcide en suïcidepreventie in Nederland, Ivonne van de Ven Stichting en de Depressiestichting.
- Nicolai, N.J. (2001a), 'Hechting en psychopathologie: een literatuuroverzicht', in: Tijdschrift voor Psychiatrie, 2001/nr.5,(jrg.43), pp.333-342.
- Nicolai, N.J. (2001b), 'Hechting en psychopathologie: de reflectieve functie', in: Tijdschrift voor Psychiatrie, 2001/nr.10,(jrg.43), pp.705-714.
- Pollak, S.D., Wismar Fries, A.B., Ziegler, T.E., Kurian J.R. & Jacoris, S. (2005), 'Early experience in humans is associated with changes in neuropeptiden critical of regulation social behavior', in: Proceedings of the National Academy of Sciences. Universiteit Wisconsin. PRIMO nh en Spectrum (2006), Pub 152.
- Rus, C.P., (2004), 'Marokkaanse moeders te machteloos', in: De Volkskrant, 18-112004, PCM uitgevers, p.13.
- Rus, C.P., (2005a), 'Lijnen tot de dood', in: Opzij, 05-02, Weekbladpers, pp.54-56.
- Rus, C.P., (2005b), 'Meer dan één 'ik', in: Opzij, 05-02, Weekbladpers, pp.44-45.
- Rus, C.P., (2006), 'De lokroep van de islam', in: Opzij, 06-09, Weekbladpers, pp.62-65.
- Pels, T. (2003), Respect van twee kanten. Van Gorcum, Assen.
- Winter, M. de (2005), 'Democratie opvoeding versus de code van de straat', oratie bij de aanvaarding van de facultaire Langeveld-leerstoel, Utrecht.
- Ziehe, T., (2002), Attitudes towards Science-values and Identities Among Children and youth, lezing op het congres 'Changes and challenges', Ministry of Education, Denemarken.
Noten
1: Onder auspiciën van het WHO wordt elke vier jaar een internationaal onderzoek verricht naar de gezondheid, het welbevinden en het risicogedrag van schoolgaande jeugd, 'Health Behaviour in School-aged Children'. In Nederland uitgevoerd door Tom te Bogt e.a., Trimbosinstituut/ universiteit Utrecht.
2: In een brief met als titel 'Aanval op de uitval' van 28 april 2006 schrijft de minister van OCW aan de Tweede kamer dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters in het schooljaar 2004/2005: 57.000 was. Onder een vroegtijdige schoolverlater wordt een jongere verstaan die de school verlaat zonder startkwalificatie, dat wil zeggen zonder minimaal een diploma havo/vwo of een diploma middelbare beroepsopleiding, niveau twee (bijvoorbeeld: opleiding tot lasser).
3: In een brief van 1 november 2005 schrijft de minister van OCW aan de Tweede kamer dat de helft van de vroegtijdige schoolverlaters zonder baan van niet-westerse komaf is (p.5 bijgevoegd rapport). Verder meldt dit rapport dat genoemde groep een tweeënhalf keer zo grote kans maakt om in het criminele circuit terecht te komen.
4: Tijdens het congres 'Onderhuids: somberheid en zelfbeschadiging onder jongeren' (december 2005) georganiseerd door uitgeverij SWP, presenteerde Dr. Erik Jan de Wilde de resultaten van het onderzoek naar opzettelijke zelfbeschadiging onder jongeren in Nederland in het kader van ''Child and Adolescent Self-Harm in Europe'. GGD Rotterdam/Universiteit Leiden.
5: In opdracht van het ministerie van VWS deed het Trimbos instituut (Verdurmen, J., e.a. 2006) onderzoek naar 'Alcohol en jongeren onder de 16 jaar'. Vergeleken met 1999 is het alcoholgebruik van meisjes tussen 12 -14 jaar sterk gestegen. (Uit een eerder onderzoek in 2003 bleek dat jongemannen tussen 18 -24 jaar fors meer waren gaan drinken. Velen drinken meerdere dagen per week meer dan zes consumpties).
6: Het TNO-rapport 'Risicofactoren van excessieve lijnen door meisjes' (september 2004) rapporteert dat vijftig procent van de tienermeisjes ongezond lijnt: ze slaan maaltijden over, nemen dieetdranken of gebruiken dieetpillen. Een deel hiervan neemt laxeermiddelen en steekt de vinger in de keel. Er zijn momenteel 40.000 mensen in Nederland die lijden aan een eetstoornis, waarvan 5500 anorexia nervosa hebben.
7: Orbons, W., woordvoerder van de expertgroep die de minister van justitie adviseert over echtscheidingswetgeving, rapporteert in het Friesch Dagblad van 3 februari 2006 dat er jaarlijks 65.000 kinderen betrokken zijn bij een echtscheiding.