Carla Rus in gesprek met Andries Knevel
Televisieuitzending, Interview met Adries Knevel
Carla Rus over oorlog en liefde tussen de seksen. Over de positie van de vrouw in de monotheïstische godsdiensten en de noodzaak voor een derde feministische golf.
Televisieuitzending, Interview met Adries Knevel
Televisieuitzending, NPS/AT5. Aflevering: feminisme, 2005.
Lezing door Carla Rus, psychiater bij de RIAGG Arnhem
Gearchiveerd in: Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis.
Studieconferentie voor RIAGG-management "Vrouwenhulpverlening als innovatie in de Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (AGGZ)" 16 maart 1989, Hoog Brabant Restaurants, Utrecht.
Geachte Dames en Heren.
WAT IS VROUWENHULPVERLENING (VHV)?
Zoals het zo vaak eenvoudige vragen over een fundamenteel, nieuw onderwerp vergaat, laat deze zich moeilijk en niet eenduidig beantwoorden.
Een rol hierbij speelt, dat i.t.t. in de alternatieve circuits, binnen de reguliere zorg het bestaansrecht van Vrouwenhulpverlening nog steeds bevochten moet worden.
Ook in de inhoudelijke nota's die de laatste jaren binnen de verschillende RIAGG's verschenen, valt me op, dat de schrijfsters zich steeds weer genoodzaakt voelen het belang van een aparte plaats voor vrouwenhulpverlening binnen de reguliere zorg te benadrukken en zich meer bezig te houden met het beantwoorden van kritische vragen van de collega's, dan zich in alle rust te kunnen buigen over de vraag:
Maar wat is vrouwenhulpverlening nu eigenlijk?
Is er slechts sprake van een speciale visie of hebben wij ook te doen met een aparte methodiek. En natuurlijk de vraag: Wat kan deze vorm van hulpverlening betekenen binnen een tweedelijns geestelijke gezondheidszorginstelling.
Als wij naar de praktijk van VHV kijken, en op de studiedag die eind '87 door het Project VHV van de NVAGG is georganiseerd, werd hier het een en ander van gepresenteerd, dan blijkt hoeveel kostbare ervaringskennis bij een aantal hulpverleensters reeds aanwezig is. Het is m.i. echter broodnodig, dat wil deze kennis niet bij die enkele hulpverleensters blijven hangen, deze onderzocht en systematisch beschreven moet worden, zodat er een methodiek ontstaat die overdraagbaar wordt aan anderen.
Het ligt voor de hand dat er verder gebruik gemaakt wordt van de kennis die reeds is opgedaan in de alternatieve circuits, m.n. in de door de vijf, door WVC gesubsidieerde vrouwenhulpverleningsprojecten, zoals die van de Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling (VSK).
Hierbij moet m.i. echter vermeld worden dat er geen sprake kan zijn van ongeselecteerde kennisovername, maar dat er gewogen en bijgeschaafd dient te worden wanneer het zwaardere en in het bijzonder psychiatrische problematiek betreft.
Met het risico, dat ook ik in dit verhaal meer bezig ga met het territorium te bevechten, dan de buit te onderzoeken, wil ik hier benadrukken dat er voldoende argumenten zijn om een volwaardige VHV binnen de muren van het RIAGG te laten groeien. Uit praktijk en onderzoek blijkt dat typische vrouwenproblemen vaak genoeg verstrengeld zijn met ernstige symptomen om een plaats binnen een tweedelijns instelling (en ook een derdelijns instelling) te waarborgen.
Uit de laatste onderzoeksgegevens van Dorine Bauduin van het NCGV blijkt weliswaar dat vrouwen psychisch niet zieker zijn dan mannen, (en zoals u weet is ook op een RIAGG de man-vrouw verhouding nagenoeg gelijk), er blijkt echter wel degelijk sprake te zijn van kwalitatieve verschillen. Zoals b.v. het gegeven dat vrouwen grosso modo twee maal zoveel depressief worden dan mannen, en dat bij mannen er eerder sprake is van psychotische en asociale problematiek.
Een tweede hier nog te noemen argument om de VHV een inhaalmanoeuvre te laten maken t.o.v. andere, reeds langer bestaande methodieken, is de maatschappelijke beweging van de vrouwenemancipatie en de hiermee samenhangende groei van het aantal cliënten met behoefte aan deze werkwijze.
Definitie
Nu zou ik met u weer terug willen komen op de vraag: Wat is VHV en is er tot een definitie te komen?
Hoewel de term VHV een overkoepelende term is geworden voor diverse geestelijke gezondheidzorgactiviteiten, kan men in z'n algemeenheid nog steeds vertrekken vanuit de definitie die in het rapport uit 1982 van de hoofdinspecteur voor de geestelijke volksgezondheid mevrouw Verhagen, wordt genoemd. Hierin wordt gesteld, dat VHV gekenmerkt wordt door het feit dat in de eerste plaats klachten en problemen van vrouwen in verband gebracht worden met haar socialisatie en maatschappelijke positie, en dat in de tweede plaats de daaruit voortvloeiende therapieën speciaal gericht zijn op emancipatoire veranderingen.
In feite betekent dit wat betreft het eerste punt, dat psychosociale problemen die voortvloeien uit sociale configuraties niet verder geïndividualiseerd worden. En wat betreft punt twee, dat er gekozen wordt voor emancipatie en niet voor aanpassing aan een sociale structuur waarvan juist gebleken is, dat deze ziekmakend is voor de betreffende cliënte.
Wij zouden VHV kunnen onderscheiden in niet-sekserol bevestigende hulpverlening en vrouwenhulpverlening in engere zin.
Niet sekserol bevestigende hulpverlening, ook wel niet-seksistische hulpverlening genoemd, kan uitgevoerd worden door vrouwelijke en mannelijke therapeuten, die bewust gewerkt hebben of werken aan hun eigen sekse-socialisatie en kijk op de andere sekse. Deze hulpverlening is geschikt voor vrouwelijke en mannelijke cliënten.
Want uit de praktijk van de geestelijke en somatische gezondheidszorg, en niet te vergeten het justitiële kanaal, blijkt, dat ook mannen kunnen lijden of anderen laten lijden aan een stereotype socialisatie tot man. Dit zou mogelijk deels de verklaring kunnen vormen voor het netgenoemde onderzoeksgegeven, dat vrouwen gemiddeld psychisch niet zieker zijn dan mannen, maar dat er wel sprake is van kwalitatieve verschillen tussen beider symptomatologie.
Zo zie ik bij mannen o.a. vaker hypochondere klachten en de al eerder genoemde psychotische problematiek optreden; ook problemen van homoseksuele mannen die voortvloeien uit de heteroseksueel gerichte samenleving hangen hier mee samen.
Vrouwenhulpverlening in engere zin kan worden gezien als een specialisatie binnen curatie, preventie of dienstverlening ten behoeve van vrouwelijke cliënten. Problemen van vrouwen worden systematisch bekeken in relatie tot haar socialisatie en maatschappelijke positie. Binnen de curatieve zorg wordt daarnaast gebruik gemaakt van specifieke vrouwenhulpverleningsmethodieken, die gezien hun aard (en daar kom ik zo op terug) uitsluitend bij vrouwen door vrouwen toegepast kunnen worden.
En mocht u, op dit punt aangekomen, enige weerstand in u zelf bespeuren omtrent het ideologische karakter van deze nieuwe methodiek-vorm, dan zou ik u willen vragen uzelf niet voor de gek te houden. Door de eeuwen heen is de interpretatie van afwijkend gedrag bepalend geweest voor de pogingen tot behandeling ervan. M.a.w. elke theorievorming wordt geboren in een bepaalde historisch-culturele context, en welke therapievorm daar dan ook uit voortvloeit, deze kan per definitie niet waarde- of normvrij zijn.
Specifieke kenmerken VHV in engere zin
Ik wil nu achtereenvolgens de specifieke kenmerken van VHV in engere zin behandelen w.b. de theorievorming, de diagnostiek c.q. de intakeprocedure, de methodiekontwikkeling en de houding van de therapeute. Ik zal mij in het verhaal, i.v.m. de beperkte tijd, bijna uitsluitend richten op de Volwassenenzorg tot 65 jaar en pas in tweede instantie enkele zinnen wijden aan de Jeugdzorg en de Geriatrie.
Om te beginnen iets over de theorievorming:
Deze is in volle gang en wordt voor een belangrijk deel nog bepaald door de bestaande theorieën op hun seksistische tendensen te bekritiseren. Joan Meyer heeft er in 1977 op gewezen dat veel psychologische theorieën gebaseerd zijn op onderzoek met voornamelijk mannelijke proefpersonen, terwijl zij pretenderen algemeen te zijn. Daarnaast is het zo, dat door de eeuwen heen de theorieën (meestal) geformuleerd zijn door mannen. Deze twee factoren samen zorgen m.i. voor het fenomeen waar Nelleke Nicolai in 1982 reeds op wees, dat er binnen de gevormde theorieën weinig tot geen termen aanwezig zijn voor vrouwelijke ervaringen.
Het is in deze lezing niet op zijn plaats om uitgebreid in te gaan op de kritische kanttekeningen die door feministische onderzoekers bij de verschillende theorieën gemaakt zijn. Men zou van deze theorieën globaal kunnen zeggen, dat deze kaders aanreiken om psychologische verschijnselen te verklaren; zonder dat zij echter naar sekse differentiëren.
Op een uitzondering na, n.l. de psychoanalyse, waarbinnen de ontwikkeling van individuen tot mannen en vrouwen wél centraal staat.
Echter, de vrouw wordt daarin gedefinieerd als een afwijking van de norm. Als incomplete man met afgunst wegens het ontbreken van een penis. Het 'Uber-ich' (het geweten en ik-ideaal) van de vrouw zou nauwelijks tot ontwikkeling zijn gekomen, met alle consequenties voor het 'ik' en zijn functie als regulator tussen het 'es' (het driftleven) en de buitenwereld.
Dat deze hypothese niet klopt met de huidige statistieken over psychische ziekten is duidelijk. Immers, uit onderzoek blijkt dat vrouwen meer aan neurosen (o.a. depressies) lijden; en om hier toe in staat te zijn moet je al beschikken over een behoorlijk niveau van persoonlijkheidsontwikkeling; en mannen meer aan psychotische problematiek lijden, waarbij juist sprake is van het ontbreken of falen van neurotische afweermechanismen.
Toch is het psychoanalytisch referentiekader een goede gebleken om als startpunt te dienen voor analytisch-feministische theorievorming (o.a.: N. Chodorow, 1980, J. Mitchell, 1981). Naast het kritische herbezien van de door Freud genoemde ontwikkelingsfasen, is met name op de pre-oedipale fase gefocused. Een van de belangrijkste ideeën is, dat de moeder haar op zich zelf lijkende dochter moeilijker loslaat in de separatie-individuatie-fase, dan haar zoon. Dit heeft belangrijke, deels negatieve consequenties voor de objectrelaties en het autonomieproces van de dochter.
Ik wil het hier verder bij laten en voor meer informatie verwijzen naar de diverse interessante literatuur die op dit terrein is verschenen.
Diagnostiek
Het volgende onderwerp waar ik het met u over zou willen hebben is de diagnostiek en de intakeprocedure. Als eerste wil ik noemen, dat bij de eerste aanmelding van een vrouwelijke cliënt (dus reeds door de telefoon) expliciet gevraagd moet worden of ze de voorkeur geeft aan een vrouwelijke of mannelijke therapeut.
De diagnostiek (ook de psychiatrische diagnostiek) wordt zoveel mogelijk interactioneel gedefinieerd, d.w.z. zowel naar belangrijke personen die cliënte’s socialisatie bepaalden en de huidige positie bepalen, als ook op basis van de interactie met de therapeute. In termen van DSM III zal er wat betreft de diagnostische assen I en II gepoogd worden minder te individualiseren.
Als psychiater ben ik realistisch genoeg om de endogene c.q. biologische factoren bij psychiatrische stoornissen, b.v. bepaalde psychosen, niet te onderschatten. Het blijkt echter dat de triggerende factoren die tot een nieuwe decompensatie leiden wel degelijk mede socio-cultureel bepaald worden. Ook de inhoud van b.v. de wanen en hallucinaties zijn socio-cultureel gekleurd en voor mannen en vrouwen verschillend. Zo zie ik tijdens een schizofrene schub van vrouwen nog al eens dat de wanen in de buik zijn gesitueerd. Mannen wanen eerder, dat er iets met hun ballen aan de hand is.
Qua klachten die eventueel in aanmerking komen voor methoden volgens de VHV kan b.v. gedacht worden aan:
Bij bovengenoemde klachten moet er een relatie aangetoond kunnen worden tussen die klachten en de sociale positie als vrouw van de cliënte.
Hiervoor is nodig dat bij het afnemen van de sociale anamnese speciaal gelet worden op zichtbare en onzichtbare machtsverschillen tussen vrouw en man. B.v. qua economische positie, qua opleiding, qua taakverdeling, wie beslist wat etc. Bij grote machtsverschillen moet men extra alert zijn op machtsmisbruik en seksueel geweld.
Ook in de historische anamnese wordt speciaal doorgevraagd naar machtsverhoudingen binnen het stamgezin en de socialisatie dat het meisje daarbinnen doorliep. In het kader van het veelvuldig voorkomen van incest zal expliciet gevraagd moeten worden naar machts- c.q. seksueel misbruik door vader, broers etc., waarbij men gesprekstechnisch voorbereid moet zijn op ernstige verdringing.
Somatiek
Wat betreft as III (somatische as van de DSM III): deze zal ook uitgebreid moeten worden met speciale aandacht voor lichamelijke kwalen en traumata die cliënte heeft opgedaan aan haar vrouwelijke constitutie:
Methodiekvorming
Nu zou ik u graag iets willen vertellen over de methodiek-vorming en de specifieke houding die hierbij van de therapeute wordt gevraagd. Ter illustratie zal ik daarna iets vertellen over de vrouwengroepen met psychiatrische cliënten die ik sinds 1982 begeleid.
We zouden tot nu toe de volgende kenmerken kunnen onderscheiden:
- Ten eerste:
Het werken in groepen op basis van gelijksoortige ervaringen (de zgn. categorale groepen). B.v. t.a.v. identiteit, anorexia-nervosa, seksueel geweld etc.
Herkenning en gelijkwaardigheid zorgen dat de vrouw uit haar isolement wordt gehaald en zij binnen een niet hiërarchische relatie aan haar problemen werkt. Versterken van haar autonomie als vrouw in wisselwerking met andere vrouwen is het doel. De groepstherapie kan een meer open c.q. inzichtgevend of een meer gestructureerd c.q. gedragstherapeutisch karakter hebben, o.a. afhankelijk van de ik-sterkte, het type en de ernst van de symptomen en de draagkracht van het sociale netwerk waar cliënte uit afkomstig is.
Uit een vergelijkend onderzoekje dat ik in 1983 in Maastricht deed, blijkt dat er fundamentele verschillen bestaan tussen het groepsproces in een vrouwengroep en een gemengde groep. Om een aantal voorbeelden te noemen: De veiligheid en de cohesie van de vrouwengroep ontstaat, uitgedrukt in aantal benodigde sessies, twee maal zo snel als in een gemengde groep. Thema's samenhangend met intimiteit. waaronder seksualiteit, komen verbazend snel, soms reeds in de tweede sessie aan de orde. In een gemengde, ongestructureerde groep kan er wel een paar maanden over heen gaan, voor die besproken kunnen worden. Vrouwen zijn niet meer elkaars concurrent om de aandacht van de mannen, maar gaan direct de interactie met elkaar aan, waarbij ze meer mogelijkheid hebben elkaar te steunen.
Agressie blijft in een vrouwengroep vaak lang weg, en als deze opduikt is deze indirect. Als je nu als therapeut de hypothese hebt dat een gestoorde agressiehuishouding bij vrouwen een oorzakelijke factor is bij het veelvuldig voorkomen van depressies bij hen, kun je systematisch het groepsproces, op geleide van het angstniveau, sturen in de richting van meer directe agressie-uitingen, zonder natuurlijk de ander schade te berokkenen.
- Ten tweede:
Ook typisch voor VHV is het gebruik maken van lichaamsgericht werk. De diverse methodes op dit vlak genieten de laatste tijd een hernieuwde belangstelling. Het lijkt logisch dat de vele lichamelijke klachten waarmee vrouwen kampen, ook een lichaamsgerichte aanpak behoeven.
De link naar de feministisch-analytische theorievorming is interessant. Men gaat hier, zoals ik net vertelde, o.a. uit van de hypothese dat veel autonomieproblemen waar vrouwen mee kampen, berusten op een vroege ontwikkelingsstoornis van het meisje. De behandeling die zich hier op richt, dient dan in ieder geval de mogelijkheid te bieden om de cliënte tot deze vroegkinderlijke (deels pre-verbale) fase te laten regrediëren. Het lichaamsgerichte werk geeft bij uitstek een mogelijkheid om cliënte ervaringen uit deze vroege fase te laten herbeleven en verwerken.
- Ten derde:
Verder zou je kunnen stellen dat binnen een instituut als het Riagg gebruik gemaakt kan worden van diverse andere psychotherapeutische en sociaalpsychiatrische deeltechnieken. Zodra deze gehanteerd worden met specifieke aandacht voor de socialisatie tot vrouw en de huidige sociale positie van cliënte, tezamen met de specifieke houding van de therapeute, is er sprake van een VHV-methodiek.
Attitude
En wat is nu die specifieke houding die van de therapeute verwacht wordt?
Dit blijkt zowel in de praktijk, als ook in discussie met collega's een kwetsbaar onderwerp te zijn. Om u hier enig zicht op te geven, zal ik enkele verschillen schetsen tussen de houding van een feministisch therapeut in vergelijking met de houding van een hulpverlener die een andere therapievorm toepast. Naast verschillen, vind je tijdens de vergelijking zeker ook veel overeenkomsten. De karakteristieke combinatie van kenmerken tezamen met het gegeven dat de relatie tussen moeder en dochter in de overdracht sterk op de voorgrond staat, zorgt echter voor de specifieke houding van de vrouwenhulpverleenster.
I.h.a. zou je kunnen stellen, dat wij als therapeut, en m.n. degenen met een medische discipline, leerden dat deskundigheid mede ontstaat door objectiviteit. Door een zekere mate van afstand, zien we de problemen van de cliënten anders dan zijzelf. En door de theorievorming en behandelingsmethodieken die wij ontwikkelen weten wij zelfs meer dan zij; zodanig dat zij de hulpvragers en wij de hulpverlener kunnen zijn. Dit staat haaks op de houding van de rasechte vrouwenhulpverleenster.
Deze vertrekt vanuit de solidariteit en gaat uit van de deskundigheid van de vrouw zélf. Deze therapeute zal om haar ervaringsdeskundigheid als vrouw te delen met de cliënte veel van zich zelf laten zien. De niet-afstandelijke houding kan tot herkenning leiden bij de cliënte en haar het gevoel geven dat het niet alleen aan haar ligt dat ze in de problemen is gekomen.(Dit in tegenstelling tot de meeste psychotherapieën, waar juist steeds weer gefocused wordt op het eigen, neurotische aandeel in de problemen).
De therapeute zal zoveel mogelijk een niet-hiërarchische relatie stimuleren. De macht die zij als deskundige heeft, wordt daarom geëxpliciteerd. Zo nodig geeft zij informatie over (veranderingen in) haar normen- en waardensysteem.
Verder bevordert zij een demystificatie van de gebruikte technieken en theorieën. Een feministisch therapeute stelt zich dus open op, zowel wat betreft zichzelf als ook wat betreft de door haar toegepaste therapie.
Deze openheid is echter op een andere basis gestoeld dan b.v. de openheid van een klassieke rogeriaan. Vertrekt de laatste vanuit het positieve therapiebeeld dat m.n. de niet-moralistische en onvoorwaardelijke acceptatie van de cliënt tot de corrigerende ervaring en een persoonlijkheidsgroei leidt; dan lijkt de feministisch therapeute hierin pessimistischer, zo u wilt realistischer, te zijn. Zij is als het ware bevooroordeeld door de visie met betrekking tot de sekserollen en doet in de therapie ook iets met deze informatie, waarbij zij zo nodig directief is.
Als wij de houding van de feministisch therapeute vergelijken met b.v. die van de klassieke psychoanalyticus, dan hoeft de therapeute in eerste instantie niet zo bang te zijn dat cliënte’s behoeftes bevredigd worden, in tegendeel. Het postulaat dat therapeutische frustratie van behoeftes een groter zelfinzicht oplevert, gaat misschien nog wel op, maar ik vraag mij af of dit wel altijd tot voldoende emotionele verwerking van de traumatiserende ervaringen leidt.
Binnen de therapie die mijn collega's en ik toepassen, proberen we een corrigerende ervaring naast de traumatiserende belevingen te zetten. Dit maakt en de pijn van het ooit opgelopen gemis duidelijk, en het werkt troostend, zodat cliënte haar pijnlijke ervaringen durft te gaan onderzoeken.
Deze niet-frustrerende therapie leidt in de meeste gevallen onvermijdelijk tot afhankelijkheidsverlangens. Cliënte wordt juist aangemoedigd om hiermee naar buiten te komen, waardoor zij zich kan bevrijden van het schuldgevoel waarmee deze verlangens beladen zijn.
In tweede instantie zal de therapeute echter de separatie-individuatie en de onafhankelijkheid van de vrouw dienen te stimuleren. Want in een ongedifferentieerde wij-relatie kan de cliënte, zoals haar reeds met haar moeder overkwam, in haar ontwikkeling blijven steken.
Flexibiliteit
Als ik mijzelf als vrouwenhulpverleenster zie functioneren, moet ik tot de conclusie komen dat ik niet altijd even zuiver in de leer ben. In wezen komt het er op neer, dat de grote diversiteit aan problematiek m.i. om een flexibel aangepaste houding vraagt. Zo zal ik m.n. als het ernstige psychiatrische problematiek betreft eerder ook van mijn afstandelijke deskundigheid gebruik maken. Een prima manier om uit dit spanningsveld van enerzijds psychiater en anderzijds vrouwenhulpverleenster zijn te komen, is het werken met groepen. Ik zal u hier nu iets over mijn vrouwengroep vertellen.
Vrouwengroepen
In de vrouwengroepen die ik sinds 1982 begeleid, zitten cliënten met sociaalpsychiatrische problematiek. Dit type cliënten wordt o.a. gekenmerkt door een of meer van de volgende factoren:
Bovendien is uit de intakefase gebleken dat deze cliënten, die vaak uit milieus komen met een vrij rigide normen- en rollenpatroon, knel zitten in hun positie als vrouw; en dat er een zekere relatie bestaat tussen die positie en de klachten.
Je zou kunnen stellen dat deze groep vrouwen de keerzijde van de YAVIS-populatie vertegenwoordigt. Bij dit type cliënten zullen normaliter vaak contra-indicaties gevonden worden om tot ambulante groepstherapie over te gaan. Het feit dat er alleen vrouwen in de groep zitten met herkenbare problemen, zorgt ervoor dat ondanks een hoog angst- en spanningsniveau, een groepscohesie tot stand komt die voor vertrouwen, openheid en intimiteit zorgt.
Eclectisch
De methodiek die ik samen met mijn collega (Agnes Scholten) in de groep toepas, is eclectisch. Zijn er aan het begin van het blok (dat uit 12 groepsbijeenkomsten bestaat) nog al wat nieuwe cliënten bijgekomen, dat wordt er van de therapeuten in de beginfase een zeer actieve houding verwacht. Er wordt informatie verschaft over de regels, de normen, de werkwijze en het doel van de groep. Er worden afspraken gemaakt met de cliënte en de huisarts over medicatie en het gaan naar andere specialisten en therapeuten. Verder worden er huisbezoeken tussendoor afgelegd n.a.v. crisistelefoontjes; en indien nodig vindt er een echtpaar- of gezinsgesprek plaats naast de groepsbijeenkomst. In deze fase maken de cliënten kennis met elkaar en geven de therapeuten, gezien de achterstand van de vrouwen 'nascholing' in het leren reflecteren op problemen.
Na 4 of 5 sessies, gaan we meer en meer over tot het stimuleren van de interacties van de cliënten onderling, om met behulp van elkaar gevoelens bewust te worden en ze te leren uiten. De cliënten leren naar het voorbeeld van de therapeut elkaars co-therapeut te zijn. In tegenstelling tot de meeste andere groepstherapieën binnen het RIAGG., bevorderen wij dat de cliënten elkaar zien en steunen búíten de groep. De crisistelefoontjes en huisbezoeken verschuiven langzaamaan naar de cliënten onderling.
Naast het gebruik maken van een interactioneel model, maken wij ook gebruik van gedragstherapeutische interventies. Als een cliënte zich eenmaal bewust is van een gefixeerde positie, mist zij vaak nog de vaardigheid om een andere positie uit te proberen. Middels inoefenen en rollenspelen à la Goldstein, eerst in de groep en later in de thuis c.q.- werksituatie, wordt geprobeerd nieuw gedrag aan te leren en hier aan te laten wennen.
Het lijfwerk, in de vorm van ontspannings- en bio-energetische oefeningen, is een vast en geliefd onderdeel aan het begin en het eind van de twee uur durende sessie.
Verder komt aan het eind van de groepsbijeenkomst het medicatiegebruik aan de orde. Hoewel ik uiteindelijk als deskundige het wel of niet voorschrijven en de dosering bepaal, train ik de cliënten om dit zelf en met elkaar te kunnen, zodat ik steeds meer slechts uitvoer wat zij beslissen. De cliënten kunnen wat betreft het gebruik van tranquillizers zeer streng zijn naar elkaar en vaak hoor ik b.v. iets zeggen als: ‘Zeg, gebruik jij nog zoveel temesta? Maar waarom vertel je dan niet in de groep waarom je zo bang bent?’
Deze 'weight-watchers'- methode leidt, nadat de groepscohesie stevig genoeg is, vaak in korte tijd tot een sterke daling van het medicijngebruik. W.b.t. het gebruik van antidepressiva en m.n. anti-psychotische medicatie, geef ik informatie over de werking en de gebruiksduur, en stimuleer zo nodig juist de therapietrouw.
Ik zie medicatie dus niet als een patriarchaal symbool dat per definitie taboe is binnen de VHV. Het (liefst tijdelijke) gebruik is echter niet bedoeld om cliënte te verdoven, zodat zij het langer uit kan houden in een voor haar ziekmakende positie. Neen, deze medicatie heeft als doel ik-versterkend en of realiteitszin-verbeterend te werken, om cliënte beter in staat te stellen het werk dat nodig is voor haar emancipatieproces, te kunnen verzetten.
Rendement
Tot nu toe heb ik op deze manier 50 vrouwen met veel plezier en met veel respect voor hun kracht en doorzettingsvermogen behandeld. Het rendement is, ook op langere termijn; uitgedrukt in vermindering van lijdensdruk, medicijngebruik en aantal opnames, zeer hoog.
Een aantal vrouwen gaan na soms twee jaar therapie op eigen kracht verder. Andere vrouwen hebben er een goeie vriendin aan over gehouden en nog weer anderen hebben met z'n vieren een soort zelfhulp-groepje gevormd.
Tot slot
Tot slot wil ik nog enkele zinnen wijden aan de Jeugdzorg en de Geriatrie.
In eerste instantie klinkt een relatie tussen VHV en hulpverlening aan kinderen wat onwennig. Immers, het kind wordt als cliënt aangemeld en mocht de moeder met typische vrouwenproblematiek kampen, dan kan zij voor zichzelf doorgestuurd worden naar de volwassenenzorg.
Toch is het m.i. nodig dat een plaats voor VHV binnen de Jeugdzorg nader onderzocht wordt. Want juist binnen de jeugdzorg kan gewerkt worden aan het voorkomen van vrouwenproblematiek. Immers in de jeugd wordt de basis gelegd voor de sekserolsocialisatie, dus ook de hiermee samenhangende vrouwenproblematiek. Ook de vroeg-diagnostiek en -behandeling van seksuele mishandeling van kinderen (waarvan de meesten meisjes zijn) kan hieronder vallen.
Wat betreft oudere vrouwen, boven de 65 jaar, deze hebben een dubbele achterstand, omdat ze oud zijn en vrouw zijn. Driedubbel, omdat ze eigenlijk ook geen vrouw meer zijn, niet meer beantwoorden aan het ideaalbeeld van de vrouw: mooi, seksueel aantrekkelijk en dienstbaar (citaat van E. Kramer in het tijdschrift 'Leeftijd'). Uit de praktijk van de VHV blijkt, dat o.a. het werken met groepen oudere vrouwen die in een sociaal isolement verkeren, tot herkenning en solidariteit leidt, die een bron van vitaliteit kan gaan betekenen. En juist dit aanboren van de kracht van vrouwen is de belangrijkste pijler van VHV.
Ik zou het hiermee graag af willen sluiten en u willen bedanken voor uw luisterend oor.
Alleen met geduld kun je van moslima's feministes maken, betoogt psychiater en traumatologe Carla Rus
In: Het Parool, Meningen, 22 november 2004
In 1913 pleegden suffragettes tijdens de eerste feministische golf in Engeland 22 aanslagen in één maand. Zij staken onder andere een kerk en verscheidene scholen in brand. Ze vochten voor gelijke rechten voor vrouwen, en dan vooral het kiesrecht Nu vraagt tijdens de derde feministische golf Ayaan Hirsi Ali op een daarmee vergeleken beschaafde manier aandacht voor vrouwenonderdrukking, en als reactie hierop vuurt een man zijn pistool af en steken anderen moskeeën en kerken in brand. Aan de vrouw de opdracht het hoofd koel te houden, en tegelijkertijd het vuur van de emancipatie brandende te houden.
Maar voor wie? Wíllen moslima's wel emanciperen? Of doen ze het op een manier die wij niet kunnen volgen? Een groot aantal geeft Hirsi Ali er de schuld van dat Nederland in brand staat. Andere zwijgen. Slechts weinige belijden hun steun hardop.
Als Hirsi Ali in gesprek met mishandelde vrouwen in een blijf-van-mijn-lijfhuis suggereert dat sommige teksten in de koran misschien aanzetten tot vrouwenmishandeling, raken de vrouwen in vuur en vlam. Hun afwijzing is onmiddellijk en fel en ze ontkennen ten stelligste dat deze teksten in de koran staan.
Als ik als psychotherapeute het idee heb dat de klachten van een cliënte wel eens te maken kunnen hebben met een gegeven uit haar persoonlijke geschiedenis, kan ik dit de cliënte voorleggen. De cliënte kan beamen of ontkennen. De ontkenning kan rustig worden overwogen, of fel en zonder nadenken volgen. In het laatste geval is er een kans dat ik raak zit, maar dat mijn interventie te vroeg komt. Ik moet dan nog een tijd om de hete brij heen dansen, vertrouwen winnen en voorzichtig aftasten wanneer de cliënte eraan toe is. Dit kan een lang proces zijn.
Nu is Hirsi Ali geen psychotherapeute, en in haar strategie zelfs geen Tweede-Kamerlid. Ze is meer een activiste die te vergelijken is met de feministes uit de eerste en tweede golf. Toch dringt zich de vraag op of haar strategie niet een brug te ver is geweest.
Ik weet het niet. De zachte aanpak van voorheen heeft namelijk onvoldoende zoden aan de dijk gezet. Niet alleen is het percentage allochtone vrouwen met een grotendeels islamitische achtergrond in de blijf-van-mijn-lijfhuizen tot zestig gestegen, ook zijn hun mishandelingen en psychiatrische klachten steeds ernstiger geworden. Het lijkt er bijna op dat de zachte aandrang van goed geïntegreerde moslima's op hun zusters om te emanciperen, op een nóg heftiger verzet van de mannen stuit.
Maar wat dán? In het geval van mijn cliënte heeft ze niet alleen klachten, maar is ze ook gemotiveerd om te veranderen. En in dit geval gaat het om vrouwen die weliswaar worden mishandeld en ernstige klachten hebben, maar kennelijk niet naar de legitimatie van hun mishandelingen durven te kijken.
Volgens de Pakistaanse theologe Ghazala Anwar geloven bijna alle moslims dat de koran letterlijk het woord van God is. In diezelfde koran staat in hoofdstuk 4 vers 34 dat een man zijn vrouw mag slaan, als zij hem ongehoorzaam is. Een enkel pak slaag nemen de vrouwen dus voor lief. Soms voelt vertrouwde onderdrukking immers veiliger dan onbekende vrijheid? Maar als de eerste slag is toegestaan, is de tweede - hardere - slag een stuk dichterbij gekomen. Pas dan protesteren sommige vrouwen en vluchten ze zelfs, maar een verband met de koran blijft een heilig taboe.
Inzicht kun je niet afdwingen. Ook vind ik dat wij als buitenstaanders anderen eigenlijk niet over hun geloof mogen lastigvallen. Maar verhalen en beelden gaan in hoofden van mensen zitten, ook de beelden die de islam over mannen en vrouwen verspreidt. Moslimjongens nemen deze beelden mee de Nederlandse straat op. Daar krijgen wij er ook mee te maken.
De recente gebeurtenissen tonen aan dat het een brandende kwestie is, die wat veiligheid betreft niet met voorzichtige psychotherapeutische interventies kan worden geblust. Maar de dialoog met de ruim negenhonderdduizend moslims is een ander verhaal. In de film Submission van Theo van Gogh en Hirsi Ali wordt de boodschap dat veel islamitische vrouwen worden mishandeld, openleggend en confronterend gebracht, in de veronderstelling dat de kijker dit aan kon. Maar de schok dat in de film koranteksten op een onréin vrouwenlichaam zijn gekalligrafeerd, liet de boodschap dat ditzelfde lichaam wel goed genoeg is om mishandeld worden, niet binnenkomen.
Kennelijk hebben we geen andere keus dan kalm aan te doen, opdat het lijntje niet breekt. Om rustig maar bij herhaling te berde te brengen dat in de koran weliswaar de man is uitverkoren boven de vrouw, maar dat onze maatschappij man en vrouw gelijke rechten geeft. Laten de moslima's beseffen dat hun zusters uit de tweede feministische golf vol liefde staan te trappelen om het olympische vuur van de emancipatie aan hen over te dragen.
Door Carla Rus
In: Trouw, 27 april 2007
In feminismeland heerst crisis. Aan de ene kant heb je feministen - opvallend vaak kinderloos - die de in deeltijdwerkende vrouwen - vaak met kinderen - badinerend keuzefeministen noemen. Zo deed onlangs Sharon Dijkstra van de PvdA het voorstel om de studiefinanciering van hoogopgeleide vrouwen die zich onvoldoende op de arbeidsmarkt begeven, terug te vorderen. Ook in het recent verschenen boek van Heleen Mees met als titel 'Weg met het deeltijdfeminisme' wordt de deeltijders verweten dat hun luxe gedrag jaarlijks tot grote economische schade leidt.Aan de andere kant heb je feministen als Christin Brinkgreve die in het boek 'Wie wil er nog moeder worden' opkomt voor de rol van de moeder.
Veel vrouwen delen de visie dat op de arbeidsmarkt de gender gap op de arbeidsmarkt hoognodig gedicht moet worden. Tegelijkertijd stoort het steeds meer moeders dat in discussies hierover de kinderen volledig zoek zijn. Kinderen komen in het verhaal wel voor, maar alleen als obstakels op de weg van de fulltime werkende moeder. Obstakels die netjes opgeruimd kunnen worden middels afschaffing van de kostwinnersfaciliteiten en uitbreiding van de professionele kinderopvang. Er wordt slechts met een economische bril gekeken en voorbijgegaan aan de noodzaak dat ouders voldoende tijd en aandacht aan hun kinderen moeten besteden om hen veilig te laten hechten en tot evenwichtige mensen op te laten groeien.
Een complexe samenleving heeft mensen nodig heeft die kunnen reflecteren op hun gedrag en zich in kunnen leven in anderen. Iets wat een kind alleen kan leren door sensitieve reacties op zijn gedrag door een liefdevolle volwassene die het kind door en door kent, die het kind leert hoe het zijn angst onder controle kan krijgen, die grenzen stelt en die continuïteit biedt. Een continuïteit die professionele verzorgers niet altijd kunnen bieden. Door solide hechting ontwikkelt het kind een veilige, geinternaliseerde gehechtheidsstijl. De hechtingshormonen oxytocine en vasopressine trekken daarbij in de eerste vier levensjaren van het kind onomkeerbaar hun sporen in de hersenen.
Anno 2007 heeft vijftien procent van de Nederlandse jongeren ernstige problemen: er verlaten jaarlijks 57.000 jongeren vroegtijdig de school, vijf procent van 14 tot 17-jarigen automutileert zichzelf soms (snijden, slikken) en de 30.000 suïcidepogingen per jaar komen voor een groot deel voor rekening van jongeren. Sinds de jaren vijftig is het aantal suïcide's onder jongeren tweeënhalf keer zo hoog. Verder lijden veel jongeren aan alcoholmisbruik en is het aantal eetstoornissen toegenomen. Uit onderzoek van criminele jongeren blijkt dat zij vaak mishandeld en emotioneel verwaarloosd zijn, waardoor zij een onveilige gehechtheidsstijl hebben. Hun reflectieve functie is zeer laag. Emotionele verwaarlozing kan nooit gecompenseerd worden door materiële verwenning, maar bevordert juist het ontwikkelen van psychopathie. Wat betreft automutilatie: dit kwam vroeger bijna alleen voor na seksueel misbruik. Tegenwoordig zien we het ook bij jongeren die 'slechts' een onveilige gehechtheidsstijl hebben.
In het artikel 'Bruisend en breekbaar' in het Tijdschrift voor Humanistiek (december 2006) leg ik een verband tussen deze problemen en de door individualisering afgenomen cohesie binnen onze samenleving. Het is dan ook niet bevreemdend dat in de VS waar moeders volop fulltime werken de problemen onder jongeren groter zijn dan hier. Ook in Zweden, het walhalla van de professionele kinderopvang, zijn de problemen groter. Dit heeft daar ertoe geleid dat moeders actiegroepen hebben opgericht met als doel naast hun werk buitenshuis ook doordeweeks hun kinderen op te mogen voeden. In landen als Italië en Spanje verloopt de opmars van de fulltime werkende vrouw optimaal, maar het kindertal loopt daar zo ernstig achteruit dat mede hierdoor de vergrijzingsgolf daar nog erger wordt dan hier.
In plaats van hoogopgeleide vrouwen met jonge kinderen te forceren fulltime te werken waardoor de volgende generatie vrouwen wordt afgeschrikt om kinderen te 'nemen', moet de maatschappelijke uitdaging juist worden om jonge vrouwen én hun partner te verleiden om kinderen te krijgen. Niet pas wanneer vrouwen ver in de dertig zijn, met alle medische risico's voor henzelf en hun kinderen, maar op z'n laatst voor hun 35e jaar. We kunnen tenslotte nimmer onze biologie ontkennen. Creatieve maatregelen om dit te bereiken zijn er volop te bedenken, zoals het fors verhogen van de leeftijd waarop vrouwen nog in aanmerking komen voor studiefinanciering.
Een derde feministische golf zou niet alleen in moeten houden dat vrouwen meegaan in de ratrace van mannen op de arbeidsmarkt, maar ook dat er een herwaardering van van oudsher vrouwelijke waarden plaatsvindt, zoals de verzorging van ouderen en kinderen. Zo'n derde feministische golf kan mannen stimuleren dit stuk in zichzelf te ontplooien, zodat zij samen met vrouwen de belangrijke taak op zich nemen om kinderen actief op te voeden. Kritische feministen zouden zich moeten realiseren dat sommige zaken in het leven met geen mogelijkheid in economische termen uit te drukken zijn, maar dat juist een aandachtige opvoeding van kinderen uiteindelijk in hoge mate onze economie dient.
Moslima’s staan alleen
In: De Humanist nr. 1, maart 2007
Illustraties Dolinda Toepoel
Het debat over de emancipatie van moslima’s heeft een stevige impuls gekregen met de recente publicatie van twee belangrijke boeken: De derde feministischegolf door Dirk Verhofstadt en ‘Wij zijn Nederland’ door Yolanda van Tilborgh. Psychiater Carla Rus, met veel cliënten uit de doelgroep, houdt de voorlopige opbrengst tegen het licht en neemt zelf stelling.
Westerse feministen laten het afweten als het om de onderdrukking van moslima's gaat. Dit zegt althans Dirk Verhofstadt in zijn boek 'De derde feministische golf'. Zijn pleidooi voor de emancipatie van moslima’s is - zeker vanuit de mond van een man - indrukwekkend te noemen, maar de materie is complexer dan hij voorstelt.
Feministen zijn onderling namelijk diep verdeeld over hoe de nieuwkomers het beste te steunen. Zo probeerde Ayaan Hirsi Ali, één van zes vrouwen die Verhofstadt interviewt, moslima's bewust te laten worden van vrouwonvriendelijke aspecten van de islam middels kritische teksten en de confronterende film 'Submission'. Dit riep echter niet alleen een felle tweestrijd op in de politiek en het publieke debat, maar ook onder feministen.
Aan de ene kant van het spectrum bevond zich iemand als Cisca Dresselhuys, hoofdredacteur van Opzij, die Ayaan's voortrekkersrol toejuichte; aan de andere kant iemand als Eerste Kamerlid Anja Meulenbelt, die Ayaan 'een leidster zonder volk' noemde.
‘Het islamdebat zaait tweespalt onder feministen.’
Yolanda van Tilborgh, cultuursocioloog, deed onderzoek naar die tweestrijd in het publieke debat en vroeg de mening van een brede groep moslima's. Het is haar in haar boek 'Wij zijn Nederland' gelukt om neutrale toeschouwer te blijven in de beste sociologische traditie. Hierdoor komt zij tot een opmerkelijke analyse.
Islamdebat als golfbreker
Veel feministen, waaronder ik, hadden gehoopt dat Hirsi Ali de vaandeldrager van de derde feministische golf zou worden. Gedurende de twintig jaar dat ik als psychiater getraumatiseerde moslima's behandelde, durfde ik in het openbaar nauwelijks te reppen over misstanden als vrouwenbesnijdenis, eerwraak en andere door de islam gelegitimeerde onderdrukking en mishandeling van vrouwen, uit angst te discrimineren. Ondertussen liepen door de jaren heen de blijf-van-mijn-huizen steeds verder vol met allochtone vrouwen. In 2003 was het percentage nieuwkomers volgens het Trimbosinstituut circa 60 procent, waarvan een groot deel islamitisch is. Ook de zwaarte van de problemen nam toe: steeds meer ernstige trauma's, depressies en fysieke bedreigingen, waar de blijf-van-mijn-lijf-huizen nauwelijks op waren ingesteld. Ook in de psychiatrie waren we, ondanks interculturele bijscholingsprogramma's, vaak niet voldoende geoutilleerd om deze problematiek - die nogal eens met een tolk erbij behandeld moet worden - het hoofd te bieden.
Dus toen Hirsi Ali in 2003 in de Tweede Kamer kwam en bovenstaande misstanden stevig op de politieke kaart zette, werd zij - ongeacht onze politieke voorkeur - onze heldin. Bovendien voelden wij ons als niet-moslims bevrijd van de aarzeling om publiekelijk aan te kaarten dat onderdrukking en mishandeling onevenredig veel voorkomt bij moslima's. Immers, Hirsi Ali, die zelf uit de islamitische gemeenschap voortkwam, ging ons nu voor.
Door de artikelen die ik daarna over (seksueel) geweld tegen moslima's schreef, kwam ik in het 'Ayaan-kamp' terecht. Niet alleen Van Tilborgh plaatste mij in haar boek in het 'kamp van de voorstanders', ook vanuit het 'kamp van de tegenstanders' - bij monde van Meulenbelt - kreeg ik in de Volkskrant en op haar Weblog het verwijt dat ik door mijn steun aan Ayaan de 'wij-zijkloof' in de samenleving versterkte. Maar dat was natuurlijk nooit mijn bedoeling geweest. Blijkbaar was ik terechtgekomen in wat Abraham de Swaan in zijn voorwoord van het boek van Van Tilborgh beschrijft als de dubbele klem: 'Wie de misstanden verzwijgt neemt de moslims in kleinerende bescherming en wie ze aankaart kleineert hen ook'.
‘Wij hoopten dat Ayaan vaandeldrager van de derde golf zou worden.’
Ook op andere plekken woedde en woedt onder feministen een heftige strijd. Zo zegden in 2004, toen Ayaan de Harriët Freezerring van Opzij ontving voor haar voortrekkersrol in de emancipatie van moslima's, verschillende doorgewinterde feministen hun abonnement op. Terwijl op dit moment feministen weer steggelen over de noodzaak van economische zelfstandigheid van moslimmoeders. Zo vinden de columnisten Withuis en Mees het desastreus wanneer moslima's kiezen voor de verzorging van kinderen, terwijl Meulenbelt van mening is dat het hun eigen keus is en moslima's steunt die vinden dat onze individualisering is doorgeschoten.
Aldus zaait Ayaan en het door haar aangezwengelde islamdebat tweespalt onder feministen, zodat van één krachtige derde golf geen sprake kan zijn.
Derde golf of derde rijk
Waar ik en velen zich op hadden verkeken, is dat volgens moslims een afvallige van het islamitische geloof elk recht van spreken over dat geloof heeft verloren. Wanneer Ayaan als gelóvige problemen had aangekaart uit haar gemeenschap, had zij het al moeilijk genoeg gehad. De islamitische gemeenschap heeft immers een collectieve schaamte-cultuur en het aankaarten van problemen wordt al gauw als nestbevuiling gezien. Maar een afvállige die problemen aankaart is zeven bruggen te ver: dan ben je een overloper die hoogverraad pleegt aan de islamitische gemeenschap ten einde een wit voetje te krijgen bij dominante autochtonen.
Bijna alle moslima's die Van Tilborgh interviewt nemen dit Hirsi Ali zeer kwalijk. Zij menen ook dat de media vooral aan de kant van Ayaan staan en geven haar hierdoor meer symbolische macht dan ze feitelijk heeft. Van Tilborgh deed onderzoek naar het aantal en type publicaties dat over Ayaan verscheen en kwam tot de conclusie dat er juist meer artikelen zijn verschenen met kritiek op Hirsi Ali's opvattingen en optreden, dan artikelen die haar ondersteunen.
De 'tegenstanders van Hirsi Ali', waar zowel moslims als autochtonen onder vallen, bekritiseren Ayaan niet alleen als persoon (ze is 'rechtlijnig' of 'getraumatiseerd'), maar laten zich vooral kritisch uit over de 'fundamentalistische' wijze waarop ze de islam hekelt, waardoor ze de wij-zijkloof zou versterken. Geert Mak vergelijkt de film Submission zelfs met de anti-jodenpropaganda van Goebbels.
Ooit heeft Hirsi Ali de politieke islam vergeleken met totalitaire, joden-stigmatiserende regimes als het fascisme en nazisme. Hier vergelijkt Mak omgekeerd de derde feministische golf van Hirsi Ali met een dergelijk regime: de voor vrouwen bedoelde bevrijdingsbeweging zou juist een moslims-stigmatiserende beweging zijn, die te vergelijken is met een regime als het derde rijk (!)
Tegenstanders reppen nauwelijks over de inhoud van Hirsi Ali's missie. Bij mij bekroop bij lezing van deze artikelen soms het gevoel dat deze morele gatekeepers 'de lieve vrede' in de samenleving belangrijker vinden dan dat in het verborgene sommigen onder ons verschrikkelijk worden mishandeld.
Voorstanders vinden Ayaan juist 'moedig' of 'intelligent'. In tegenstelling tot de tegenstanders laten ze zich slechts sporadisch uit over de omstreden methodiek die Ayaan hanteert, maar gaan vooral op haar thematiek in. Zo is sinds het aantreden van Ayaan de media-aandacht voor vrouwenonderdrukking vervijfvoudigd. In zoverre heeft Ayaan zeker haar doel bereikt.
‘Moslima’s zijn meesteressen in guerrillatechnieken.’
Elias en Scott
Om de verhouding tussen Hirsi Ali en moslimvrouwen te verhelderen gebruikt Van Tilborgh de sociologische perspectieven van Norbert Elias en James Scott. Beiden analyseren processen waarin 'kansarmen en machthebbers' onderweg zijn naar een andere verdeling van middelen.
Volgens Elias zullen de 'gevestigden' onder voortdurende beklemtoning van het eigen morele gelijk proberen de 'buitenstaanders' te stigmatiseren als minderwaardig. Direct na hun komst zijn de buitenstaanders als groep nog sterk verdeeld en zullen zij zich hierdoor in de hoek laten manoeuvreren.
Na drie generaties zal volgens Elias de verdeeldheid onder buitenstaanders minder zijn geworden en zullen er meer onderlinge afhankelijkheidsrelaties zijn ontstaan tussen gevestigden en buitenstaanders. Dit zorgt voor groepsemancipatie van de buitenstaanders, die zich niet langer identificeren met de slachtofferrol.
Tegenstanders van Ayaan nemen haar kwalijk dat zij als 'nieuw gevestigde' meewerkte moslims verder te stigmatiseren. Uit de analyse van Van Tilborgh blijkt echter dat de moslima's zich na 'de aanval' van Ayaan op hun identiteit helemaal niet in de hoek hebben laten drijven, maar dat ze door hun gemeenschappelijke verontwaardiging juist versneld tot groepsemancipatie aan het komen zijn. Dit uit zich onder andere in 'tegen-stigmatiseren'. Zo stellen moslima's - als reactie op de beoordeling van autochtonen dat hoofddoekjes symbool staan voor onderdrukking - dat juist autochtónen een minimaal eergevoel hebben jegens vrouwen. Anders zouden meisjes zich niet zo hoerig kleden met die naveltruitjes en korte rokjes.
De toename van het aantal hoofddoekjes is dan ook geen teken dat ze ín, maar juist úit de hoek zijn gekomen. Moslima's zijn na Ayaan's optreden dus wel degelijk meer geëmancipeerd, maar op een heel andere manier dan Ayaan had bedoeld: ze staan pal voor hun geloof en de kuisheid van de vrouw.
Interessant is ook Van Tilborgh's uiteenzetting van de theorie van Scott.
Scott stelt dat onderdrukte groeperingen zich vaak van meet af aan tegen autoriteiten keren d.m.v. zwijgend verzet: treuzelarij, geveinsde onwetendheid, negeren, liegen en roddel. Er is sprake van een 'publiek script' dat neerkomt op - al dan niet gespeelde - inschikkelijkheid en een 'verborgen script' dat bovengenoemde guerrillatactieken behelst.
Zo proberen moslima's te bewijzen dat emancipatie (gaan werken) en islam wel degelijk samengaat, waarmee ze zowel autochtonen als hun achterban proberen tevreden te stellen.
Hoewel deze guerrillatactieken bijdragen aan een nieuw sociaal bewustzijn, is het jammer dat Van Tilborgh onderbelicht laat dat hierdoor ook onzalige praktijken in stand worden gehouden. Niet alleen bewaken (oudere) vrouwen via roddel de maagdelijkheid van moslimmeisjes, ook hebben veel meisjes geen scrupules met dubbele tong te spreken wanneer zij zich meer vrijheden veroorloven dan toegestaan. Liegen is dus een overlevingsstrategie. Vrouwen zetten die in om niet gestraft te worden door hun echtgenoot of schoonmoeder. Taqiyya (verdoezelen, liegen) is zelfs een religieus recht, waarbij een gelovige, zolang hij gediscrimineerd wordt, zich gematigder voor mag doen dan hij is.
Moslima's zijn dus meesteressen in guerillatechnieken. Maar het feit dat zij deze ook bínnen hun eigen gemeenschap nodig hebben, geeft voor mij opnieuw aan dat zij weinig (openlijke) individuele vrijheid en zelfbeschikking kennen.
Angst voor de vrijheid
Emancipatie kun je niet door de strot duwen, maar moet van binnenuit komen. Hedy D'Ancona stelt dan ook, dat hoewel normaalgesproken een emancipatiebeweging met behulp van een elite opgang komt, in dit geval moslima's het 'op hun eigen manier' moeten doen. Onduidelijk in deze uitspraak is, hoe ze denkt over de nieuwe niet-westerse elite moslima's van Verhofstadt, waarvan de aanpak aansluit op onze eigen emancipatie-modellen. Het lijkt erop of ze overwegend op de grootste groep moslima doelt, voor wie deze elite te snel gaat: de groep van Van Tilborgh.
Deze groep probeert uiterst voorzichtig vrijheden voor zichzelf te verwerven zonder daarmee de loyaliteit te verbreken met de mannen in hun leven en hun godsdienst af te vallen. Een loyaliteit die soms noodgedwongen gepaard gaat met onbewuste identificatie met de onderdrukker/ onderdrukkende gemeenschap. Het is dus niet zo, zoals Verhofstadt schrijft, dat de meeste westerse moslima's zich verplícht voelen zich te sluieren. Ze hebben juist het gevoel dat het hun éigen keus is en zijn zich niet bewust dat impliciete verwachtingen van ouders en gemeenschap vaak sterker doorwerken dan een expliciete opdracht. Ze onderwerpen zich aan vertrouwde onderdrukking die veiliger aanvoelt dan onbekende vrijheid. Een positie die glans krijgt omdat zij als vrome vrouwen een hogere positie in het hiernamaals zullen verwerven. Hierdoor voelen zij zich niet minderwaardig, maar stiekem juist méérderwaardig aan westerse, ongelovige vrouwen.
‘De toename van hoofddoekjes is geen teken dat ze ín, maar juist úit de hoek gekomen zijn.’
Ik denk dat moslima's niet alleen woedend op Ayaan zijn omdat zij hun geloof wil afpakken en hen definieert als onderdrukt (en wie wil dat nou?), maar ook omdat Ayaan hun bewustzijn in één klap probeert wakker te schudden. Een bewustzijn dat juist zo verschrikkelijk zijn best doet om voetje voor voetje langs het randje van het ravijn voorwaarts te schuifelen. En dan komt zíj en geeft hen gewoon een duw in de rug: 'Doorlopen!' In veel boosheid op Ayaan proef ik dan ook angst. Angst, omdat de vrijgevochten Ayaan zo weinig respect heeft voor hun diepste zorgen die voortkomen uit gehechtheid.
Dubbelspoor
Hoe nu verder?
Een eenduidige opstelling ten opzichte van ongeëmancipeerde moslima's blijkt onmogelijk. Daarom lijkt het beste een dubbelspoor te bewandelen.
Zo verdient de islamkritische elite van moslima's die het stevige spoor van de emancipatie inzet onze onvoorwaardelijke steun. Zij verschaffen ons de broodnodige inzichten in de cultuurvormende islam.
Tegelijkertijd verdient de grootste groep moslima's die het zachte spoor volgt ons geduld. Hun geest is soms zo zwaar geketend dat deze de kans moet krijgen langzaam te ontwaken. De beste houding daarvoor is betrokken distantie: af te wachten wat zij van ons nodig hebben en af en toe wat te prikkelen.
Op mijn terrein probeer ik moslima's meer bewust te laten worden van het onevenredig veel voorkomen van (seksueel) geweld onder hen. Vaak bagatelliseren de lucky moslima's deze problematiek en zijn ze te weinig solidair met hun minder bevoorrechte zusters. Ze laten dit probleem grotendeels over aan 'witte kaaskoppen' als ik. De paar islamitische hulpverleners die er wél zijn, doen uitstekend werk. We hebben er dan ook meer van nodig!
Tot slot: ik hoop dat moslima's onze bemoeienis - of dat nu linksom of rechtsom is - niet langer opvatten als discriminatie, maar juist als welkomsgroet: 'Kom erbij, jullie horen bij ons.'
Nu maar afwachten of ze durven én willen.
Yolanda van Tilborgh: 'Wij zijn Nederland'. Moslima's over Ayaan Hirsi Ali. Uitgeverij: Van Gennep.
Dirk Verhofstadt: 'De derde feministische golf'. Uitgeverij: Houtekiet.
Door Carla Rus
Recensie in: De Humanist, juni 2007
Twee nieuwe boeken over moslims: 'Het Marokkanendrama' van Fleur Jurgens en 'Tussen hoofddoek en naaldhak' van Bea Mol.
Het boek van Jurgens is kritisch van toon. Zij wijt bijvoorbeeld de ontwikkeling van moslimjongens tot probleemjongeren aan de onderdrukking van Marokkaanse moeders. Hoewel deze problemen zeker niet onder tafel geveegd moeten worden, zijn haar analyses pseudowetenschappelijk al was het maar omdat zij haar hypothesen niet probeert te weerleggen. Daardoor verworden deze tot ordinaire vooroordelen. Bovendien boogt Jurgens’ analyse op geen enkel eigen onderzoek binnen Marokkaanse gezinnen. Zo leidt haar gebrek aan empathie tot gemankeerde inzichten.
Dat is anders bij 'Tussen hoofddoek en naaldhak'. Bea Mol nam tientallen interviews bij moslima's met verschillende achtergronden af over hun beleving van intimiteit en seksualiteit. Dat heeft een openhartig boek opgeleverd met verhalen die doordrenkt zijn met de tegenstelling 'zinnelijkheid' versus 'achterstelling'. Seksualiteit neemt een belangrijke plaats in bij de islamitische vrouw, maar slechts binnen het huwelijk en met als oogmerk om haar man aan zich te binden. Mijn observatie dat het bedekken van - niet tot de primair erogene zones behorende - lichaamsdelen niet leidt tot beheersing van seksuele impulsen maar juist aanzet tot seksualisering, werd in de verhalen ruimschoots bevestigd. De westerse vrouw met haar naveltruitjes en lage decolletés mag de laatste tijd dan een openlijk seksobject zijn geworden, de islamitische vrouw is achter haar sluiers nooit anders geweest. Zij is het geheimzinnige, erotische bezit van die ene man, een man die zelf wél vier vrouwen mag hebben. Het levert een knellende maagdelijkheidscultus op, maar ook een dagenlang durend huwelijksfeest waarbij de bruid telkens in een andere barokke jurk verschijnt. Om de relatief onbekende bruidegom te behagen vinden er subtiele voorbereidingen plaats voor de eerste huwelijksnacht, waarbij bevriende vrouwen het ganse lichaam van de bruid ontharen en inwrijven met geurige oliën. Deze taferelen doen denken aan de sprookjes van 1001 nacht, maar werpen ook de vraag op hoe het staat met de keuzevrijheid van zo’n bruid.
Wat verder opviel in de verhalen van de vrouwen is het gebrek aan mentale intimiteit met hun man. Hun man is bijna nooit hun maatje. Dat lijkt mij armoede. Toch werd ik door dit boek hoopvol gestemd. De vrouwen zijn kritisch over bepaalde tradities en volop in ontwikkeling. Nu de mannen nog...
Bea Mol, Tussen hoofddoek en naaldhak. De Kern, Baarn. Paperback, 190 blz. € 14,95.
Fleur Jurgens, Het Marokkanendrama. Meulenhoff, Amsterdam. Paperback, 176 blz. € 15,00.