TEDERE MEESTER
Haar beeld rustte al tijden voor zijn beitel,
vijl en schuurpapier
in de eeuwen en zijn ziel
In de navel van de wereld schuurden schollen
met geweld tegen elkaar:
breuklijnen en bergen
schiepen diep in de aarde
in heilige hitte
het witte
goud
Zwaar en ruw is de steen,
in zijn binnenste wacht het breekbare beeld
Hij hakt als een god met teder betoomde kracht
zodat hij de natuur niet verkracht:
zijn baring breekt binnen breuklijnen
verlangend naar haar contouren
Over zijn gezicht stromen parels in prikkelend zout
als hij haar vormen vijlt en polijst
van grof naar verfijnd
van groeven naar poeder dat kleeft in zijn haren.
na duizend nachten verzacht hij het schuren in water
waardoor haar huid als glas gaat glanzen en tranen,
in grijze parels afglijdt
Zijn knoestige hand ligt op haar gladde ronding
als na een orgasme aan de monding
van de rivier ontsprongen in de bergen van Carrara.
vingers tasten de kleine krassen van zijn naam
in haar geschiedenis